Menu

De “ijzeren” tiende eeuw

Er zijn zeer weinig bronnen overgeleverd uit de vroege middeleeuwen, en de overgeleverde zijn weinig representatief. Na het uiteenvallen van het Karolingsche Rijk herstelden bepaalde gebieden zich, maar de Lage Landen niet. Rivieren zorgden wel voor een bindende rol binnen het gebieg, hoewel de Nederlanden door de politieke evolutie gemarginaliseerd raakten tussen Frankrijk en het Duitse Rijk. Daardor konden er machtige landsheerlijkheden ontstaan. West-Francië werd verbrokkeld door de feodaliteit, waardoor bijvoorbeeld Vlaanderen zijn macht kon vergroten. Dit gebeurde eerst naar het zuiden, tot aan Amiens, en later naar het oosten.

Over de Schelde was immers veel gebeurd. In 911 waren de Karolingers uitgestorven en de hertogen van Frankenland (één van de vier stamhertogdommen) werden koning. De Ottonen probeerden met de “Rijkskerk” (het geven van bestuur van wereldlijke territoria aan geestelijken) de verbrokkeling van het feodalisme tegen te gaan. Door hun tegenwoordigheid als Roomse keizers, schonken de Duitse koningen veel aandacht aan hun positie in Italië. Daardoor kon de verbrokkeling binnen Duitsland voortduren, en duurde het tot de 19e eeuw voor de Duitse eenmaking een feit was. Lotharingen kende geen etnische identiteit, en pogingen om het als een apart koninkrijk te laten voortbestaan mislukten. Otto I benoemde zijn broer, aartsbisschop van Keulen, tot hertog van Lotharingen (953). Na zijn dood werd het gebied in twee delen opgesplitst: Opper-Lotharingen (het huidige Franse Lorraine) en Neder-Lotharingen (grofweg de Nederlanden ten oosten van de Schelde). De plaatselijke adelijke families verzetten zich tegen keizerlijke inmenging, en zorgden voor nog minder interne samenhang.

Lees meer...

De tegenstelling tussen droom en werkelijkheid 8ste en 9de eeuw

Vier aspecten verdienen verdere nadruk.

- economie: grond is macht. Afgezien van een kleine handel in luxeproducten over lange afstand, was de economie beperkt tot de landbouw. In bepaalde gebieden ontstond het domoniaal systeem (hofstelsel): afhankelijke boeren bewerkten de grond van een heer, en kregen in ruil vruchtgebruik over een hoeve. Dit systeem verankerde de boeren sociaal, en later ook juridisch.

- sociale verhoudingen: Karel de Grote en zijn zoon stonden onder de invloed van kerkelijke raadgevers. Het streven naar eenvormigheid was een belangrijk kenmerk: actieve wetgeving met de capitularia, controle op het lokale bestuur, en de territoriale indeling in gouwen (pagi) met en gouwgraaf aan het hoofd.

- religie: ook een streven naar eenvormigheid. In de kloosters werd overal de Regel van Benedictus ingevoerd. Voor de stadsclerus was er de minder strenge Regel van Augustinus. Er was geen scheiding tussen kerk en staat, en de koning of keizer had de hand in kerkelijke en religieuze zaken.

- cultuur: deze was elitair. Versierde handschriften werden geproduceerd, een “tekstkritische” uitgave van de bijbel werd uitgegeven, en de eenvoudige karolingische minuskel moest de kennisoverdracht versnellen.

De inzet was echter groot en de beschikbare middelen beperkt en de tijd veel te kort. We kunnen nog het beste spreken van “de ontgoochelde hoop van de Karolingen”.

Lees meer...

Fatale bedreiging 8ste en 9de eeuw

Na de dood van Lodewijk de Vrome (840) werd het rijk met het Vedrag van Verdun in 843 verdeeld onder zijn drie zonen. Lotharius I kreeg de keizerskroon en Midden-Francië, Karel de Kale West-Francië, en Oost-Francië ging naar Lodewijk de Duitser. Bij het overlijden van Lotharius I in 855 kreeg zijn tweede zoon Lotharius het noordelijk deel, dat dan Lotharingen werd genoemd. Met de verovering door Hendrik de Vogelaar in 925 werd de Schelde de grens tussen Frankrijk en Duitsland.

Naast de eerder genoemde zwaktes moeten ook de invallen van de Noormannen vermeld worden. Pas na 60 jaar kwam de trage Karolingische defensie op gang. Via de weerstand tegen de invallen hadden de plaatselijke heren hun positite versterkt en enkelen zouden het later tot hertog of graaf schoppen. Dit is van bepalend belang voor de latere geschiedenis van de Nederlanden

Lees meer...

Gezalfde koningen en gekroonde keizers 8ste en 9de eeuw

In 751 werd de paus bedreigd door de Langobarden, en in ruil voor zijn hulp, werd Pippijn III tot koning der Franken gezalfd. Zo werd eend staatsgreep gelegaliseerd en Childerik III afgezet. De Pippiniden hadden hun macht uitgebreid door bestuursfuncties, kerkelijke waardigheden en gronden uit de delen een sympathiserende plaatselijke aristocraten. Vanaf Pippijn III en zijn zoon Karel de Grote strekt het Karolingische Rijk zich uit van de Pyreneeën tot de Donau, en van Friesland tot Midden-Italië. In 800 liet Karel de Grote zich kronen door de paus tot Keizer van de Romeinen (Imperator Romanorum), tot ongenoegen van die andere Romeinse erfgenaam, Byzantium.

Pogingen tot een restauratie van het Romeinse Rijk werden ondernomen, maar de structurele zwaktes waren echter:

- het rijk bleef verdeeld worden onder de erfgenamen (slechts door dynastisch toeval erfde Karels zoon Lodewijk de Vrome in 814 het hele rijk)

- gebrekkige communicatie, zeker voor een rijk van die omvang met een nog Romeins wegennet

- gebrek aan financiële middelen door de negatieve handelsbalans.

Adequaat bestuur moest verlopen door een verloning met grond in ruil voor geleverde prestaties. Hieruit evolueerde het leenstelsel (feodaliteit). Hierbij kreeg de leenman de grond in vruchtgebruik en bleef de lenheer de bezitter. Dit had echter niets te maken met het in cijns geven van grond aan boeren. Dit werkte uiteindelijk gezagsontbindend aangezien het leenmanschap meer en meer erfelijk werd.

Lees meer...

Aspecten van de maatschappij vijfde tot achtste eeuw

De sociale structuur werd door beide culturen beïnvloed. Germaanse en Gallo-Romeinse adel gingen in elkaar op. Daarnaast waren er vrije lieden en allerlei soorten horigen. De aanvankelijke slavernij werd afgeschaft door en onder het christendom, maar in wezen verschilden de horigheid en de slavernj weinig.

Via de communicatiemiddelen en organisatie verspreed het christendom zich, en hoewel het niet verdween, kende het niet veel diepgang onder de Germanen. De heidense godsdiensten (dit was een amalgaam) nam christelijke elementen op, maar de echte stap naar monotheïsme werd pas gezet met de stichting van de zogenaamde stammenrijken in de 6e eeuw, met als belangrijkste het Frankische Rijk.

Deze rijksvorming was het werk van Clodowech (Clovis). Hij breidde het rijk uit tot Zuid-Gallië, met Parijs als hoofdstad. Het rijk was een mengelmoes, en het stamhoofd/koning was gebonden aan de inspraak van vrije stamleden en het mondelinge gewoonterecht. Het idee van afstamming primeerde op de politieke entiteit (personaliteitsbeginsel i.p.v. territorialiteitsbeginsel). Na zijn dood werd het rijk verdeeld onder zijn vier zonen, de koninklijke macht was immers ook erfgoed. Dit zou de staatsvorming tot de 9e eeuw in de weg staan. Toch ontstonden twee gebieden: Neustrië (tussen Seine en Schelde) en Austrasië (het bekken van Maas en Rijn). Dagobert I (625-639) zette een politiek in om de Friezen te onderwerpen, om drie redenen: gebied veroveren (i.e. macht en rijkdom), Dorestad (een belangrijk handelscentrum) veroveren, de “tweede kerstening” doorvoeren (die was begonnen met Clovis).

De Merovingen trachtten aan te knopen bij concepten uit de Oudheid, maar verder dan schijn ging dat niet. Het innen van tollen en belastingen probeerden ze zo goed mogelijk te organiseren, maar het concept “staat” verdween, en de economie werd al snel een grondeconomie. Dit zou later aanleiding geven tot het leenstelsel.

Het beheer van de bezittingen werd overgelaten aan de hofmeiers, die in de 7e en 8e eeuw hun macht vergrootten. Die van Austrasië, de Pippiniden, werden de machtigste, ten koste van de Mervingische koningen en de andere hofmeiers. Pippijn I trad op tegen de Friezen, en Karel Martel stopte de Mohammedaanse opmars bij Poitiers in 732. Via het verkregen aanzien slaagde zijn zoon Pippijn III in een staatsgreep.

1.3

Lees meer...

Nederzettingspatroon en rijksvorming vijfde tot achtste eeuw

In 406 staken grote groepen Germanen de Rijn over, waarbij steden werden geplunderd en bewoners op de vlucht gedreven. Het systeem van de foederati had dus niet gewerkt. De Franken bewogen zich via de Schelde naar het zuiden. Tegen 430 veroverde Chlodio Doornik, Kamerijk en later ook Atrecht. Lokale potentaten ontstonden.

Er bestaat grote enigheid over de vraag of dit een echte breuk teweegbracht in de bewoningsvormen. Een deel van de Gallo-Romeinse bevolking is inderdaad op de vlucht geslaan, maar een eenduidig antwoord inzake religie, kunst, recht, en vormen van economische activiteit is niet te geven.

Op vlak van taal zijn er wel grote gevolgen: rond de 9e eeuw stabiliseerde de taalgrens zich. Het Germaans werd dominant waar de Franken en Saksen een numiriek overwicht hadden, elders werd het geassimileerd.

De lokale heren wilden zorgen voor continuïteit, en wel via:

- steunen op Romeinse kaders op bestuurlijk vlak, bestuur in de civitates
- staatsgoederen (fisci) waren eigendom van de Frankische koningen
- steunen voor muntslag op Romeinse afbeelding en type

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen