Menu

Ontwikkelingstendensen in de 20e-eeuwse roman

20e-eeuwse literatuur: romangenre dominant, met als basis de realistische of naturalistische roman van eind 19e eeuw: lang, met hoofdstukken, ingewikkelde intrige, handelingen en conversaties personages in een bepaald milieu worden psychologisch ontleed en beschreven. Enerzijds overstijgt de roman op thematisch vlak de realistische invloed, anderzijds ontstaan in 20e eeuw op formeel vlak experimentele pogingen om romanvorm uit te diepen. Beide vernieuwingstendensen worden onder (post)modernisme geplaatst. Er zijn ook vormen die voortbouwen realistische roman: deze worden ofwel neoromantisch of neorealistisch genoemd.

Lees meer...

Historische avant-gardebewegingen (1910-1930)

A. Cultuurhistorische context en periodisering

Cultuurhistorische context

  • Religieus en moreel besef versplintert o.i.v. nieuwe filosofische en cultuurtheoretische inzichten.
    • Vb: les maîtres de soupçon: mens is niet altijd meester over zijn handelen en denken => existentiële crisis: mens is vreemdeling in deze wereld
    • Conservatief cultuurpessimisme
  • Alternatief: nieuwe visie op de mens
    • God is dood => ongeremde, vrije individu, leven zonder goddelijk plan (Nietzsche)
    • Bevrijding door relativisme en laïcisering: toenemend belang technologische en wetenschappelijk denken, bepaalt meer intellectuele leven.
    • Cultus van moderniteit als bron van nieuwe mogelijkheden.

Terminologie

  • Avant-garde als stilistische categorie (niet hier, schrijven wat nog niet geschreven is, eerder een voorhoede)
  • Historische avant-gardebewegingen (plaats in de literatuurgeschiedenis)

Periodisering

  • 1905-1920: achtereenvolgens futurisme, kubisme, expressionisme, imagisme en dadaïsme (tijdens WO I): door WO I worden de kritieken bevestigd => radicalisering avant-garde
  • Kort na Russische Revolutie en WO I: ontstaan en dominantie constructivisme (Rus.) en surrealisme (na WO I)
  • 1930-1960: reactie van traditionele stromingen + modernisme
    • neorealisme, laatsymbolisme, neoromantiek
    • socialistisch realisme in Rusland
    • fascisme (verbod op avant-garde kunst)
    • neorealistische, existentialistische literatuurstromingen na WO II
    • enkel surrealisme wist zich te handhaven

  • Na 1960: ontstaan neo-avant-gardebewegingen + postmodernisme
    • Neodadaïsme
    • Neosurrealistische stromingen (vb. magisch realisme)
    • Neo-expressionisme (N. Wilden, B. Poets)
    • Pop-art
    • Structuralistische type van avant-gardeliteratuur (nouveau roman)

B. Kenmerken

Ontstaan in grote steden (Parijs, Berlijn) → tijdschriften (Die Attion), cafés, cabarets

Kunstsociologische kenmerken

  • Artistieke subculturen
  • Oproep om een voorhoede tegen bestaande orde
    • Afkeer tegen establishment, maatschappelijke elite (ook taboedoorbreking)
    • Tegen artistieke elite (tegen hoge scholing: afrekening met vormschoonheid)
    • Politieke en artistieke actie om radicaal met tradities te breken → actief ingrijpen (Revolution, die freie Strasse)

Artistieke kenmerken

Radicale vernieuwingsdrang: consequent anti-traditionalisme

  • Verwerping van de conventionele communicatie
    • Rationeel vs. affectief (in lijn van preromantiek: radicalen)
      • Futurisme: parole in liberta; vb. Marinetti: wil schokken toedienen, bevrijden van context (vb. collage)
      • Expressionisme: Reihungsstil (1 beeld in elke rij); vb. Van Hoddis: bevrijding waarden (vb. telegramstijl)
      • Surrealisme: écriture automatique; vb. Breton: schrijven zonder denken
    • Zuivere, kinderlijke (V. Ostayen, Berceuse)
  • Nadruk op originaliteit van de communicatie
  • Kunst als spel
    • Schoonheidsideaal van de Renaissance wordt afgewezen: anti-kunst
    • Nieuwe expressievormen stimuleren creativiteit: nieuwe constructie van de alledaagse wereld => verplicht publiek tot participatie
  • Doel: vermengen kunst en leven (democratiseren esthetische: geen opleiding meer nodig)
    • Zoveel mogelijk aspecten van het leven in het kunstwerk opnemen
    • Artistieke activiteit aansluiten op alledaagse leefwereld

C. Futurisme verklaring

Thematische kenmerken

  • Cultus van energie en dynamiek
  • Verheerlijking van de daad (creativiteit in het alledaagse)
  • Wereld van morgen opbouwen (niet-traditioneel, moord op de 'maneschijn')

Formele kenmerken

Dynamisch en vrij taalgebruik

  • Parole in liberta
  • Russische futurisme ontwikkelt Zaumtaal: met nieuwe woorden nieuwe wereld scheppen.

F. Marinetti: Zang Tumb Tuumb

V. Majakovski: Wolk in broek

D. Expressionisme verklaring

Duitse variant van avant-gardebewegingen

Sterk antiburgerlijke literatuurstroming, zowel sociaal-politieke als existentiële problematiek, formele vernieuwingen die 20e-eeuwse literatuur zouden blijven beïnvloeden.

Ontstaan

Berlijn, ca. 1910, verspreiding via kunst- en literatuurtijdschriften (Der Sturm, Die Aktion)
K. Pinthus: Menschheidsdämmerung (1920)

Formele kenmerken

Traditionele vormen overboord gegooid, revolutie van taal en nieuwe communicatie

  • Vrije vers, onderschikking van metrum aan ritme
  • Reihungsstil (simultaneïteitstechniek): verschillende beelden spelen zich tegelijk af → verwarring van de werkelijkheid (vb. Van Hoddis: Weltende, 1911)
  • Proza: montagetechniek (variant reihungsstil)

Thematische kenmerken

  • Existentiële motieven (zowel dysforisch als euforisch): beschrijven dysforie, maar genieten ervan (vb. schrijven over en genieten van ondergang van de wereld van de burgerij)
    • Thematiseren existentiële crisis: wanhoop, angst, vereenzaming (G. Trakl: mens is overgeleverd aan een bestaan sterker dan zichzelf)
    • Geloof in redding
      • Via Umwertung aller Werte van Nietzsche (herwaardering waarden → reorganisatie cultuur): E. Stadler, Der Aufbruch, E. Blass (grootstadmotief)
      • Via nieuw soort spiritualisme (nieuwe wereld met concrete waarden als creativiteit): E. Lasker-Schüler
  • Sociale motieven: wereldondergang en regeneratie
    • Ondergang burgerlijke maatschappij gethematiseerd: Menschheidsdämmerung (met hoop op nieuwe wereld)
      • Evocatie chaotische impressies en apocalyptische motieven (ook ochtendschemering bij Nietzsche): gebruik van grootstadmotief (wereld in chaos gedompeld): G. Heym, Umbra Vitae (1912)
      • Metaforen over ziekte, dood, verval: G. Benn, Morgue (1912)
    • Herstel: apocalyptische motieven gepaard met positieve noot: overtuiging dat nieuwe mens zich aankondigt: P. Van Ostayen, Bezette Stad (1921), B. Cendrars

E. Dadaïsme verklaring

Meest radicale en meest internationale van de historische avant-gardebewegingen, sterk nihilistisch, anarchistisch (zie benaming)

Ontstaan

  • Gegroeid uit expressionisme (H. Ball, voor de beweging)
  • Eerste groep: immigranten die zich tijdens WO I terugtrokken in Zwitserland, komen vanaf 1916 samen in Zürich (Cabaret Voltaire, gesticht door H. en E. Ball)
  • Centrale figuur: T. Tzara (Roemeen): grote gangmaker, auteur van menig Dadaïstisch Manifest
  • Na oorlog verspreiden over Europese hoofdsteden: Berlijn (Hülsenbeck), Nederland (T. Van Doesburg, Wat is Dada), Hannover (K. Schwitters), Parijs (Tzara, Breton, Aragon)
  • Jaren 50 en 60: neo-dadaïstische bewegingen (fluxus in muziek, concretisme van P. Devree)

Kenmerken

Radicale vorm: mentaliteit propageren, i.p.v. kunst produceren

  • Volledige vrijheid en spontaniteit, vele activiteiten (klankgedichten, ruisconcerten, fotomontages, …) → geven lucht aan ontevredenheid met burgerlijke cultuur en hypocriete beschaving
  • Anti-kunst-mentaliteit
    • Enkel primitieve naïviteit is waardevol, rest is pretentie (aandacht voor het kind)
    • Wijzen alle wetten van taal en verstaanbaarheid af

F. Surrealisme verklaring

Ontstaan

  • Gegroeid uit Dadaïsme (moe van het geoverexperimenteer)
  • Uitgangspunten bij Duitse romantici en Franse literatuurgeschiedenis:
    • A. Rimbaud: dichter van irreële en fantastische (zoekt naar niet-rationele ervaringsbronnen)
    • S. Mallarmé
    • Lautréamont, Les chants de Maldoror: verheerlijking kwade
    • A. Jarry, Ubu roi (1896): wilde fantasie, karikaturale voorstellingen, zwarte humor
    • G. Apollinaire: experimentele richting met zijn typografische gedichten
    • Surrealisme geboren bij schrijven van Les Champs Magnetiques (1920), de eerste écriture automatique-tekst van A. Breton en P. Soupault
    • Programma surrealisme verwoord in Premier manifeste du surrealisme van Breton

Kenmerken

Ambitie: totale revolutie op persoonlijk en maatschappelijk vlak, kunst en leven moeten worden verenigd

  • Basis kunst = ervaringen waarin alledaagse waarnemingen samengaan met bovenwerkelijke (surreële) waarnemingen
    • Model van die ervaring is de droom
    • Begin van alle creativiteit is het wonderbaarlijke
    • Contact met wonderbaarlijke → le point suprême, mystieke toestand waarin individu een 'Nieuwe mens' wordt
  • Literatuur moet deze wonderbaarlijke ervaring stimuleren en lezer stimuleren aan zelfonderzoek te doen. Men kan uit het alledaagse stappen en contact krijgen met het wonderbaarlijke
    • Techniek van écriture automatique
    • Motieven: groteske en fantastische droombeelden, toestanden van zinsverbijstering en abnormale psychische leven. (Breton: Nadja, 1928)
    • Combinatie verschillende media en disciplines (visueel materiaal en literatuur/journalistiek en lyriek) → suggestie dat realiteit en droom samen voorkomen
      Aragon, Le Paysan de Paris (1926)
    • Bevrijding van erotische krachten via literatuur (P. Eluard)
    • Zwarte humor: wapen tegen rationaliteit en maatschappelijke dwang
Lees meer...

Symbolisme literatuur kenmerken

A. Kenmerken

Formele kenmerken

  • Impressionistische stijl: streven naar persoonlijke en suggestieve stijl, gebruik van plastische en muzikale effecten om impressies dichter gestalte te geven. → zintuiglijke effecten
  • Centraal: symbolen: dichter wil realiteit achter of boven zintuiglijke werkelijkheid uitdrukken, het exclusieve terrein van de subjectieve esthetische ervaring van de kunstenaar, door gebruik van symbolen uit primitieve poëzie, orale volkscultuur, sagen en ME literatuur door hun magisch gehalte.

Thematische kenmerken

  • Correspondentie tussen symbool en psychische werkelijkheid van dichter (magische wisselwerking tussen macro en microkosmos)
    • Ik-cultus centraal: uitgangspunt creatieve act is introspectie
    • Liefdesmotief centrale rol: liefde is bemiddelaar, medium tussen subject en object.
    • Belangstelling voor het paranormale en metafysische
  • Esthetisme: kunstwerk is resultaat van omzetting van alledaagse in schoonheid, uit gewone werkelijkheid wordt het buitengewone gepuurd (kunstenaar is alchemist die van lood goud maakt)
  • Moderne is i.p.v. taboe (romantici) nu aanleiding tot schrijven (moderne schoonheid = creatie van een kunstmatig paradijs (tegen romantici)
  • Spleengevoel: zwartgalligheid
  • Decadentisme: snel veranderende wereld

B. Voorlopers van het symbolisme

  • C. Baudelaire: definitieve breuk met 18e-eeuwse Humanisme en classicisme, sterk beïnvloed door Coleridge en Poe, zet vernieuwingsbeweging romantici en realisten verder, vernieuwende visie op relatie lyriek-magie, doet experimenten met geestesverruimende middelen
    • Formeel:
      • Breekt gedeeltelijk met romantiek: eenvoudig en precies taalgebruik, integratie esthetische vermogens als klank, kleur, … => melancholisme in de moderne wereld
      • Veelvuldig gebruik van synesthesie → wereld verbergt geheimzinnige overeenkomsten
      • Neiging tot vormcultus:
      • Thematisch:
        • Ambivalentie tussen banale en schone, spleenideaal
        • Theorie van de correspondances: zintuiglijke wereld geconcipieerd als een geheel van geheimzinnige relaties tussen de dingen en tussen het ik en de wereld.
        • Romantisch: nadruk op menselijk gemis, wordt gecompenseerd met contact met buitenwereldse fenomenen.
        • Modern: buitenwereldse sfeer brengt hem in contact met aardse vitaliteit, moderne leven kan esthetisch plezier oproepen, introduceert grote moderne stad in poëzie
        • Ambivalentie van decadentisme: aangetrokken door schone en zuivere, en door kwade en onesthetische.
  • P. Verlaine: intelligentste
    • Elegante verfijnde vormcultus van de Parnassiens (Les fetes galantes, 1869), thematisch verwant met rococopoëzie. Ook vernieuwingstendens in muzikaliteit van de gedichten.
    • Evolutie in zijn poëtische inzichten komt overeen met zijn leven: homoseksuele relatie (en gevolgen ervan als gevangenschap en bekering tot katholicisme) voert tot nieuwe visie op dichterschap: dichter is marginaal individu, doordrongen van zondebesef en schuldbewustzijn. → poète maudit
  • S. Mallarmé: werkt met witregels en pauzes, rechtstreekse voorloper op symbolistische beweging, later onder invloed van intellectualisme en abstractie van Duits idealisme ontwikkelt hij hermetische stijl
    • Dichtkunst moet suggereren, onbewust op lezer inwerken, door gebruik van alle muzikale en magische krachten en aanwenden van menselijk intellect kan dichter werkelijkheid omvormen.
    • In literair-esthetische essays onderscheidt hij alledaagse, communicatieve taalgebruik van poëtische taalgebruik (dat op lezer inwerkt met klanken, associaties en symbolen, opdat de innerlijke werkelijkheid het best zou benaderd worden)
    • L'après-midi d'un faune (1876)

→ Deze 3 waren voorlopers maar ook echte symbolisten

C. De Symbolisten

De symbolistische beweging

  • Ontstaat in Frankrijk in de jaren 80, belangrijk voor haar theoretische werk i.p.v. literaire prestaties.
  • Aan de basis liggen:
    • Manifest van het symbolisme (1886) van J. Moréas
    • Theoretische geschriften van R. Ghil (Traité du verbe)
    • Le vers libre (1912) van G. Kahn: ontwikkelt beginselen vrije vers, muzikale ritme
  • Belangrijke rol in verspreiding voor Belgisch tijdschrift La Wallonie: belangrijke functie voor literaire carrière van E. Verhaeren en M. Maeterlinck

Symbolistische dichters

Belangrijkste dichters in de 20e eeuw, bloeiperiode eerder in laatste kwart 19e eeuw, men spreekt dus van laat-symbolisme.

  • P. Valéry: sterk beïnvloed door Mallarmé (intellect): poëzie is geen kwestie van inspiratie maar van toverspel met taal => vaak mathematische combinaties
    Poëzie is een intellectuele activiteit: gedicht krijgt vorm door afwegen en overdenken relaties tussen begripsinhoud en klankwaarde taal
    Charmes (1922)
  • R.M. Rilke: bewondering voor Baudelaire
    • Aanvankelijk primeert esthetisme: impressionistische stijl en geraffineerde en gemaniëreerde vorm.
    • Geleidelijke evolutie naar modernistische stijl: Dinggedichte: eenvoudige dictie en sterke symbolische lading, ook religieus geïnspireerde levensverheerlijking (Neue Gedichte, 1907-08)
    • Enerzijds metafysische visie op onzegbare als centrale thematiek, anderzijds die visie uitdrukken via hermetische muzikale taal (Duineser Elegien, 1912-23)
  • W.B. Yeats: Engelstalig
    • Tot 1900: dromerige, romantische poëzie, vol nostalgie, geïnspireerd op Ierse natuurschoon, met zangerige woordenschat (The Rose, 1893)
      Hang naar mystiek verleden (later ook bij modernistische dichters als T.S. Eliot en E. Pound)
    • Vanaf The Wind Among the Reeds (1899) en Responsibilities (1914) verandert zijn poëtische stijl: preciezere, heldere beeldspraak, woordenschat benadert naturrlijke spreektaal, satirische inslag in gedichten (A Vision, 1925)

Symbolistisch theater

  • M. Maeterlinck: Gents Franstalig burger (kreeg Nobelprijs): beste voorbeeld symbolistisch theater
    • Idee van drame statique: theatervorm waarin de dramatische handelslijn alle spanning wordt ontnomen
      • Catastrofe is niet de ontknoping maar uitgangspunt
      • Stukken worden gedragen door symboliek
      • Dramatische scènes dienen als décor om gevoelens en stemmingen te symboliseren
      • Gebruik van mythisch-symbolisch décor
      • Overtuiging uitdrukken dat mens noodlot niet kan ontlopen, motief van blindheid is soort rode draad, sfeer van angst en beklemmin (Les aveugles, 1890)
      • Centrale motieven: noodlot, liefde en dood (Pelléas et Mélisande, 1893)
  • Andere vormen van symbolistisch theater: in landen met conservatieve traditie (Victoriaans Engeland, tsaristisch Rusland) is symbolisme een kritiek tegen de bestaande moraal: men poogt de onlustgevoelens en pessimisme van het fin-de-siècle te vertolken om de decadentie van de maatschappij te ironiseren.
    • Engeland: O. Wilde: Society Comedies: geestige en puntig-aforistische dialoogstijl
    • Oostenrijk: A. Schnitzler: symbolisch verwoorde kritiek in vorm van losse impressies
    • Rusland: A. Tsjechov: realisme + symbolisme: toneel zonder actie, heldendaden, enkel van belang zijn sfeerschepping en karaktertekening die wijzen op gestagneerde samenleving (De Kersentuin, 1903)

Hyper-esthetisme in het symbolistische proza

Veel aandacht voor hyper-esthetisme

Sleutelwerken:

  • A Rebours (1883) van J.K. Huysmans (Ned. Afkomst)
    • Kunstmatige wereld, afgeschermd van gewone gang der dingen (tegen de keer)
    • Vergelijkbaar met Jugendstil/Art Nouveau
    • Dandy hoofdpersoon (kunstenaar + losbol → decadent), kunst centraal
  • The Picture of Dorian Gray (1891) van Oscar Wilde
  • Bruges-la-morte (1892) van G. Rodenbach : cultus van verdriet
  • Werk van Italiaanse dichter, roman- en toneelschrijver G. D'Annunzio (Canto Novo, 1882)

Lees meer...

Realisme verklaring + kenmerken

A. Inleiding

Varianten

  • Novelle
  • Renaissanceroman
  • 18e-eeuwse burgerlijke roman
  • kritisch realisme: psychologische - sociale analyse
  • naturalisme: filosofie van het determinisme
  • impressionistisch realisme: esthetische beschrijving
  • psychologisch realisme: sociale analyse op achtergrond

→ Hier centraal: realisme dat ontstaat in schoot romantiek en dominant wordt in 2e helft 19e eeuw: het kritisch realisme: streven fictionele wereld kritisch te ontleden

→ Context: wetenschappelijk optimisme (in de geest van de Verlichting)

B. Cultuurhistorische culturele context

  • Fascinatie voor wetenschap en objectiviteit
    • Wetenschappelijk socialisme van Marx
    • Economisch utopisme van Saint-Simon
    • Positivisme op vlak van sociologie van A. Comte (maatschappij met positieve feiten verklaren)
    • Atheïsme en agnosticisme
  • Deterministisch wereldbeeld: aantonen dat mens ingebed is in netwerk van materiële factoren dat hem grondig bepaalt.
    • Biologische determinanten (mens is gevolg van natuurkrachten, niet van God): Darwin's evolutieleer beïnvloedt H. Taine en E. Zola
    • Culturele en biologische determinanten: H. Taine: mens wordt van bij geboorte bepaald door materiële factoren: 'race, milieu et moment'. (mens denkt dat hij vrij is maar is het niet)
  • Revolutionaire politieke theorieën: geloof in veranderbaarheid mens en samenleving

C. Kenmerken realistische esthetica

Kenmerken realistische roman

  • Roman als kunstvorm: beschrijving alledaagse werkelijkheid vroeger lage stijl, vanaf 18e eeuw ook hoge stijl, in 19e eeuw populairste genre
  • Aandacht voor maatschappelijke en psychologische context
  • Beschrijving representatieve segmenten van de werkelijkheid: alledaagse werkelijkheid en helden op de voorgrond (sociologisch en psychologisch relevant)
  • Realistische technieken
    • Objectieve observatie: weigert beschreven feiten te evalueren (kiest geen partij: Impartialité (onpartijdigheid) et Impassibilité (onbewogenheid)): beschrijft gevoelens zonder passie
    • Doorbreken lineaire, chronologische verhaalverloop
    • Naturalisme: causale verbanden tussen verschillende verschijnselen in de werkelijkheid belichten. Realistische houding aangevuld met deterministisch mensbeeld
    • Impressionisme: zintuiglijke prikkels adequaat weergeven in nauwkeurige en smaakvolle stijl (eerst bij E. en J. De Goncourt)

Kenmerken van het realistische en naturalistische drama

Essentieel element: dialoog: praatstukken die problemen en ideeën uit actuele maatschappij thematiseerden. Om maatschappelijke realiteit adequaat weer te geven, concentreren ze zich op:

  • Aandacht voor het sociale leven
  • Determinering van de mens (vervangt noodlot uit klassiek drama) door vb. historische werkelijkheid.
  • Alledaagse spreektaal
  • Alledaagse figuren

→ uit het leven gegrepen

D. Vertegenwoordigers van de realistische romankunst

Franse realistische roman

  • G. Flaubert (groot vb. voor andere auteurs, ook nu nog)
    • Madame Bovary (1857): hanteert impassibilité en impartialité: neutrale gevoelloze verteller met afstandelijke instelling → provocerend en normdoorbrekend: ook grote contrasten, veel schokkende details bij sterfscène
    • L'éducation sentimentale (1874): sterk autobiografische roman over ontgoochelingen jongeman op amoureus vlak en politieke desillusie van revolutionaire generatie van 1848
      • Een van de grote Bildungsromans uit 19e eeuw
      • Geeft goed beeld van positie autonome kunstenaar in moderne kunstenaar
  • E. Zola: nieuwe dimensie: sociale en culturele situatie van de 19eeeuw en onderzoekt deze met haast wetenschappelijke methode (model = dokter: symptomen onderzoeken en diagnose stellen)
    • Le roman expérimentale (1880): theoretisch geschrift, verklaring uitgangspunten naturalisme, werd methodologisch beïnvloed door determinisme van Taine en erfelijkheidstheorie van Dr. Lucas, wil externe invloeden bepalen en experimenteren.
    • Les Rougon-Macquart. Histoire naturelle d'une famille sous le second empire (1871-93). Onderzoekt sociale ziektesymptomen van keizerrijk onder Napoleon III. Door 1 familie stelt hij diagnose op omtrent maatschappelijke situatie: kapitalistische samenleving is lege wereld vol corruptie, ellende, uitbuiting, menselijke verwording.
      • Grondspeculatie en leven van nouveau riches (La Curée, 1917)
      • Contrast burgerlijke welvaart en armoede in steden (Le ventre de Paris, 1873)
      • Alcoholisme bij industrieproletariaat (L'assomoir, 1877)
      • Prostitutie in Parijs (Nana, 1880)
      • Opkomende consumptie-industrie (Au bonheur des dames, 1883)

→ Alles is gebaseerd op feiten: doet maanden onderzoek => goed beeld 19e eeuw

Engelse realistische roman

Langere traditie (van 1730) => voortbouwen: burgerlijk moralisme (gematigder als bij Flaubert)

→ Gematigd realisme

  • C. Dickens:
    • Oogstte succes met humoristische schetsen die in krant werden gepubliceerd
    • Romans: deels autobiografisch => sociale dimensie
      • Zelfkant van de samenleving: Oliver Twist (1838)
      • Klassejustitie: Bleak House (1853): kritiek op Engels juridisch systeem
      • Onrechtvaardige verdeling rijkdom: Hard Times (1854)
      • Cf. Victoriaanse moraal wordt kritiek op sociale wantoestanden geneutraliseerd door stevige dosis sentiment.
      • Uitgesproken realistische kenmerken: observaties van milieu en sociale types
  • W. M. Thackeray: minder impact van Victoriaans model => meer sociale kritiek, scherpe ironische en satirische houding
    • Vanity Fair (1847): grootste werk, kritiek op feit dat sociale schijn meer geapprecieerd wordt dan maatschappelijke realiteit: aanklacht van insincerity en romantische schijnwaarden, pleidooi voor juiste beoordeling sociale waarden
    • Geen centraal hoofdpersonage: alledaagse karakters waarvan mediocriteit wordt blootgelegd.
  • C. en E. Brontë: gouvernantes: superieur door culturele achtergrond, kennis, inferieur door maatschappelijke achtergrond, kennis.
    • C. Brontë: drukt obsederende thematiek van ongelukkige liefde uit in Jane Eyre (1847), analyseert individuele, romantische hartstocht, zonder in weekheid of sentimentalisme te vallen
    • E. Brontë: Wuthering heights (1847): combinatie romantische en realistische elementen:
      • Demonische verbeelding (gothic) en wonderlijke hartstocht- en liefdesthematiek
      • Sterke psychologische uitbeelding van karakters
  • G. Elliot (M. A. Evans): besteedt veel aandacht aan psychologische karakterontleding en aan verhouding menselijke psyche tot sociale omgeving.
    • Bijzondere thematiek: bekrompen leven op platteland
    • Middlemarch. A Study of Provincial Life (1872): epos over onmacht en mediocriteit die ontstond uit teleurstelling over menselijke kleinheid.

Russische realistische roman

Reflectie op Russische samenleving die dan allerminst modern kan genoemd worden. Realistische roman = in die situatie propagandist van waarden Verlichting. => sterk gericht op analyse menselijke psyche: psychologisch realisme

  • I. Toergenjev: schakel Rusland - Westen, intelligentsia (vs. tsarisme)
    • Romantisch: poëtische beschrijvingen van natuur en liefde
    • Vaders en Zonen (1862): illustreert realistische attitude: oppositie van oudere generatie (idealistische en romantisch) en een jongere generatie (idealen van de Verlichting)
  • F. Dostojevski: sympathie voor slavofilie (waarden O.-Eur.) en invloed uit Westen
    • Biografie laat sporen na in zijn werk
      • Opgegroeid in gegoede familie, daalde op sociale ladder door vroegtijdige dood ouders. Debuutwerk: groot stilistisch vermogen en sterk sociaal engagement, ambivalentie menselijke psyche centraal
      • Psychische schok door verbanning naar Siberië => tweede fase: empathie met maatschappelijke verschoppelingen (Herinneringen uit het dodenhuis, 1861)
      • Na 10 jaar ballingschap, zwervend bestaan door Europa. Ontstaan belangrijkste werken, gepubliceerd in de vorm van feuilletonbijdragen in Russische pers (Schuld en Boete, 1866, De Idioot, 1869)
      • Belangrijk voor ontwikkeling Westerse roman
        • Oppervlaktestructuur van romans: spannend en spectaculair verloop
        • Dieptestructuur: groot psychisch realisme, doorgedreven ideële organisatie, menselijke drijfveren verkennen, ontleden politieke en religieuze problematiek
      • Morele ideeën kaderen in traditie van Slavofilie: benadrukken nationale eenheid en waarde godsdienstige tradities, voorstander van organische groei in richting van bevrijde, minder dictatoriale maatschappij.
  • L. Tolstoj: afkomstig uit adellijke familie , onderschreef toch nieuwe levens- en wereldbeschouwingen van zijn tijd, stichtte religieusethische sekte geïnspireerd door evangelisch christendom. => latere werk: sociaal geëngageerde strekkingsliteratuur
    • Novelles: beste werk: Kreutzersonate (postuum), Dood van Ivan (1886): opvallende stijl en morele problematiek
    • Sociaal-realistische frescoromans, Oorlog en Vrede (1868-69) en Anna Karenina (1877-78) behandelen passionele geschiedenis, en bieden panoramisch beeld Russische maatschappij.

E. Vertegenwoordigers realistische en naturalistische drama

Dramatiek speelt in West-Europese realistische literatuur een ondergeschikte rol. In Scandinavië en Rusland ontstaat realistische dramatiek waarin spanningsverhouding menselijke psyche en zijn maatschappelijke omgeving centraal staat. Zal 20e-eeuwse theatergeschiedenis grondig bepalen.

  • H. Ibsen
    • Vanaf 1877: moderne drama's met kritiek op burgerlijke maatschappij
      • Huichelarij van de Steunpilaren van de maatschappij (titel idem, 1877)
      • Ondergeschikte positie vrouw (Een Poppenhuis, 1879)
      • Dubbelmoraal in burgerlijk huwelijk (Spoken, 1881)
      • Retrospectieve techniek: breekt met zuivere intrigetechniek en grote invloed op evolutie drama
  • A. Strindberg
    • Naturalistische dramatiek: Freule Julie (1888): verhouding man-vrouw, relatie als strijd op leven en dood tussen 2 fundamenteel verschillende wezens.
    • Invloed op Franse naturalistische toneel en via Duitse expressionisme op moderne toneel
  • G. Hauptmann
    • Grondlegger naturalistische theater in Duitsland (Die Weber, 1892)
    • Die Weber: opstand Silezische wevers, toont toneelomwenteling van naturalisme
      • Niet meer burgerij, maar proletariaat centraal
      • Groep centraal i.p.v. personage
      • Dialect: revolutie in drama
      • Determinering door noodlot vervangen door determinering door sociale situatie
  • H. Heijermans
    • Beïnvloed door Ibsen en Duitse naturalisme, belangrijkste vertegenwoordiger Nederlandse naturalisme: zinvolle literatuur verwijst naar maatschappelijke context en heeft bewustmakende functie.
      • Centraal: uitbeelding situatie in een milieu, nadruk op echtheid personages
      • Op Hoop van Zegen (1900): drama dat failliet van werkelijke menselijke samenleven onder druk van sociaal-economische machten naar voor brengt. Personages gekenmerkt door fatale berusting.
      • Literaire werk sterk geëngageerd: kiest expliciet voor socialisme
      • Kantte zich tegen l'art-pour-l'art van de tachtigers (cf. symbolisme)

Lees meer...

Romantiek Literaire kenmerken

Kunstsociologische kenmerken

Tot eind 18e eeuw bepaalden poëtica's de normen voor literatuur; Romantiek: afkeer van zulke algemene normensystemen, auteur bepaalt zelf schoonheidsnormen:

  • Persoonlijke poëticale reflectie: vb. inleiding van Wordsworth in Lyrical Ballads (1800), inleiding van V. Hugo in Cromwell (1827)
  • Creatio: doorbreking van bestaande literaire normen: Wordsworth en Coleridge: "Emotion recollected in tranquility": bron van lyrische creativiteit.
  • Genie-cultus: nadruk op esthetische vermogens kunstenaar.
    • Kunstenaar is geen vakman maar buitengewone geniale persoonlijkheid => poeta vates: bezield, geïnspireerd dichter met profetische allures: ziener: bemiddelt tussen alledaagse en bovenpersoonlijke waarheid

Lord Byron (G. Gordon): invloedrijkste romanticus uit zijn tijd doordat hij het romantische persoonlijkheidsideaal gestalte wist te geven: Byronic Hero: held die opbokst tegen moderne wereld vanuit marginale positie van kunstenaar.

  • Weerstand tegen elke buitenwereldse dwang (preromantische helden als Werher radicaliseren, machogedrag t.o.v. vrouwen en problemen → beeld van de femme naïve)
  • Immoreel en cynisch zelfbeeld (heiligdommen die burgerij vereert bespotten, demonische held van de 'zwarte romantiek': flirten met thematiek van duistere en met dood, slachtoffer van immorele vrouwen → beeld van de femme fatale)
  • Mal-du-siècle-gevoel: radicalisatie mode 1e helft 18e eeuw (isolement wordt eenzaamheidscultus, onzekerheid over oude idealen wordt individualisme, cultuurmoeheid en levensverveling worden spel met leven en dood (decadentisme, ...))

→ niet opgewassen tegen maatschappij

Formele kenmerken

Idem als preromantiek maar met eigen accenten

  • Originaliteit en variatie
    • Cf. preromantische Shakespearecultus: door variatie in expressiemiddelen individuele bijzonderheid van esthetische ervaring uiten.
    • Streven naar vrijheid: strakke metrische schema's vervangen door losser ritme en nieuwe versvormen.
    • Voert vaak tot hyperindividualistische, pathetisch aandoende kunstwerken
  • Stilistische eenvoud: nieuwe, eerder informele dichtkunst waarin men toon en ritme van conversatie (= uitgangspunt) gebruikt om eenheid aan gedichten te geven.

Individualistische thematiek

'ik' is centraal

  • Geniale individu vs. de maatschappij: kunstenaar komt in opstand tegen druk en beklemming buitenwereld
    • Bewondering grote persoonlijkheden
    • Verheerlijking vrijheidsstrijd
    • Centraal: trouw, vrijheidsdrang, zelfbewustzijn

J. W. Goethe (Egmont, 1787) en F. Schiller (Wallenstein, 1800): historische drama's over vrijheidstrijd(ers)

H. von Kleist: Prinz (Friedrich) von Homburg (1810)

Lord Byron: invloedrijke beschrijving romantische persoonlijkheidstype (vb. Don Juan, 1819-23)

Stendhal: Le rouge et le noir (1830)

H. Heine: Reisebilder: verdedigt Franse omwenteling van 1830 en hekelt maatschappelijke toestanden.

A. de Lamartine: poëzie heeft naast filosofische en religieuze ook politieke en sociale betekenis, poëzie moet aanslaan bij het volk.

  • Esthetische genie tegen banale wereld (cultus van inspiratie → mysterieuze opwelling)
    • Sterk doorgedreven individualisme
    • De kunstenaar is een individu dat zich onderscheidt door zijn vermogen schoonheid te scheppen, hij communiceert wel met gelijke maar staat er boven door zijn grotere sensibiliteit, kennis, …

P.B. Shelley: leidraad is spirituele schoonheid en extreem individualisme (Hymn to Intellectual Beauty, 1816)

J. Keats: cultiveerde individualistische en romantische visie op de dichter als goddelijke schepper. "A thing of beauty is a joy forever" → schoonheid is duurzamer dan bv. Edelmetaal → kunstenaar is schepper schoonheid => kunstenaar is superieur.

Irrationele motieven

  • Ongeremde passionele emotie
    • Tegenstelling tussen gewoon - buitengewoon (wegvluchten uit het irrationele)
    • Liefdesmotief (geïdealiseerde liefdesbeleving en grenzenloze passie) en motief van smart

Goethe: Die Wahlverwantschaften (1809): romantische liefdesroman bij uitstek.

Shelley: Alastor, or the spirit of Solitude (1816): allegorische zoektocht naar ideale liefde

A. de Musset: Les Nuits ('30): romantische verscheurdheid en weemoed (motief van smart later ook bij Baudelaire (symbolisme) en Dostojewski (realisme))

  • Romantisch verlangen (motief van de nacht), Sehnsucht (verlangen van het verlangen)
    Novalis (F. L. von Hardenberg): enkel nacht, natuur en sprookje is waardevolle werkelijkheid: machteloosheid en toch euforie; blauwe bloem is symbool voor het onbereikbare
    Leopardi

Escapistische motieven

  • Natuur als object van Sehnsucht (Coleridge: Kubla Khan)
    • Onbestemd en onbepaald verlangen drijft dichter naar natuur → ideale toevluchtsoord (trekken zelf natuur in: weerspiegeling romantische gedachte)
    • Natuur als spiegel van stemmingen en gevoelens (cf. preromantiek)

Wordsworth: illustreren situaties, gebeurtenissen uit landelijke leven. Landman is onbedorven, op het land vindt men de zuiverste 'essential passions of the heart'

  • Fascinatie voor duistere en bovennatuurlijke
    • Cf. preromantiek
    • Verschil horror (extreem, angstaanjagender) en terror (meer preromantiek, het onbestaande)
    • Gelijkenis met 18e-eeuwse Gothic Novel
      • Hoffmann: Die Elexiere des Teufels (1815)
      • M. Shelley: Frankenstein (1818)
      • E. A. Poe (eerste): The Murders in the Rue Morgue (1841)
      • R. L. Stevenson: Dr. Jekyll and Mr. Hyde (1886)
      • Bram Stoker: Dracula (1897): geeft een realistisch tintje => schokkender
    • Bovennatuurlijke: Coleridge: The Ancient Mariner (1778)
  • Kinderlijke, ongerepte
    • Cf. preromantiek
    • Wordsworths lyriek: gevoel van kinderlijke verwondering, thematiseert ongereptheid kind vb. Lucy-Poems (1799)
    • W. Blake: Songs of Innocence (1789) en Songs of Experience (1792): respectievelijk optimisme en menselijke deugd vs. duister en het Kwade
  • Historische thematiek: ontvluchten in geïdealiseerd verleden (kunstenaar = historicus: wil verleden reconstrueren). Doorbraak met Sir W. Scott.
  • Exotisme (typisch 19eeeuw, niet in preromantiek) door kolonisatie: nostalgie naar het geografisch verwijderde
    • Cf. preromantische passie voor primitieve en universele oertoestand
    • Nu concentreren op het andere van een vreemd milieu

F. R. Chateaubriand (oriëntalisme): Atala (1801), René (1802): geëxalteerde beschrijvingen van exotische landschappen

Religieuze thema's

  • Nieuwe bloei religieuze gevoel omdat mystieke eenwording met sacrale tegemoetkomt aan verlangen naar ideale toestand.
  • Religie Romantiek is die van de Verlichting: pantheïstisch of deïstisch: centraal religieuze eenwording van mens en natuur

W. Blake: doorbreekt conventies en ontwerpt visionaire beelden die pogen te getuigen van een verruimd kosmisch bewustzijn vb. Book of Urizen
Coleridge: Frost at Midnight

De Lamartine: Harmonies poétiques et réligieuses (1830): christelijk idealisme tegen heidense atheïsme van Lord Byron.

Goethe: opgaan individu in kosmisch, pantheïstisch gevoel.

B. Realisme in het kader van de Romantiek

  • Originaliteitstreven: nieuwe 'verboden': onesthetische motieven (vb. criminaliteit): cf. romantici
  • Sociale thematiek: verbonden met volk (ongerepte): arbeidersklasse, onderdrukten; emancipatie: vrijheidscultus: strijd tegen onderdrukking
    vb. Sand: vrouwenemancipatie
    Hugo: onrechtvaardigheden in Les Misérables
    Sue: les mystères de Paris: stedelijke onderwereld
  • Gevoel en maatschappij: tragisch conflict
    Balzac: La Comédie Humaine
    • Komedie met alle menselijke drijfveren
    • Moderne, realistische Dante
      → Authenticiteit vs. druk van de moderne samenleving (geld, macht), wil terug naar tijd voor Franse Revolutie
    • Thematische spanningsverhouding tussen gevoel en maatschappij: cf. romantici

Lees meer...

Literaire ontwikkelingen in de negentiende eeuw

A. Continuïteit t.o.v. de 18e eeuw

18e eeuw: 2 nieuwe houdingen: benadrukken kritische rede (Verlichting) en emotionele (preromantiek), beiden ontstaan in Engeland, snel uitgebreid naar continent, wordt voortgezet in 19e eeuw.

  • Romantiek (1e helft 19e eeuw) en symbolisme (2e helft) bouwen voort op preromantiek: overgang van rationele cultuur- en kunstvisie naar een meer op het gevoel gerichte esthetica (hoewel ook realistische elementen voorkomen in romantische literatuur: gevoelsesthetica)
  • Realisme (1e helft: romantisch, 2e helft: gewoon) en naturalisme (2e helft) zijn erfgenamen van Verlichting (hoewel ook romantische elementen voorkomen in realistische literatuur: kritisch, pragmatisch)

B. Cultuurhistorische context

Industriële Revolutie

  • Rond 1800: Engeland economische wereldmacht (bloei kapitalisme, snelle evolutie van de wereld) => mechanisering en rationalisatie beheersen economische én sociale leven.
  • Sociologisch vlak: polariteit tussen kapitaal en arbeid: sociale spanning
  • Economische en sociale verschuivingen => voortdurende dynamiek (↔ hiërarchische Ancien Regime)

Culturele gevolgen

→ gemeenschappelijke

  • Fundament maatschappij: economie: waarden worden minder gerespecteerd, eerder gerelativeerd (nu voor kleine groepen, vroeger vb. Dante's beschouwing voor hele bevolking)
  • Individualisme: basiswaarde (naast geld): wordt dominant

→ verschillende

  • Romantici: individualisme met pessimistisch fatalisme
    • Keert terug in symboliek
    • Melancholie (Spleen)
    • Enige wat mens kan redden tegen waardenvermindering is schoonheid
    • Zoeken naar expressiemiddelen die de wereld haar betovering kunnen teruggeven.
  • Realisten: kijken naar het nieuwe: bewondering voor wetenschap, … (geneest ziektes, …)
    • Zien vooral voordelen, radicalisering optimisme
    • Toch niet alles zomaar aannemen: kritiek tegen irrationalisme
  • Symbolisten: veel verloren, contact met existentiële is verloren
    • Poète maudit: beleeft het decadente → voelt zich onvolledig => innerlijke verscheurdheid
    • Voor sommigen is wereld een kille lelijke omgeving in een sfeer van pessimisme en ondergang (Nietzsche, Schopenhauer): schrijvers trekken zich terug in een kleine kring van ingewijden.

C. Kunstsociologische situatie: autonomie van de kunstenaar

  • Autonomie van de kunstenaar (droom van de Humanisten)
    • Kunstenaar stelt zich individualistisch op, ontdoet zich van externe dwang (door economische steun)
    • Nieuwe levenshouding: stedelijke bohèmekringen: bohémien misprijst burgerlijke levenswijze, trekt zich terug in sociale sfeer (wordt beschreven in H. Murger's Scènes de la (vie) bohème)
    • Sociale rollen van de kunstenaar: dandy (opvallend uiterlijk), snob, flaneur (wandelt over boulevards): kunstenaar houdt zich enkel bezig met intellectuele (geaccentueerd door flaneur)

  • Gevolg autonomie: kunst als oppositie
    • Realistische literatuur: kritische oppositie tegen geïndustrialiseerde en verburgerlijkte samenleving ('kleinburgerlijk': saai, kortzichtig, …)
    • Esthetische oppositie: romantici en symbolisten stellen realiteit in vraag: weigeren zich in te laten met moderne wereld (houden zich bezig met wat geen waarde meer heeft: esthetische)
  • Radicaalste uitdrukking autonomie: l'art pour l'art binnen het symbolisme(esthetisch)
    • Theoretische basis: T. Gautier
    • Frankrijk: Baudelaire (symbolisme), Flaubert (realisme), Parnassiens (dichtersvereniging onder C. L. De Lisle)
    • Schilderkunst: primauteit van esthetische kwaliteiten: enkel eigen esthetische visie is van belang.
    • Angelsaksische wereld: Art for art's sake-beweging: kunstenaars plaatsen zich boven samenleving, trekken zich terug om zich te wijden aan de Schone Kunsten (W. Pater)

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen