Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Vraag en aanbod: conjunctuur

Hoewel we er geen cijfers over hebben kunnen we gerust stellen dat het BNP in de 19de eeuw grotendeels gebaseerd was op de landbouw. De plattelandsmaatschappij is van zeer groot belang geweest, ook door de aanwezigheid van proto-industrie.
Conjunctuur ( < coniungere: samenbrengen) wordt bepaald door verschillende parameters

Lees meer...

De handelseconomie in de middeleeuwen en de Nieuwe Tijd

Er was reeds een vrij dynamische handelseconomie ontstaan in de oudheid, die voor continuïteit in het Middellandse Zeebekken had gezorgd. Het westen van het Romeinse rijk kende echter een achteruitgang van economische activiteit. Volgens Pirenne was dit de schuld van de islam: zij hadden het Middellandse Zeegebied ingepalmd en waren een barrière voor economische activiteit. Nu zien we echter dat ook interne factoren in Europa voor deze achteruitgang hebben gezorgd (veranderende economische structuur): men had minder behoefte aan een grote dynamische economie. Het kunnen ook epidemieën geweest zijn die mee aan de oorzaak lagen van een verminderende economie. Er komt een heropleving in Europa met de Karolingische Renaissance: ook economisch was er toen een toename (bron: archeologische vondsten en documenten): portushavens, waarrond steden ontstaan. Daarnaast is er duidelijk een Europese handelsactiviteit aan de gang. Ook de Vikingen hebben bijgedragen aan de heropleving van de Europese economie, ondanks hun plunderingen: ze hebben handelsondernemingen opgericht, waardoor er handelsverkeer ontstond langs de zee. In Zuid-Europa was er enerzijds versterking tegen de expanderende moslims, anderzijds handelsverkeer over de religieuze barrières heen. Het belang hiervan wordt steeds maar groter.
De middeleeuwse groeifase: impulsen op de groei van de steden. Tussen de 10de en de 11de eeuw is er een toename van verstedelijking, gekoppeld aan de versnelling van de handelsrelaties. De specialisatie van de stedelijke economie
elders omdat ze minder tijd hadden. Dit is het basisniveau van elke commerciële uitwisseling. De steden specialiseren zich niet enkel tegenover hun achterland, maar beginnen ook interregionaal een belangrijke rol te spelen (regionale specialisatie). De langeafstandshandel is van zeer groot belang voor Venetië. Ook in de Noordzee-ruimte ontstaan commerciële banden: er komt een nieuwe speler op in deze ruimte, namelijk de Duitse Hanze. Technische innovaties zien we vooral in de scheepvaart: er komt een verschil tussen de types voor de Middellandse Zee en voor de Noordzee. Opkomst van de jaarmarkten: de mobiliteit van de handelaars was redelijk beperkt. Ze concentreerden zich dus op jaarmarkten: zo konden ze hun activiteiten in het jaar spreiden. Het is een typisch middeleeuwse vorm van handelsorganisatie. Er bestonden regionale cycli van jaarmarkten (de bekendste in de champagnestreek). De jaarmarkten hadden te maken met een politieke evolutie: decentralisatie van de macht en anarchie: de regionale heren waren machtiger. Ze koppelden privileges (tolheffing, belastingen) aan een jaarmarkt, in ruil voor garantie van veiligheid tijdens de jaarmarkten. De jaarmarkten waren ook belangrijk voor de muntuitwisseling: er werden nieuwe technieken ingevoerd om krediet te verlenen, het helpt te munt te standaardiseren. Woeker werd door de Kerk verboden. Vanaf de 13de eeuw staat de Kerk krediet toe: aanpassing van de christelijke moraliteit aan de realiteit.
Veranderingen in de late middeleeuwen: handelstechnische innovaties: allerlei revoluties (agrarische, commerciële), vooral in Italië (geen toeval): hielden zich bezig met zowel verre gebieden als met het continentale Europa. Bv.: commerciële (scheepvaart)verzekering: er was een grote kans dan een schip namelijk niet terugkwam. Briefwisseling, zodat handelaars niet overal persoonlijk aanwezig moesten zijn. Wisselbrieven: er was geen uniformiteit qua munteenheid, je kon geld laten wisselen via een wisselbrief (wisseltransacties). Meen en meer echte banken (meerdere filialen) opdat je geld niet zelf hoeft te verplaatsen. Dubbele boekhouding: het bijhouden van inkomende en uitgaande transacties. Vennootschappen zorgden voor een spreiding van het risico en van de kosten: het is een goede manier om kapitaal te krijgen voor een commerciële onderneming. Er ontstaan netwerken van correspondenten en vertrouwelingen (vaak familie). Er ontstaat een professionele geldhandel in 4 fasen:
- Fase 1: eenvoudige leenoperaties
- Fase 2: wisselbank
- Fase 3: depositobank: spaarrekening
- Fase 4: kapitalistische schaalvergroting: grote Italiaanse bankiers op Europese schaal
De 14de eeuw is een crisisperiode: klimatologische veranderingen, structurele tekorten, oorlogsvoering zorgen voor agrarische problemen. Dit zorgt op zijn beurt dan weer voor de achteruitgang van het jaarmarktensysteem en een toename van de directe zeeroutes (model Van der Wee). Er ontwikkelen zich twee economische polen: Noord-Italië en de Nederlanden: een bipolaire structuur. Brugge wordt het economisch handelscentrum. De derde acteur is de Duitse Hanze, en heeft een dominante rol.
De Baltische handel gaat minder om luxeproducten. Het grootste belang ligt bij graan. Het wordt gecontroleerd door de
De opkomst van Antwerpen: in de 14de eeuw was ze vooral belangrijk in de interregionale handel. Ze ontwikkelt zich in de 15de eeuw tot het nieuwe handelscentrum met drie zuilen: het Engelse laken, de Zuid-Duitse edelmetalen en de Portugese specerijen. In de 16de eeuw werd ze steeds meer een financieel centrum door de aanwezigheid van Italiaanse en Duitse bankiers, bv. de Fuggers.
Veranderingen tijdens de Nieuwe Tijd: grotere handelsvolumes, dichtere netwerken met meer centra, betere transportdiensten door het aanleggen van nieuwe kanalen en het verminderen van de tollen, betere bankdiensten door de opkomst van staatsbanken en een beter kredietnetwerk.
Van Europees netwerk naar wereldeconomie: Fernand Braudel zag het naast elkaar bestaan van verschillende ‘economie monde’ tijdens de late middeleeuwen: Oost-Azië, China, Europa, etc. Immanuel Wallerstein toont aan, aan de hand van de koloniale economie, dat er een kern-periferiesysteem zich ontwikkelt, met Europa als kern, een wereldeconomie. Men dient dit echter te nuanceren, aangezien er reeds voor de 15de-16de eeuw zoiets bestond, met als kern het Nabije Oosten. Pas in de 17de eeuw speelt het volume van de Europese handel hierin een rol. Vaak zijn het ook enkel luxegoederen die op wereldniveau worden verhandeld. Gewone producten worden vaak in groot volume verhandeld in de (inter)regionale handel.
De handel met overzee begint in de 15de eeuw een rol te spelen door de Portugese expansie langs de Afrikaanse kust, die zorgt voor de bewoning van de eilanden van de Atlantische Zee: vroege vorm van kolonialisme. Vanaf 1500 gaat men vooral specerijen invoeren vanuit India (belang van Antwerpen). Midden 16de eeuw start de import vanuit Amerika en de ontdekking van hun zilvermijnen. In de 17de eeuw gaat de Atlantische driehoekshandel van start.
De 17de eeuw: de Verenigde Provincies. Antwerpen verliest na de Opstand zijn positie van internationaal handelscentrum en Amsterdam wordt het nieuwe centrum. Oprichting van de VOC en WIC. Het grote volume van de handel ging echter nog steeds naar de Baltische handel (de moedernegotie).
Engeland kende een gelijkaardig proces. In de 16de eeuw ontstonden er verschillende handelscompagnieën: Engeland begint de markt te bespelen. In 1602 wordt de East India Company opgericht (zeer vroeg!): zij richten zich op het Indische subcontinent en de Indische producten (katoen, thee) wegens de Nederlandse concurrentie. De Engelsen slaagden er echter in de Nederlandse macht uit te hollen (via handelsoorlogen) en beëindigen zo de Nederlandse suprematie. De economische basis van Engeland wordt verruimd: ze zijn minder afhankelijk van het continent.
Het mercantilisme is de ideologische achtergrond van dit alles: bescherming van de nationale markt. Bv.: hoge invoertarieven en lage uitvoertarieven, tollen, gunstige belastingen, staatsinterventie door het oprichten van manufacturen, etc.
De consumptierevolutie: een opvallend paradox: in de crisisperiode van de 17de eeuw neemt de consumptie van luxeproducten en koloniale producten toe! Het fenomeen van de mode: in de middeleeuwen voornamelijk duurzame en praktische producten, in de tweede helft van de 17de eeuw echter zijn dat minder duurzame, moderne goederen geworden: modeartikels worden gestandaardiseerd en dus goedkoper! Inspanning van de kleinhandel: oprichten van
dit de revolutie van de vlijt: meer een meer mensen gaan consumeren/goederen kopen. Tijd wordt meer besteed aan loonarbeid dan aan het maken van eigen goederen.

Lees meer...

Het ambachtswezen

De ambachtsgilden vinden hun oorsprong in de 13de-14de eeuw als beroepsverenigingen. We krijgen in de steden een specialisatie van werk en het ontstaan van nieuwe nijverheden. De beroepen verenigen zich in een organisatie, namelijk een gilde. Er zijn verschillende niveaus: in eerste instantie zijn er de meesters, daarnaast de gezellen, en daarnaast de leerlingen (in opleiding). Het fenomeen van de gilden is over heel Europa verspreid, maar er zijn wel grote regionale verschillen qua functies, qua politieke vertegenwoordiging, qua statuten, etc. Er blijven ook steeds nieuwe ambachten bijkomen (gekoppeld aan de economische structuur van de stad: ontstaan en vallen van economische industrieën). In de 18de-19de eeuw worden ambachten afgeschaft bij de Franse Revolutie: ze worden gezien als een deel van het Ancien Regime.
De vele economische functies van de ambachtsgilden toont meteen hun veelzijdigheid:
- Bescherming van de arbeidsmarkt: ze zien er op toe dat het beroep enkel door ambachtslieden wordt uitgevoerd.
- Beperking van de concurrentie: ambachtslieden uit andere steden waren niet zomaar vrij het beroep uit te oefenen (dat was afhankelijk van de vraag).
- Prijsafspraken: er werd een minimum en maximum vastgelegd, de lonen werden gereglementeerd.
- Monopolies: dat voor de verkoop van bepaalde goederen enkel het specifieke ambacht bevoegd was (dit gaf aanleiding tot ruzies).
- Kwaliteitscontrole: de ambachten stonden gerant voor het leveren van een bepaalde kwaliteit.
- Opleiding: de ambachten stonden in voor het opleidingsproces: volgens bepaalde criteria (leerjaren) bij een andere meester, gevolgd door de meesterproef, werd een leerling dan gezel.
Politieke functies:
- Vertegenwoordigd in stadsbesturen: regionaal afhankelijk van de sterkte van de ambachten.
- Ze helpen mee de sociaal-economische besluitvorming in de stad te regelen.
- Hun politieke macht zien we gesymboliseerd in de gildehuizen.
Sociale functies:
- Regeling van de bedrijfsgrootte: om te voorkomen dat er te grote ateliers zouden ontstaan streefden de ambachten naar kleine familiebedrijfjes: ze wilden kapitaalconcentratie voorkomen.
- Loonreglementering
- Sociale zekerheid: ze gaven een uitkering aan oude leden, weduwen/wezen. Dit beperkte zich wel tot de eigen leden.
Culturele functies:
- Maaltijden: vaak voorzagen zij grote maaltijden, een soort van fuif.
- Optochten, processies, etc., soms met uniform en vlag: om hun rol te benadrukken.
- Toneelopvoeringen, muziek, literatuur, etc.
Andere functies:
- Religieus: vaak werden zij-altaren, kapellen door ambachten bekostigd, een soort van religieuze broederschappen.
- Militair: er bestonden ambachtsmilities (bv. Guldensporenslag).
Kunnen we de ambachten nu, met al deze functies, beschouwen als de voorlopers van de stedelijke democratie? (of volgens Pirenne als de kern ervan). Recent zijn hierover twijfels ontstaan. Er was binnen de ambachten namelijk een duidelijke hiërarchie aanwezig. Dit gaf aanleiding tot ongelijkheid en klassenverschil. De ambachten kregen ook de kritiek dat ze te protectionistisch waren en zo elke soort van vernieuwing tegenwerkten. Dit zou de basis geweest zijn waarop de ambachten in de 18de eeuw werden afgeschaft. Hedendaagse historici zeggen echter dat de ambachten niet contraproductief waren, omdat dat onmogelijk geweest zou zijn voor 500 jaar lang.

Lees meer...

Synthese stadsontwikkeling

Ontstaansfactoren: ontwikkeling van de stad kan veroorzaakt zijn door uiteenlopende factoren:
 Uit een antieke nederzetting (samenhangend met het continuïteitsvraagstuk). Vaak werden deze steden gerecupereerd door de Kerk: men plaatste er een bisschop. Bv. Gent en Brugge: vermoeden van een Romeinse nederzetting. Men ging op zoek naar Romeinse overblijfselen, aangezien dat een groot prestige betekende voor de stad. Andere voorbeelden: Tongeren, Maastricht, Doornik, Parijs, Londen, etc.
 Weinig of geen invloed van de Frankische immigratiegolven? De nederzettingen eindigend op –zele, -inga, -ingaheem. Maar: weinig tot stad geëvolueerd, de meeste zijn nog steeds gewone dorpen.
 Heropleving van de handel in de Karolingische periode. Ontstaan van handelsnederzettingen (“emporia”) aan kusten en rivieren. Waarschijnlijk waren de Vikingen of Friezen de stichters (aangezien zij de handeldrijvende volkeren waren). Het probleem is dat we vaak enkel de informatie hierover kennen via archeologisch onderzoek. Er was namelijk heel vaak geen of weinig continuïteit met latere steden (bv. Dorestad).
 Rond 1000 komt er een nieuwe golf van verstedelijking, vaak in de nabijheid van een abdij of burcht (feodalisering). Steden ontstaan dan rond burchten en abdijen (handelaars en ambachtslui) als de groeifactoren er waren (economische infrastructuur, omwalling, etc.). Maar: de verstedelijking is chaotisch, aangezien het vooral afhankelijk was van de heer
dus lokaal verschillend van vorstendom tot vorstendom en afhankelijk van de economische situatie. Bv. Brugge: Brugse Burcht had verschillende ‘elements de croissance’ (wijken, bv. Oudenburg als extra wijk naast de castrum, wegen ontstaan naar het hinterland, etc. Ook ontstaan bv. kerken als groeifactor, omwallingen). In de 19de eeuw werd de 2de stadsomwalling van Brugge gesloopt.
 Stadscreaties, creaties ex nihilo: steden die uit het niets lijkten te ontstaan, omwille van verschillende redenen. De bekendste voorbeelden zijn de bastilles in Frankrijk: die werden ingeplant om politieke en militaire redenen (namelijk om de grip van de Franse koning op dat gebied te verstevigen). Ook om economische redenen werden steden opgericht, bv. de Hanzesteden. Bij de kruistochten werden er steden gesticht omwille van de langeafstandshandel en religieuze redenen, evenals jaarmarkten en pelgrimstochten, en in de nabijheid van universiteiten werden vaak steden om politiek-bestuurlijke redenen opgericht. Nieuwe stadscreaties gebeurden meestal in het regelmatige dambordpatroon.
Er waren verschillende soorten van stadsplattegrond door verschillen in stadsontwikkeling:
1. Radiocentrisch: volgens de stralen van een cirkel.
2. Lineair: rond een centrale as.
3. Bipolair: het samengroeien van twee kernen.
4. Polinucleair: meerdere kernen worden samengevoegd.
5. Orthogonaal: dambordpatroon
6. Vele tussenvormen.
De meest voorkomende is de tussenvorm: een combinatie van de verschillende vormen. Bv.:
- Lineaire vorm in Amsterdam, later in Antwerpen
- Bipolaire vorm: Mechelen, Linkeroever van de Dijle; handelsnederzetting en rechteroever
- Verschillende kernen tot een stad omgevormd: Gent. Het is moeilijk te bepalen hoe de verschillende kernen zich verhouden tegenover elkaar. In de 12de eeuw ontstaat de omwalling en worden de verschillende kernen tot een stad samengevoegd.
- Orthogonaal patroon: bv. Nieuwpoort (ontstaan niet uit het niets), een centrale as met verschillende zijstraten
- Mengeling: Straatsburg

Lees meer...

Mentaliteitsgeschiedenis

De stad wordt gezien als een sociale en mentale constructie: er is aandacht voor de sociale groepen en hun onderlinge cohesie en hun ruimtegebruik. Lefebvre beschouwt de stedelijke ruimte als een gevolg van interactie tussen verschillende sociale groepen. Er is aandacht voor de stedelijke identiteit: sociale identiteit van de stad wordt weerspiegeld in de lokalisering van de bezittingen in de stad: zegel, kerkgebouw, etc. Zonder het bestaan van een adres, huisnummer, etc. moesten de middeleeuwse stadsbewoners zich op een andere manier profileren. De meeste steden proberen een ideaalbeeld van zichzelf te vormen(vaak gelijkend op Jeruzalem).

Lees meer...

Economie

Verstedelijking als een gevolg van de concentratie van economische functies (handel en productie). Er zijn verschillende netwerken aanwezig (bv. Hanzesteden, Italiaanse kooplieden), onder meer de lange afstandshandel: een krachtige motor voor verstedelijking: economische interactie tussen Noord-Duitsland, Brugge, Londen en de Baltische Zeesteden Plaatselijke factoren zijn bv. de ontginning van riviervalleien, moerasgronden, etc. De bewoning ontstond rond de ontginningsas. Vaak werd dit dan gevolgd door een verstedelijkingsgolf. Ook landsheren en hun stimulerende economische en financiële politiek zijn belangrijk: zij zorgen voor de creatie van de nodige economische infrastructuur: bruggen, tollen, hallen, markten, etc

Lees meer...

Stadsrecht

Juridische evolutie als parameter voor verstedelijking. Maar wat is ‘stadsrecht’? Definitie van Van Engen. Meestal via uitvaardiging van een stadsheure. Maar: niet alle steden die wij als “steden” beschouwen hebben ook stadsrecht en omgekeerd. Andere factoren zijn daarvoor ook van belang

Lees meer...

Bouwgeschiedenis - Architectuur

Benadering vanuit de bebouwde omgeving. Hierbij moet men in hoofdzaak gebruik maken van materiële bronnen, namelijk de resultaten van (stads)archeologie: grote opgang eind 20ste eeuw. De noodzaak ontstaat om het archeologisch/bouwkundig onderzoek te contextualiseren (tegelijk ook het pijnpunt). Het probleem is dat je in een huidige stad niet zomaar opgravingen kan organiseren. Hierdoor heeft men vaak te maken met versnipperde en gefragmenteerde resultaten. De evolutie van zo’n gebouw/archeologische site is echter wel een verklikker voor de stedenbouwkundige evolutie van de stad in haar geheel.
- Bv.: torenbouw in Brussel, Hertogelijk Hof, etc. Brussel werd de hoofdstad van de Bourgondische hertogen en dit weerspiegelt zich in de stedenbouwkundige evolutie.
- Bv.: Sint-Goedelekerk wordt de hoofdkerk, dus er is een grotere kerk nodig. Parochies weerspiegelen de demografische evolutie van een stad.
- Bv.: Bologna: de voltooiing van de stadsomwallingen gingen hand in hand met de stadsgroei.
- Bv.: opkomst van hertogelijke paleizen in verschillende steden (Dijon, Brussel, Gent, etc.): door de Bourgondiërs. Dit waren belangrijke steden. De uitbouw van paleizen verraadt de politieke agenda van de landsheren.
Er is dus heel veel vergelijkingsmateriaal, maar er is een grote nood aan synthesewerken

Lees meer...

Morfologie

Een morfologische analyse gaat uit van de plattegrond van de stad. De grondlegger van deze methode (‘town plan analysis’) is Conzen. Hij kent voornamelijk navolging in Frankrijk en Italië. De stedelijke ruimte wordt onderverdeeld in stadsplan, bebouwing en grondgebruik: elk van deze drie moet individueel worden onderzocht, en zo moet men tot inzichten komen: verschillende bronnen uit verschillende tijden, archeologisch en historisch onderzoek om inzicht te krijgen in het stadsplattegrond. Er zijn verschillende schaalniveaus: wijk, dorp, stad, straat, etc. Gegevens uit andere disciplines (o.a. archeologie, bouwgeschiedenis) moeten geïntegreerd worden.

Lees meer...

Demografie

Evolutie in de omvang en concentratie van de stadsbevolking als weerspiegeling van de verstedelijking.
o Voor de middeleeuwen is er echter een gebrek aan statistisch materiaal.
- Men gebruikt daarom haardtellingen: afhankelijk van het aantal haarden moet een stad een bepaald bedrag belastingen aan de heer betalen. Maar: 1 haard is niet gelijk aan 1 persoon, soms meerder gezinnen/mensen per haard, er zijn dus verschillende interpretaties. Niet iedereen betaalde ook belastingen, dus kunnen we de representativiteit van de haardtellingen in vraag stellen.
- Een andere bron zijn de cohierlijsten (die ook om fiscale redenen werden opgesteld) waarbij commissarissen straat per straat inventariseren om belastingen te innen
o De stadsbevolking bestond uit meerdere maatschappelijke lagen:
- Er waren de poorters, officiële leden van de stad, de stedelingen bij uitstek. Je was poorter door geboorte of betaling. Buitenpoorters woonden op het platteland maar hadden het poorterschap gekocht. Zij moesten dan ook een bepaalde tijd in de stad wonen. Moeten we hen dan ook als stedelingen beschouwen?
- Dan had men de ingezetenen: de inwoners van de stad die geen poorter waren. Hierover zijn ook geen bronnen.
- Verder waren er kloostergemeenschappen: daar waren er redelijk veel van in een stad.
- Voorts had men edellieden en hun gevolg: vaak waren zijn maar enkele dagen per jaar in de stad (passanten), zij kregen overal onderdak. Moeten we hen dan als stedelingen beschouwen?
- Hetzelfde geldt voor de handelaars.
- En dan rest ons ook nog de vraag of vrouwen, armen en kinderen tot de stadsbevolking werden gerekend? En met hoeveel waren zij? Er zijn weinig bronnen over, dus het is moeilijk hier demografische gevolgtrekkingen te maken.
Op Europese schaal (Jan De Vries) zien we de Blue Banana: de benaming voor de meest verstedelijkte regio van Europa: Noord-Italië, de Nederlanden en Zuid-West-Engeland in de 15de-18de
eeuw. In de middeleeuwen is het vooral de Zuidelijke Nederlanden, met Gent, Mechelen, Doornik, Luik, Brussel, etc.) die het meest verstedelijkt zijn. De Noordelijke Nederlanden hadden enkel Utrecht. Later zal echter de Noordelijke Nederlanden meer verstedelijkt zijn.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen