Menu

Sofian Bouazzaoui

Sofian Bouazzaoui

Factoren die bijdragen tot ‘theory of mind’

  • Taal
    • Rijke woordenschat over mentale toestanden
  • Cognitieve vaardigheden
    • Ongepaste reactie onderdrukken (=inhibitie)
    • Flexibel denken
    • Plannen
  • Sociale vaardigheden
    • Moeders (veilige gehechtheid)
    • Oudere broers/zussen
    • Leeftijdgenoten (verbeeldingsspel)
    • Volwassenen

> Hoe meer contact met andere mensen, hoe meer verschillende perspectieven men hoort

  • Kinderen moeten biologisch voorbereid zijn om een theory of mind te ontwikkelen
    • Ontbreekt bij kinderen met autisme
Lees meer...

Bewustzijn van mentaal leven

1 jaar: interactieve vaardigheden (bv. gedeelde aandacht)

2 jaar:

  • Inzicht dat perspectief van anderen verschillend is van hun eigen perspectief (bv. broccoli)
  • Eerste werkwoorden: “denken”, “onthouden”, “doen alsof”

2 – 3 jaar:

  • Kinderen realiseren zich dat het denken zich afspeelt in het hoofd van iemand en dat een persoon kan denken over iets zonder het te zien, erover te praten of het te voelen.
  • Kleuters denken dat mensen zich altijd gedragen op manieren die consistent zijn met hun verlangen.
    Ze begrijpen niet dat overtuigingen ook een invloed kunnen hebben op gedrag, daardoor fouten in ‘false belief’ taak

3 – 4 jaar:

  • Gebruiken “denken” en “weten” om te verwijzen naar eigen gedachten / overtuigingen en die van anderen

4 jaar:

  • Zowel wensen als overtuigingen hebben invloed. Daardoor wel correct antwoord in ‘false belief’ taak.

4 – 6 jaar:

  • Inzicht in ‘false belief’ neemt toe

‘False belief’ taak:

‘False belief’ = overtuiging die niet overeenkomt met de realiteit. Het kan het gedrag van mensen beïnvloeden

Taak:
2 doosjes worden getoond waarbij op één doosje “Sesamstraat pleisters”staat en het andere doosje is blanco. Er wordt aan het kind gevraagd om het doosje te nemen waar volgens hem/haar de pleisters in zitten.
Bijna altijd nemen kinderen het doosje met “Sesamstraat pleisters” op. Vervolgens moeten ze het doosje opendoen en zien ze dat er geen pleisters inzitten. Dan laten ze zien dat de pleisters in het blanco doosje zitten.
Daarna wordt Pamela, een handpop, boven gehaald. Zij heeft een sneetje in haar hand en heeft een pleister nodig. Aan het kind wordt gevraagd waar Pamela de pleisters zal zoeken.
 Indien antwoord : andere doos, dan hebben ze geen idee van ‘false belief’
 Indien antwoord: “Sesamstraat pleisters” doos, dan hebben ze wel een idee van ‘false belief’.

Lees meer...

Geheugen voor alledaagse gebeurtenissen

  • Geheugen voor bekende gebeurtenissen

Zoals volwassenen onthouden kleuters vertrouwde, herhaalde gebeurtenissen in de vorm van scripts
= algemene beschrijvingen van wat er gebeurt en wanneer het gebeurt in een specifieke situatie (bv. op restaurant gaan)

Met toenemende leeftijd worden scripts uitgebreider en kunnen ze gebruikt worden om te voorspellen wat er gaat gebeuren in gelijkaardige situaties.

  • Geheugen voor eenmalige gebeurtenissen

Het autobiografisch geheugen = voorstellingen van persoonlijke betekenisvolle en eenmalige gebeurtenissen zoals bv. naar de zoo gaan.
Als de cognitieve en conversationele vaardigheden van kleuters verbeteren, gaan hun beschrijvingen van speciale gebeurtenissen beter georganiseerd worden in de tijd, gedetailleerder worden en gerelateerd zijn aan de grotere context van hun leven.

Ouders gebruiken 2 stijlen om autobiografische verhalen te veroorzaken bij hun kinderen:

  • Uitbreiden (‘elaborative’)
    • Gevarieerde vragen stellen
    • Informatie toevoegen aan de statements van de kinderen
    • Bv. nadat ze naar de zoo zijn geweest, kan de ouder zeggen “wat was het eerste dat we deden?”, “waren zaten de papegaaien niet in hun kooien?”, “Ik vond de leeuw maar eng. Wat vond jij?”, ...
    • Is beter: later meer georganiseerde verhalen
    • Kinderen en ouders met een veilige gehechtheidband gebruiken eerder deze stijl
    • Herhalen (‘repetitive’)
      • Weinig informatie geven
      • Dezelfde korte-antwoord vragen stellen
      • Bv. “herinner jij je de zoo?”, “wat hebben we daar gedaan?”, “wat gebeurde er dan?”

Geslachts- en cultuurverschillen:

  • Meisjes gebruiken meet gedetailleerde verhalen dan jongens
  • Westerse kinderen voegen eer commentaren bij over hun eigen gedachten, emoties en voorkeuren dan Aziatische kinderen.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen