Hoe zit een maatschappij in elkaar? Hoe is ze opgebouwd? Het antwoord op deze vragen is de bepaling van groei of niet-groei.
Marxisme en neomarxisme
De eerst die hier over schreef was Karl Marx. Hij gaat uit van een dialectische redenering: bepaalde fasen/elementen beïnvloeden elkaar. Hierdoor ontstaat iets nieuws (conflictmodel). De relatie tussen zij die de productiemiddelen bezitten en de structuur van de arbeid wordt bepaald door de verschillende organisaties van de maatschappij (afhankelijk van verschillende fasen). Dit leidt tot verschillende productieresultaten. Het kapitalistische systeem brengt de grootste productie met zich mee (niet noodzakelijk grootste welvaart, wel stijgende productiviteit bij het industrieel kapitalisme). Marx onderscheidt een drietal fasen, waarbij de arbeidsorganisatie bepalend was:
Slavernij: in zijn opvatting vooral in de klassieke tijd algemeen
Feodalisme: de maatschappij is gebaseerd op twee klassen: de producerende klasse (boeren) en de niet-producerende elite. Die laatste klasse genereert inkomsten die door anderen
10
werden geproduceerd (afromen, niet investeren). Er was géén algemene loonarbeid aangezien de boer zijn eigen productiemiddelen bezat.
Kapitalisme: grote economische groei, productief, maar er wordt overgeschakeld op loonarbeid. De sociale relaties veranderen. Arbeiders zelf verliezen het productiekapitaal: de machines zijn van de rijkere klasse. Investeren gebeurde ten voordele van zichzelf en van grotere winsten, niet ten voordele van de arbeiders.
Marx onderscheidde ook nog een vierde, hypothetische fase, namelijk die van het communistisch kapitalisme: na een revolutie zou het kapitaal van de arbeiders zelf zijn en wordt de winst gegenereerd naar de arbeiders zelf.
Er zijn verschillende strekkingen te onderscheiden binnen het neomarxisme:
Nadruk op surplusextractie als rem/stimulans:
Surplusextractie is een verzamelterm voor alle waarden die uit het productieproces worden weggetrokken door niet-producerende categorieën.
Maurice Dobb
Kosminski probeert bedrijfsstructuren in Groot-Brittannië tijdens de middeleeuwen te analyseren (common law als rem)
Rodney Hilton, een zeer invloedrijk auteur, schrijft over het staatsfeodalisme: afromen in plaats van investeren.
Guy Bois schreef een inspirerend boek over de landbouweconomie in Normandië.
Takahashi wees erop dat ook in feodale systemen op- en neergaande fasen zitten, ook in Japan was er feodaliteit.
Nadruk op bezitsrelaties als rem/stemulans:
Belangrijk auteur in deze strekking is Robert Brenner, eredoctor in Gent, bekend van het Brenner-debate. Volgens Brenner wordt economische groei/stagnatie bepaald door de manier waarop de bezitsrelaties (vooral die van grond) georganiseerd zijn tussen de verschillende groepen. In een pachtsysteem is er concurrentie voor de grond, waardoor men zal proberen zoveel mogelijk te produceren. Hierdoor ontstaat de kapitalistische mentaliteit van investeren. De discussie over of dit al dan niet klopt, loopt vandaag de dag nog steeds.
Andere sociale organisatiemodellen
Het cultureel organisatiemodel van Max Weber en het sociale cohesiemodel van Emile Durkheim van mechanische solidariteit naar organische solidariteit, zijn hiervan voorbeelden.