verwijst naar de momenten waarop het genotype en de omgeving in dezelfde richting werken. Op drie manier versterkt dit de expressie van het genotype:
- Passieve correlaties: hierbij gaat het om invloeden waarop de persoon zelf geen invloed heeft. Wanneer een kind muzikale ouders heeft, is de kans groot dat de muzikaliteit geërfd wordt en dat de omgeving eveneens is ingericht op muziek.
- Reactieve correlaties: wanneer de ouders zelf niet muzikaal zijn, maar het kind dit wel lijkt te bezitten. Nu zullen de ouders wellicht meer hun best doen hiervoor mogelijkheden te creëren, dan het geval was geweest wanneer het kind geen muzikaliteit bezat.
- Actieve correlaties: wanneer kinderen ouder worden en meer keuzevrijheid hebben, selecteren zij actief ervaringen die overeenkomen met hun genetische neigingen. De neiging om een omgeving op te zoeken die past bij iemands genotype wordt nichepicking genoemd.
Bepaalde fysieke en psychosociale eigenschappen hebben een erfelijke predispositie. Zoals obesitas, intelligentie en temprament.