Kenmerken
- Gepubliceerd in Marketing
- Aangeleerd
- Consistent (= blijvend)
- Objectgebonden (= hetzelfde product en zijn varia ervan)
- Vaak gedragvoorspellers (= handeling bepalend ga ik het kopen of niet)
- Aangeleerd
- Consistent (= blijvend)
- Objectgebonden (= hetzelfde product en zijn varia ervan)
- Vaak gedragvoorspellers (= handeling bepalend ga ik het kopen of niet)
Een aangeleerde houding tov een product of dienst (objectgebonden). = belangrijke gedragsvoorspeller (mening gaat gedrag beïnvloeden men gaat gemakkelijker kopen als men positief denkt).
Bv. Plastic flesje Jupiler: ze gingen dit lanceren omdat er iets nieuws op de markt moest komen, het was zomer en het zou gemakkelijk geweest zijn om mee te nemen (je moest het niet in 1x leegdrinken en het mag mee op de camping).
De attitude voor het gebruik van de petfles was heel negatief (niet lang genoeg koud, niet verfrissend). Daarna werd het getest door mensen te laten proeven en men was positiever over het petflesje (ligt goed id hand, recycleerbaar, licht gewicht,…)
- Herkenningstest: heb je deze advertentie al eerder gezien?
- Herinneringstest: wat herinner je je nog van de advertentie?
- Als het niet blijft hangen, heb je niets bereikt !!!
- Interferentie: nieuwe informatie die we leren verdringt de oude problemen met herinnering van merkinformatie.
- De kracht van de nostalgie: een prikkel kan soms veel later nog steeds een bepaalde respons oproepen (spontaan herstel).
1. Coderen van informatie:
- Beter associëren met informatie die al in het geheugen aanwezig is: merknamen die verwijzen naar fysieke kenmerken ve productcategorie of producten die gemakkelijk te visualiseren zijn. Soms werkt het om in uw merknaam te verwijzen naar fysieke kenmerken. Iets visualiseren is ook goed om beter te onthouden. Maw; vorm en kleur zijn hier zeer belangrijk. Bv. WC-eend de fles heeft de vorm van een eend
- Episodische herinneringen: in commercials worden soms episodische herinneringen geselectederd door ervaringen die door veel mensen worden gedeeld. Maw; herinneringen die je ophaalt.
2. Opslaan van informatie:
- Namen van merken en producten moeten in LTG terecht komen (afhankelijk vd mate van betrokkenheid bij het product).
- Herhalen.
- Gevoelsadvertenties: sterke emoties opwekken.
3. Oproepen van informatie:
- Stemming-congruentie-effect: beter info oproepen als onze innerlijke toestand overeenkomt met die vh moment dat de info w aangeleerd.
- Vertrouwdheid: bekendheid met een product versterkt de herinnering.
- Pregnantie: prikkels nieuw en verrassend maken, verbetert de herinnering.
- Visuele aspecten: trekken de aandacht = dominant.
- Sensorisch geheugen
- KT geheugen: groeperen, relateren en herhalen
- LT geheugen: associatief geheugennetwerk bestaande informatie van een ding en daaraan wordt nieuwe informatie gekoppeld (hoe groter het netwerk, hoe gemakkelijker op te roepen en te onthouden)
- Identificatie en categorisatie van de stimuli:
- Interpretatie van nieuwe stimuli: nieuwe info wordt geïnterpreteerd aan de hand vd aanwezige informatie. Nieuwe informatie wordt gekoppeld aan hetgeen dat we al weten van een bepaald product.
- Interpretatie van stimuli
Bv. een slordige winkelier geen goede winkel
Om dingen waar te nemen en op te slaan moet je er aandacht aan besteden.
Afhankelijk van:
- Persoonlijke factoren:
Bv. je bent op zoek naar een huis, dus je gaat overal huizen zien die te koop staan
- Stimulusfactoren:
- Actieve exposure: zoeken naar info over producten, diensten en merken.
Bv. Een nieuwe GSM kopen, dus je gaat zelf opzoek naar informatie.
- Passieve exposure: consument wordt met bepaalde informatie geconfronteerd, terwijl hij daar niet naar op zoek is. Bv. Bladeren in een tijdschrift en zo blootgesteld worden aan reclame (= meest voorkomend)
Bv. in de cinema je krijgt reclame te zien die je bent verplicht te kijken, je kunt niet uit de zaal gaan.
- Absolute drempel: deze moet overschreden worden, vooraleer het waargenomen wordt. Dus de minimumkracht die een stimulus nodig heeft om door onze zintuigen te worden opgemerkt. wat je kunt waarnemen. (!) kleur is hier heel belangrijk.
- Relatieve drempel: hoe sterk moeten stimuli in intensiteit verschillen om het verschil te merken. verschil waarnemen als het boven de absolute drempel ligt.
Bv. afprijzing gaat boven de relatieve drempel liggen, maar gewichtsverlaging van een chocoladereep gaat onder de relatieve drempel liggen
- Subliminale perceptie: kan consument worden beïnvloed door stimuli onder de absolute drempel? Deze worden waargenomen. (Viccary: want popcorn? In een film, waardoor er meer mensen popcorn gingen kopen)