Menu

Time is money, de “tijd” als productiefactor

Vanaf de tweede revolutie verkortten de werkdagen, de vrouwen- en kinderarbeid werd gereglementeerd (kortere werkdag en verbod op nacht-werk). De invoering van de machines zorgde voor een verkorting van de arbeidstijd. Een algemene arbeidsduurvermindering tot 8 uur per dag en 48 uur per week werd pas in 1921 ingevoerd in België. De productiviteitsgroei evolueerde van een extensief naar een intensief gebruik van het productie-apparaat. De arbeidstijd werd minder flexibel en werd meer gereglementeerd. Men moest steeds efficiënter werken volgens het principe van het Taylorisme: scientific management. Het Taylorisme is een vorm van bedrijfsvoering via ‘wetenschappelijke’ observatie van de arbeidsorganisatie op de werkvloer, methodes ontwikkelde om alle tijverlies te voorkomen en zo de productiviteit van de arbeider maximaal op te drijven. Dit vooral door denken en doen te scheiden.

Lees meer...

De industrie groeit

Groei van de industriële productie door doorgedreven mechanisatie, nieuwe industrieën en technieken. Over het algemeen bleef de stoommachine en dus ook de steenkoolproductie een centrale groeifactor van de industrialisatie. België bleef vooral een producent en uitvoerder van half-afgewerkte producten en van machines voor het intermediair gebruik. Machines, spoorweg- en trammateriaal en knowhow werden tot in Rusland en het verre China uitgevoerd. Rond 1880 was België (vooral Wallonië) de tweede industriële mogendheid na Engeland. Na 1880 werkten er reeds meer mensen in de industrie (40%) dan in de landbouwsector. De huisarbeid moest inboeten voor de tewerkstelling in de fabrieken maar bleef toch nog heel belangrijk in sommige sectoren. Kenmerkend voor deze periode was de aanzienlijke toename van de schaal van sommige bedrijven. Dat was meestal het resultaat van een verticale integratie van activiteiten (bv Cockerill in België, Seraing). Dit betekent dat men zich gaat bezighouden met verschillende activiteiten om zo schaalvoordelen te bekomen.

Lees meer...

Techniek en wetenschap

Belangrijke uitvindingen gaven nieuwe impulsen aan de industrie (bv: vooruitgang in de fysica en chemie, elektriciteit, glas, telecommunicatie, auto’s, petroleum, luchtvaart, explosie- en dieselmotor). Bedrijven werden door uitvinders opgericht en in een tweede fase waren het de bedrijven zelf die in hun eigen labo middelen investeerden voor onderzoek en ontwikkeling op langere termijn.

Lees meer...

De tweede industriële revolutie

Dit was op het einde van de 19e eeuw en was eerder een ‘technologische’ revolutie. Nieuwe sectoren ontstaan (chemie en farmaceutische, petroleum, automobiel, staal,…). Voor veel landen was deze technologische revolutie het beginpunt van hun industriële revolutie

Lees meer...

De economische gevolgen van de industriële revolutie

  • Spectaculaire groei van de arbeidsproductiviteit: dankzij introductie van de machine verdubbeling van de productie per inwoner tussen 1820 en 1868 in België. Een stijgende productiviteit betekent dat er meer kan geproduceerd worden door evenveel of zelfs minder arbeiders.
  • Vermarkting: einde van 18e eeuw in Engeland: vrijmaking van de arbeidsmarkt + afschaffing levenslange arbeidscontracten=> iedereen kan nu werken waar hij wil => migratiegolf van platteland naar steden en fabrieken in het begin van 19e eeuw.
    In de kledingnijverheid: arbeidsdeling + overschakeling van ‘kleding op maat’ naar ‘confectie’ (= op voorhand gemaakte kleding volgens standaardmaten) + introductie van de naaimachine (na 1860).

Daardoor daalde de kostprijs van de kleding aanzienlijk. Dit gebeurde niet door de mechanisatie, maar wel door de ‘liberalisering’ of ‘deregulering’ van de arbeidsmarkt. Het gildensysteem, die de kleermakerssector streng reguleerde, was afgeschaft. Iedereen kon nu om het even welk beroep uitoefenen. De vroegere ‘meesters kleermakers’ en geschoolde arbeiders werden nu kleine zelfstandigen die voor rekening van een koopman-ondernemer werkten en zelf een netwerk van thuisarbeiders (= sweatshops: arbeiders werden aangenomen door onderaannemers (=‘sweaters’) met lage lonen, lange werkuren en moesten werken in slechte werkomstandigheden) tewerk stelden. Elders begint de fabrieksmatige (massa)productie pas na WOI. Beide productiewijzen (fabriek en ‘sweatshops’) bestaan trouwens tot op vandaag wereldwijd nog altijd naast elkaar.

  • Een nieuwe productiewijze en nieuwe productieverhoudingen, het machinisme: machine speelt determinerende rol.

- Voor de ondernemer steeg het risico bij het investeren in bv stoommachine omdat deze dan vast kapitaal vertegenwoordigt dat slechts na vele jaren kan afgeschreven worden (ook nog kosten aan onderhoud en verbruik van steenkool). Dus moet er bespaard worden op de productiefactor arbeid.

- De arbeiders moeten nu niet meer thuis werken maar in een fabriek met machines. Veel arbeiders stonden negatief tegenover de introductie van de machines in het arbeidsproces (opstand in Engeland tegen de machines werd het luddisme genoemd). Maar de traditionele huisnijverheid moest uiteindelijk wijken voor de concurrentie van de machines. Met de machine en de fabrieksarbeid ging het beetje autonomie dat de arbeiders nog hadden, verloren. De arbeiders probeerden op alle manieren te ontsnappen aan de fabrieksarbeid en vooral aan de proletarisering (= proces van toenemende loonafhankelijkheid).

Men ontwikkelde een strategie van ‘income pooling’ waarbij verschillende bronnen van inkomsten werden gecombineerd: winkeltje of café uitbaten, stukje grond voor eigen gebruik bewerken en vooral thuisarbeid. Ook land-loperij en bedelarij, prostitutie en sommige vormen van criminaliteit kunnen beschouwd worden als manieren om aan de proletarisering te ontsnappen.

Daardoor waren er weinig arbeiders beschikbaar om in de fabrieken te werken. Daarom werden er eerst hoge lonen uitbetaald en de arbeiders kregen flexibele uren. Om de arbeiders te binden aan de fabriek, maakten de ondernemers gebruik van het zogenaamde ‘truckstelsel’ waarbij de lonen in natura werden uitbetaald met goederen uit de winkel van de fabriek of van de ploegbaas. De arbeiders bouwden schulden op omdat zij ook dikwijls bij de aanwerving een voorschot hadden gekregen en zolang ze schulden hadden, konden ze onmogelijk de fabriek verlaten. Het trucksysteem werd bij ons bij wet verboden in 1887 maar bleef de facto nog bestaan. Kinderen werden door hun ouders aangespoord om te gaan werken zoals zij dat vroeger thuis deden. Kinder- en vrouwenarbeid was een noodzaak voor de gezinnen en een kostenbesparing voor de werkgevers, vanwege de lagere lonen.

BESLUIT van 2.2

De overgang van de industriële revolutie verliep vrij traag en vrij ongelijkmatig. In het derde kwart van de 19e eeuw, op de vooravond van de tweede industriële revolutie, was het gewicht van de industriële sector in de economie in de wereld en zelfs in Europa nog relatief klein en op sommige plaatsen zelfs onbestaande. De fabrieksarbeid en de proletarisering waren nog overal eerder de uitzondering dan de regel. Desalniettemin was deze revolutionaire transformatie van diepgaande aard en zoals later zal blijken onomkeerbaar.

Lees meer...

de aanwezigheid van kapitaal

De mechanisering vergde steeds grotere kapitalen. De industriëlen konden dit niet meer betalen met hun eigen middelen. Daarom deden ze beroep op bank-leningen. De handelsbanken begonnen dus krediet te verlenen aan de opkomende industrie in de 18e eeuw.

In België bestonden er, vanaf het midden van de 18e eeuw, een aantal privé -banken die ook krediet verleenden aan de industrie. Met de oprichting van ’s werelds eerste gemengde bank, de Société Générale de Belgique’ door Willem I in 1822, werd voor het eerst langlopend krediet toegekend, dat industriëlen in staat stelde grote projecten te financieren.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen