Menu

Verspreiding van koper en tin in Europa

Koper is echter relatief zeldzaam. De voornaamste vindplaatsen doorheen Europa zijn de Balkan, Transsylvanië, Bohemen en Moravië, de noordgrens van de Alpen en Westelijk Europa (Wales en Ierland). Hierbij dient men er mee rekening mee te houden dat het aantal tinrijke gebieden nog kleiner is, daar er slechts beperkte hoeveelheden te vinden zijn in Transsylvanië, de Balkan en op de Atlantische kust (Spanje en vooral Bretagne en Cornwall). Het bestaan van diverse ertsloze streken, zoals Noord-Europa, zou de culturele ontwikkeling in die gebieden sterk beïnvloeden.

Lees meer...

Het Eerste Metaal: koper, brons en ijzer

We zien een lange evolutie doorheen de tijd, beginnende met koper, dan overgaand naar brons (een legering van koper en tin) en ijzer. De ertsen waren echter niet alomtegenwoordig in Europa. Er waren vele gebieden die helemaal geen ertsen bezaten. De af- of aanwezigheid van ertsen was dan ook een bepalende factor voor de culturele geografie van Europa.

Koper en Brons

Technologie van het eerste metaal

Het maken van voorwerpen in de verschillende metalen vereiste een geavanceerde technologische kennis. Aanvankelijk werd gedegen koper gewoon behamerd. Pas vanaf het zevende millennium werd in Anatolië het proces geavanceerder. Door de erts op te warmen (500°C) kon men het koper soepeler bewerken. Om koper te smelten, en dus te gieten, is er al een temperatuur van maar liefst 1083 °C nodig. Pas vanaf het vijfde millennium werd dit mogelijk, opnieuw in Anatolië en (mogelijks op autonome basis) in Oost-Europa.

Die koper is niet altijd zuiver en bevat vaak sporen van andere metalen, zoals tin, arsenicum, lood, … Door ervaring kreeg men het inzicht dat men door het toevoegen van tin een nieuw product bekwam, dat gemakkelijker kon worden gegoten en op lagere temperaturen smolt (met 8% tin daalt de temperatuur naar 1000°; met 13% naar 830°). Niet alleen was dit metaal makkelijker te bewerken, het vormde ook een steviger metaal. Na een lang proces van trial-and-error ziet men een stabilisatie van het tinpercentage rond de 10%. Dit gebeurt rond de tweede helft van het derde millennium, opnieuw in de streek Anatolië.

Na het ontginningsproces wordt het brons opgewarmd in oventjes. Deze zijn klein en simpel, bestaande uit steen en houtskool en verwarmd door middel van een blaasbalg. De erts zelf werd in potjes en kroesjes gesmolten.

Aanvankelijk gebruikte men een enkelvoudige gietvorm. Dat is een mal met weinig reliëf, wat nuttig kan zijn voor de productie van priemen, bijlen en draden. Om het vormen van voorwerpen met volume mogelijk te maken werd overgegaan naar dubbele gietvormen, gevormd door twee mallen tegen elkaar te drukken. Zo creëerde men holle objecten, zoals een hulsbijl of lanspunt. Nadien dienden deze voorwerpen gepolijst te worden.

In de loop van het tweede millennium ontwikkelde men de techniek van ‘de verloren was’. Hierbij maakte men objecten in was, die een klei- of wasomhulsel kregen, waarna men overging tot het bakken. Men kreeg op die manier een holte met de correcte vorm om het gesmolten brons in te gieten. De laatste ontwikkeling is de productie van plaatsbrons, om zo niet-volle objecten te vormen, zoals vaatwerk of een harnas.

Lees meer...

De Fauna gedomesticeerde dieren

Europa behoudt zijn basis van gedomesticeerde dieren: runderen, schapen, geiten en varkens. De lokale dominantie is afhankelijk van de overwegende vegetatiesoort, met bijvoorbeeld meer geiten in het zuiden.

Twee dieren worden toegevoegd aan de lijst van gedomesticeerden.

  • Het paard (in het Pleistoceen reeds goed vertegenwoordigd) had zich teruggetrokken in de Euraziatische steppe. In het vijfde millennium vond er domesticatie plaats in Oekraïne of Kazakstan. Vanaf het derde millennium kwam het paard ook terug voor in Europa, waar het aanvankelijk werd geïntroduceerd als voedselbron, maar later (late bronstijd en ijzertijd) een opkomst kende als rijdier en trekdier, een evolutie die belangrijke sociale implicaties met zich meedroeg.
  • De kip werd rond het tweede millennium voor onze tijd vanuit Zuid-Oost-Azië naar hier gehaald. Zo zijn er sporen gevonden van kippen op Griekse vazen uit de zevende eeuw v.C. en op de site van de Heuneburg (600 v.C).
Lees meer...

De flora is onder te verdelen in een diversiteit aan zones over Europa.

  • In het Noorden treft men periglaciaire toendralandschappen aan. Kenmerkend is het open karakter van het landschap, met weinig bomen. Vandaag is dit landschapstype alleen nog te vinden in de uiterste periferie.
  • Iets zuidelijker, met name in het noorden van Scandinavië en het noorden van Rusland gaat het vooral om boreaal bos of taiga. De meest voorkomende bomen in dit landschapstype zijn coniferen en berken.
  • Het grootste deel van Europa bevindt zich vandaag in een landschap dat gekenmerkt wordt door gemengd loofwoud, met als belangrijkste boomsoorten de iep, hazelaar, linde, eik, els, en dergelijke meer.
  • Een heel ander landschapstype is te vinden in het zuiden van Rusland en het oosten van Europa, namelijk de steppe. Dit zijn semiwoestijnachtige gebieden met uitgestrekte open vlaktes.
  • Tenslotte hebben de kusten van de Middellandse zee een typisch mediterraan milieu
Lees meer...

Environnementeel Kader

Klimaat

Er vond een snelle verbetering van het klimaat plaats in de overgang van het Pleistoceen, (een tijdperk dat gekenmerkt wordt door zijn ijstijden), naar het Holoceen ongeveer 10 000 jaar geleden. De twee belangrijkste klimaatsperiodes voor de tijd die het vak Protohistorie omvat zijn het Subboreaal (5000-2700 BP) en het Subatlanticum (2700 BP-nu).

Het Subboreaal vormt een klimaat dat droger was dan het Atlanticum met een continentaal klimaat. In deze periode verschijnt de beuk, later gevolgd door de olm en de notelaar. Deze bomen vervingen in de eerste plaats de linde. De veenvorming uit het Atlanticum zet zich verder maar neemt af qua intensiteit. De impact van de mens stijgt echter: door de ontbossing voor de toenemende landbouw verzanden de gronden, wat leidt tot heidevorming en winderosie.

1620 v.C. vormt een sleutelmoment in de ecologische visie op de protohistorie door de vulkaanuitbarsting van de Thera op Santorini. De implosie van de vulkaan leidde tot een tsunami en droeg zo bij tot de verwoesting van de Minoïsche sites. Uit dendrochronologische sporen zien we een degradatie (vochtiger en kouder) van het klimaat, daar het vrijkomen van stof het zonlicht belemmerde.

Gedurende het Subatlanticum vond er een stabilisatie plaats die leidde tot het huidige klimaat. Hierbij werd het natter en kouder (rond de 16°C). In deze tijd kwam er een uitbreiding van zowel beuk als haagbeuk, zien we toename van de heidegrond en steeg de eolische activiteit. Het Subatlanticum begint wereldwijd met een nattere fase rond 850-750 v.C. Dit is te verklaren door een schommeling in de zonneactiviteit en in verband te brengen met het Hallstatt-plateau. Het Subatlanticum blijft een periode vol klimaatschommelingen. Zo kan men in Caesars ‘De Bello Gallica’ lezen over een besneeuwd Gallië.

Lees meer...

Absolute chronologieën

De absolute opdeling is pas ontwikkeld in de tweede helft van de 20e eeuw, maar blijft ontzettend moeilijk door zowel de afwezigheid van metaal in graven als door een gebrek aan goede stratigrafische nederzettingen in bepaalde gebieden. Daardoor is het moeilijk om aan te knopen bij de absolute dateringen die in andere gebieden (zoals Frankrijk of Duitsland) gelden.

De bekendste is zonder twijfel de C14-methode, in 1949 door Libby ontwikkeld. Hierbij controleert men de verhouding 14C/12C in organismen. Het instabiele 14C wordt vanaf de dood van het organisme, en dus het einde van de opname van zuurstof, omgevormd tot 14N volgens een halfwaardetijd van 5736 jaar. Door middel van dendrochronologie kan de 14C-verhouding gecalibreerd worden met een absolute tijdsschaal. Hierbij dient men rekening te houden met een afwijking in de curve qua tijd in de periode v.C. Voor deze periode wordt organisch materiaal met de C14-methode te jong gedateerd. Daarnaast zien we een onverklaarbare knik rond 2500/2400 BP (before present), ook wel het Hallstatt-plateau genoemd. Deze periode in de vroege IJzertijd heeft een te brede gekalibreerde datum.

Een tweede wetenschappelijk hulpmiddel is dendrochronologie. Men dateert op basis van de jaarringen (opgebouwd door grotere cellen) die bomen ieder jaar vormen in de lente. De evolutie hiervan is afhankelijk van klimatologische omstandigheden, de boomsoort en de streek van herkomst.

Enkele vaak voorkomende problemen bij datering aan de hand van jaarringen zijn:

  • Meerdere jaarringen zijn nodig voor een correcte datering (minstens 50).
  • Dan nog steeds liefst in een periode met klimaatpieken, anders krijg je een moeizame vaststelling. In Vlaanderen is dit bijvoorbeeld een groot probleem.
  • Het kunnen terugvinden van houten artefacten.

Voorbeelden van toepassingen van dendrochronologie vind je bij de Deense boomstamgraven, die een goede bewaring garandeerden van organisch materiaal, en de paaldorpen uit de Bronstijd die bij droge zomers terug boven water kwamen te staan. Dit laatste fenomeen is op grote schaal toegepast in Zwitserland, Frankrijk, Duitsland en Italië.

Chronologisch schema

Voor Europa kunnen we spreken van een kopertijd, gezien er gedurende een lange periode metalen objecten in Europa van koper gemaakt werden. Het begin en einde van de kopertijd is echter geografisch gebonden, maar in het geheel dekt deze kopertijd de hele tweede helft van het derde millennium v.C. In sommige gebieden begint deze periode zelfs vroeger. Schematisch gezien kunnen we de Bronstijd indelen in drie periodes, waarbij we het einde van de kopertijd situeren vanaf de tweede helft van het derde millennium v.C. In vele streken, zoals de onze, is dit later, tot 1800 v.C.

  • Vroege Bronstijd: loopt tot 1800
  • Midden Bronstijd: tot 1400 voor Centraal- en Oost-Europa, tot 1100 in West-Europa
  • Late Bronstijd

Rond 800/700 is er een klimatologische overgang die de IJzertijd inluidt.

  • Vroege IJzertijd tot 500
  • Late IJzertijd, die bij ons eindigt met de inval van de Romeinen in de 1e eeuw v.C.

Een algemene opmerking hierbij is dat de periodisering streekgebonden is. Er is dus sprake van geleidelijke overgangen tussen de diverse periodes.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen