Menu

Sofian Bouazzaoui

Sofian Bouazzaoui

De functies van het geld

Een moderne economie is gebaseerd op een netwerk van ruiltransacties. In primitieve maatschappijen werden goederen tegen goederen geruild: naturaruil. Dit komt op internationaal vlak nog voor maar ook nog in de volkshuishouding (belastingontduiking). Al snel werd overgeschakeld naar geld.

Geld heeft 4 functies:

  • Geld is een waardemeter, men kan dus goederen in waarde met elkaar vergelijken.
  • Geld is een ruilmiddel, men is niet verplicht om een goed te verkopen voor een ander goed, men krijgt geld en kan het later uitgeven aan een ander goed.
  • Geld is een koopkrachtreserve, men kan goederen verkopen voor geld en de tegentransactie uitstellen. Hiervoor moet geld een stabiele vaste waarde hebben.
  • Geld is een kredietmiddel, wanneer men iets uitleent aan iemand voor een bepaalde vergoeding.

Lees meer...

soorten huishoudingen

De economische eenheden produceren voor zichzelf slechts een beperkt gedeelte of soms helemaal niets van de voor hun behoeftebevrediging benodigde goederen en leveren meestal hun productiefactoren aan andere productieve eenheden. Zij ontvangen in ruil hiervoor een productief inkomen en met dit inkomen kunnen zij dan bij andere eenheden de goederen en diensten aanschaffen die ze voor hun behoeftebevrediging nodig achten.

De economische huishoudingen onderscheiden zich door de functies die ze in het economisch leven vervullen:

  • Gezinnen hebben in de eerste plaats consumeren tot doel. Het benodigde inkomen hiervoor verkrijgen ze door hun productiefactoren ter beschikking te stellen. Dit is het productief inkomen. Verder is er ook een niet-productief inkomen. Dit zijn gelden of voordelen die ze van andere huishoudingen krijgen zonder daar een tegenprestatie voor te leveren. In een gezin gebeuren er ook productieve activiteiten. (wassen, koken,…)
  • Tot bedrijven behoren alle huishoudingen waarin productiefactoren samenwerken om goederen en dienstverleningen te produceren met het oog op de verkoop ervan. Ze financieren hun kosten hoofdzakelijk door opbrengsten uit hun verkoop, maar verkrijgen ook subsidies van de overheid.

Men onderscheidt niet-financiële en financiële bedrijven.

Financiële bedrijven: banken, openbare kredietinstellingen, de spaarkassen en de verzekeringsmaatschappijen.

De overheid omvat de instellingen die door politiek-ambtelijke besluitvorming worden beheerd. De overheid stelt collectieve vormen van consumptie gratis of bijna gratis ter beschikking. Die voorzieningen ontstaan door eigen overheidsproductie maar ook door de aankoop bij bedrijven of in het buitenland. Het geld hiervoor verkrijgen ze uit belastingen. De overheid verleent natuurlijk ook subsidies en overgedragen inkomens (gezinnen in het buitenland).

Lees meer...

Goederen

De economische goederen worden op verschillende wijzen ingedeeld:

  • Duurzame goederen: herhaald gebruik is mogelijk

Niet-duurzame goederen: eenmalig gebruik

  • Duurzame investeringsgoederen: kapitaalgoederen

Niet-duurzame investeringsgoederen: zijn input voor het productieproces.

Consumptiegoederen: iets wat verbruikt wordt door een consument.

  • Individuele goederen: het nut is exclusief. -> soms derden ook.

Collectieve goederen: er genieten meer mensen van het nut van het goed zonder elkaars consumptie te verhinderen (non-rivaliteit + non-exclusief) overheid stelt deze beschikbaar: scholen, dijken,…

  • Finale goederen: afgewerkte producten klaar voor consumptie of kapitaal.

De verschillende stappen die een product doorloopt wordt vastgelegd in een bedrijfskolom.

Intermediaire producten: vergen verdere verwerking.

Door het doorlopen van de verschillende productiestappen van een product, verkrijgt het product steeds een toegevoegde waard. (= output-input)

 wordt in kaart gebracht door een waardeketen.

Primaire processen: ingaande logistiek, productie, uitgaande logistiek, marketing en verkoop.

Secundaire processen: ondersteunen primaire (HR, infrastructurbeleid,…)

Lees meer...

Kapitaal

Door het samenbrengen van arbeid en milieu ontstonden goederen die niet direct voor de menselijke behoeftebevrediging dienden, maar slechts indirect daartoe nuttig waren.

Die kapitaalgoederen maken het mogelijk om later op een grotere schaal goederen en diensten te produceren. Op die manier ontstond een kapitalistische maatschappij.

De productiefactor kapitaal komt tot stand door investeringen. Investeerders moeten sparen: afzien van aankoop van consumptiegoederen of schenkingen aan derden met de bedoeling het vermogen te vergroten.

Men onderscheid:

  • vervangingsinvesteringen:

Dienen om versleten kapitaalgoederen te vernieuwen. Slijtage kan leiden tot productieachteruitgang. Om de waarde van het product doorheen de jaren te bepalen gebruiken we afschrijvingen. Deze geven aan hoeveel een kapitaalgoed afneemt in waarde per jaar van gebruik.

  • Uitbreidingsinvesteringen:

Deze vergroten de kapitaalgoederenvoorraad die mogelijk worden door de netto-besparingen. De bruto-besparingen omvatten ook de afschrijvingen en zijn gelijk aan de bruto-investering (netto-investeringen + vervangingsinvesteringen). De netto-investeringen omvatten naast de nieuwe kapitaalgoederen ook de voorraadwijzigingen.

Voorraadtoename = investering. Voorraadafname = desinvestering.

2 soorten uitbreidingsinvesteringen:

  • diepte-investering: combinatie van vervangings- en uitbreidingsinvestering.
  • Breedte-investering: toevoeging van dezelfde kapitaalgoederen aan de voorraad.

Immateriële kapitaalvorming is het opbouwen van sociale instituties zoals het rechtssysteem.

Sommige economen beschouwen nog een 4de productiefactor: ondernemerschap.

De klassieke economen beschouwen de ondernemer vooral als inbrenger van het kapitaal en dus als degene die bereid is productierisico’s te nemen.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen