Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

De Industriële Revolutie

Het begrip revolutie heeft een bepaalde invulling, een bepaalde bedoeling, het is niet vrijblijvend, het heeft een bepaalde achtergrond. Men moet cesuren leggen, ijkpunten leggen, maar dat is geen vrijblijvende keuze (sterk afhankelijk van bepaalde standpunten). Er verandert iets grondig in een aangeduide periode, een wezenlijke transformatie van de maatschappij. Het begrip wordt vooral gebruikt in een politieke context, bv.: Franse Revolutie (Engelse karikatuur: zij wensen geen revolutie, geen bedreiging van de huidige normen/opvattingen/waarden). Er zijn ook demografische revoluties: fasen waar fundamentele veranderingen plaatsvonden. Ook de Industriële Revolutie betekende een grondige transformatie van de maatschappij.
Je moet duidelijk een visie uiten/uitspraken doen over waar je cesuren legt: een uitdrukkelijk keuze voor een manier om veranderingen in de maatschappij te typeren, ideologisch getint. Het debat over de Industriële Revolutie als een al dan niet revolutie is een eindeloos debat, conjunctuurgevoelig.

Lees meer...

Moderne tijden

Sociale relaties tussen heren en boeren
Verdere evolutie die al gestart was in de 13de eeuw. De peasantmaatschappij komt onder druk: er worden hogere belastingen opgelegd door de overheid, waardoor de rol van de centrale overheid stijgt.
 Sociale relaties binnen de boerenmaatschappij
We zien twee evoluties: Enerzijds zien we dat de meerderheid van de bedrijven in West-Europa kleiner en kleiner worden. Hierdoor krijgen we soms faillissementen, waardoor er grotere bedrijven ontstaan door het samenvoegen van kleinere bedrijven. Hierdoor zijn er arbeiders nodig, waardoor de loonarbeid stijgt. Anderzijds zien we de opkomst van
industrie. Vanaf de 16de eeuw wordt de peasantmaatschappij ingeschakeld in wereldsystemen. Het proto-industrie gebied in Vlaanderen zal het gebied rond Gent worden: vlasproductie en linnenverwerking. Het gevolg hiervan is enforced commercialisation: de boeren worden naar de markt gedreven, ze moeten wel want hun bedrijven zijn te klein. Wat zijn peasants? Op de eerste plaats komt het familiebelang. De hofstede in 1 stuk behouden is dus niet de topprioriteit (naargelang de levenscyclus van de peasant wordt de hofstede groter of kleiner)?
In Oost- en West-Vlaanderen waren de meeste peasants. In het arme Vlaanderen heeft de peasantmaatschappij lang voortbestaan.
In het agrarisch kapitalisme staat het bedrijf centraal in plaats van de familie. Het bedrijf moet namelijk renderen. Bepaalde gebieden waren onderhevig aan ecologische stress: ze moeten goed onderhouden worden om in stand gehouden te kunnen worden. De peasants kunnen dat vaak niet onderhouden, wat aanleiding gaf tot accumulatie van grond. De afwezigheid van bepaalde concurrentiële verhoudingen binnen de heerlijke structuur zorgt ervoor dat 1 groep het voor het zeggen heeft. Dit leidt gemakkelijker tot agrarisch kapitalisme. De pacht heeft een accumulatief effect: het bevordert de begroting van de bedrijven, omdat er een concurrentiële mentaliteit ontstaat tussen de boeren: er komen investeringen en vernieuwingen op de grote bedrijven, maar men gaat dus willen bezuinigen op loonarbeid. Bv.: in Zeeuws-Vlaanderen gaan de bedrijven vergroten en het kapitaal-input vergroot en het aantal runderen vergroot.
Het einde van het Ancien Regime luidt het geleidelijke faillissement van de peasantmaatschappij in.

Lees meer...

Late middeleeuwen – 16de eeuw


Crisis van de inkomsten van de heren op het einde van de 13de eeuw-14de eeuw: faillissement van abdijen, heren krijgen het moeilijk. De oorzaak is het onder druk komen van de seigneurie foncière: men is aan het maximum gekomen van de ontginningen, en bovendien staat ook de seigneurie banale onder druk: de vorsten hollen meer en meer de macht uit van de lokale heren. Hier kwam reactie tegen: de vorst heeft de banale heerlijkheid gewoon overgenomen (féodalisme d’état). De heren van de seigneurie foncière proberen er wel iets aan te doen: ze vervangen cijnzen door pacht: bij pacht blijft de eigendom bij de heer en de prijs is aanpasbaar na verloop van tijd. In Engeland zien we de opkomst van de Enclosure Movement als reactie tegen de verarming. In Oost-Europa zien we het ontstaan van de Tweede feodaliteit. In Zuid-Europa slaagt men erin heel wat cijnsgronden om te zetten in helftwinningen of mezzadria: de pachters moeten de helft van hun opbrengst afstaan, terwijl de heer de investeringen deed. De Tweede feodaliteit is ontstaan in de late middeleeuwen, en kende een hoogtepunt in de 16de-17de eeuw, in Oost-Europa. De oorzaken tot het ontstaan van de Tweede feodaliteit waren het tekort aan arbeid in Oost-Europa, de commercialisering van de graanexport waardoor er vele grote graanexportbedrijven ontstonden, en de afwezigheid van concurrentie tussen de verschillende heersende groepen (iets waar de boeren bij ons volop van konden profiteren) noch concurrentie van grote steden. Er gaat een verband ontstaan tussen reserves en tenures: men gaat mensen verplichten te komen werken. De Tweede feodaliteit geraakt in verval aangezien de productiviteit van de boeren achteruit ging.
 Sociale relaties binnen de boerenmaatschappij
Men schakelt over naar veeteelt. Er zijn een aantal boerenopstanden: gefrustreerde boeren die reageren op de reacties tegen de faillissementen. De grootste boerenopstanden doen zich voor in onze kustvlaktes in de jaren 1320. Over het algemeen blijft de peasantmaatschappij stabiel.

Lees meer...

Volle middeleeuwen

Sociale relaties tussen heren en boeren
Het tweeledig domein takelt af: de karweien worden overgekocht of vervangen door geldelijke betalingen. Er komen wel meer domeinen bij. De gewone boeren moesten cijnzen betalen in ruil voor hun grond. Cijnzen bleven altijd gelijk wanneer ze eenmaal waren ingesteld en ze waren vererfbaar, maar ook verkoopbaar, wat leidde tot een versnippering van de gronden, en dus tot een devaluatie van de cijnzen: falling rate of feudal levy, dit wil zeggen dat er een tendens is op lange termijn naar vermindering van de lastendruk. Geleidelijk is er ook een verbetering van technieken, met als gevolg hogere opbrengsten, terwijl de lasten constant hetzelfde blijven. Maar: de lasten werden niet hoger, maar men ging op meer en meer lasten vragen, bv. ontginning. Er zijn ook nieuwe banale rechten bijgekomen: meestal op het doorgeven van onroerende goederen, bv. tallia. De heer zal hoofdelijke belastingen mogen vragen. Er ontstaan in deze periode vorstendommen en heerlijkheden, er kwamen dus vele heren bij. Er komt een hiërarchie in: de sterkste worden de vorsten. De lokale heren vestigen zich vaak op feodale mottes. Daarnaast komen er ook nog veel kerkelijke heren bij. De banale heren worden grondheren. Nieuwe kerkelijke ordes komen op en verwerven grote domeinen: ze voegen zich toe aan de groep van grootgrondbezitters. Er komt een zekere militarisering van de maatschappij: er komen veel kleine oorlogjes voor, de aanwezigheid van tornooien, maar dit alles wordt in de hand gehouden door de vazalliteit. De grootste strijd heeft gewoed tussen de vorsten en de lokale heren: de strijd om mach (manu militari).
 Sociale relaties binnen de boerenmaatschappij
Er ontstaat een dorpsgemeenschap, die voortvloeide uit de schaarste van de gemene gronden: men ging samenwerken om ze te beheren. Tegelijkertijd deed zich ook een verarming voor. Er was reglementering binnen de dorpsgemeenschap (bv. in verband met oogst). In deze periode situeren we ook het ontstaan van en de doorbraak van de peasant-maatschappij: meer en meer peasants, minder gemene gronden door de ontginning en verarming. Hierdoor ontstaan spanningen in de maatschappij. De ongelijkheid vergroot: er komen zogenaamde coqs de village: leiders van de dorpsgemeenschap. De boeren zelf gaan ook meer en meer deelnemen aan de markt: vanaf de 12de eeuw zien we lokale marktjes ontstaan.

Lees meer...

Vroege middeleeuwen

 Sociale relaties tussen heren en boeren
Het tweeledig domein: volgens sommigen is dit reeds ontstaan in de Romeinse tijd, maar hierover bestaat enige discussie. Het tweeledig domein bestaat uit enerzijds een reserve: het deel dat voor de heer werd geëxploiteerd en anderzijds uit de mansie: het deel voor de boeren. Het ging vaak om zeer grote domeinen (vaak tot 15 hectare). De band tussen de beide delen bestond eruit dat er karweien moesten worden uitgevoerd en dat er belastingen moesten worden betaald: de cijnzen. Het tweeledig domein is ontstaan in de Merovingische tijd (zonder al te veel continuïteit met de Romeinen) en kende zijn ontwikkeling in de Karolingische tijd, met als bloeiperiode 8ste-9de eeuw. Waar vindt men het tweeledig domein zoal terug? In de kern van het Karolingische rijk, vandaar dat men denkt dat Koninklijke bescherming een rol heeft gespeeld in de ontwikkeling. Binnen het kerngebied is de representativiteit van de landbouw zeer gering. Ten oosten van de Rijn was er vooral onvrije arbeid, waardoor het belang van de karweien lager lag. In de volle middeleeuwen gaat het aantal domeinen nog omhoog (hoewel het niet altijd in tweeledige structuur is). Als last betaalt men tienden, zodat de kerk voldoende voorraad zou hebben bij misoogsten, maar in de praktijk wordt het door de kerk gecommercialiseerd en verkocht: de tienden waren een enorme bron van rijkdom.
 Sociale relaties binnen de boerenmaatschappij
Hier zijn weinig bronnen over te vinden. Onvrijen hadden weliswaar beperkingen, maar waar zeker geen slaven. Er was een tendens naar een egalitair sociaal statuur, met relatief hoge levensstandaard. De meerderheid van de boeren waren peasants, dit wil zeggen dat zij de gronden in de eerste plaats exploiteerden om te overleven. Dit betekent niet dat er geen handel was (de Friezen dreven toen handel), maar het waren de grootgrondbezitters zelf die het organiseerden: het handelscircuit was gescheiden van het productiecircuit. Dit verandert in de 13de-14de eeuw, wanneer de boeren zelf naar de markt stappen.

Lees meer...

De structuur van de landbouweconomie in de long run

De relaties tussen heren en boeren, en de relaties tussen de boeren onderling en de structuren van de middeleeuwen worden bepaald door:
- Seigneurie banale: de banale heerlijkheid: de toestand waarbij men gebruik maakt van het recht om te bevelen en te heersen
- Seigneurie foncière: heerlijkheid van de onroerende goederen: de toestand van macht, geconcretiseerd door het bezit van immobiliën.

Lees meer...

Conjunctuur en prijzen en lonen

Er zijn verschillende soorten prijzen en lonen: lonen zijn in steden vaak anders dan lonen op het platteland. Niet altijd waren de kosten bijvoorbeeld inbegrepen, er was een verschil tussen winterlonen en zomerlonen (een werkdag was niet even lang in de winter), stuklonen waren geen uurlonen, maar werden uitbetaald op basis van prestatie, etc.
Prijzen: ideaal zijn de marktprijzen, maar zelfs daar heb je een inkoopprijs en een verkoopprijs. ‘Verdingde’ prijzen zijn prijzen die men betaalde om producten in natura om te zetten in producten in geld. Geestelijke instellingen kregen vaak ook privileges: goedkopere prijzen. Dit alles maakt de conjunctuurstudie moeilijk.
Lonen: er is een verschil tussen reële en nominale lonen. Vaak wordt het nominale loon echter omgezet in reëel loon (en dan vaak in graan: een belangrijk element voor iedere mens). Prijzen hebben een relatief vast patroon gehad:
- Korte termijnschommelingen: granen hebben vaak een vaste verhouding qua prijs: tarwe is duurder dan rogge is duurder dan gerst is duurder dan haver. Bij schaarste worden de prijsverschillen daartussen geringer, maar het normaliseert zich terug op hetzelfde niveau wanneer er weer voldoende graan is. Verklaring: bij schaarste doet zich ook een verandering voor in de vraag: men zal overschakelen op de goedkopere granen.
- (half)lange termijnschommelingen: ook Kondratieffs genoemd. In een A-fase stijgt de bevolking, stijgen de graanprijzen, stijgen de nominale lonen, dalen de reële lonen (omgekeerd evenredig). Reële lonen geven niet het volledige inkomen weer (structurele werkloosheid). In de B-fase is het net omgekeerd.

Lees meer...

Aanbodzijde: productie en productiemethodes

Makkelijker te achterhalen aan de hand van de productiecijfers. Er blijven echter problemen met de bronnen: het opbrengstcijfer op zich zegt niet veel: men moet het kunnen plaatsen binnen de vruchtopvolging (braak en dries). Braak was in het Ancien Regime een geploegde grond waar nog niet in werd gezaaid, dries is het huidige braak: ongeploegd en gebruikt als weigrond voor het vee. Grond had toen recuperatieperiode nodig als braak of dries, aangezien er nog geen goede bemesting aanwezig was. De rendabiliteit wordt gedetermineerd aan de hand van de arbeidsproductiviteit: de opbrengst per oppervlakte per tijdseenheid. Hebben er agrarische revoluties plaatsgevonden in het Ancien Regime? Hier is heel wat discussie over geweest. Volgens sommigen was er een in de middeleeuwen, volgens anderen in de 18de eeuw. De bronnen voor de vroege middeleeuwen zijn de polyptieken: inventarissen van grote domeinen. Men berekende dat de opbrengst belachelijk laag lag. Het blijkt dat de cijfers niet kloppen, omdat de polyptieken geen waarheidsgetrouw beeld geven: ze vermelden maar de opbrengst nadat er al heel wat kosten vanaf zijn. Bovendien was het niet echt een armoedige landbouw: het waren grote bedrijven die extensief werden bewerkt: hoge arbeidsproductiviteit. Bovendien waren de investeringen gering: men had daar geen noodzaak aan: men beschouwde de opbrengsten als voldoende. Georges Duby, een van de bekendste historici van de 20ste eeuw, ziet een sterke verbetering na het jaar 1000. Waarschijnlijk heeft hij ongelijk: er waren wel verbeteringen, maar met onvoldoende belang voor de arbeidsproductiviteit. In de 11de eeuw ziet men een overgang van ossen naar paarden, voor het eerst in Vlaanderen. Er komt ook een overgang van eergetouw naar ploeg: een enorme verbetering aangezien de ploeg ook de zoden omdraait. Maar: uit archeologie en literatuur blijkt dat de ploeg al bestond in de Klassieke Oudheid. Er komen ook verbeteringen van de aanspanning van trekdieren: dit heeft het overstappen naar paarden bepaald. Het juk liet toe dat het paard kon trekken zonder zichzelf te versmachten. Er kwam echter kritiek op deze redenering, onder andere door Raepsaet die stelde dat de evolutie veel geleidelijker is gebeurd. Men stapte ook over op een efficiënter grondgebruik: een veralgemening van het drieslagstelsel: komt neer op een geperiodiseerde afwisseling van winterkoren, zomerkoren en braak. Men heeft meer nood aan zomergewassen (haver voor de paarden, bier voor de steden) en daarom heeft men dit toegepast. Ossen hadden veel terrein nodig om op te grazen, maar door de overschakeling naar paarden zien we gemene gronden verdwijnen in de loop van de late middeleeuwen. De eerste sporen van het drieslagstelsel vinden we terug in de streek van Parijs, 8ste eeuw. In de 12de eeuw vindt hiervan een veralgemening plaats. Het is geen nieuwe uitvinding, maar eerder een aanpassing aan de noden.
De drie belangrijkste elementen van het boerenbedrijf zijn: (dierlijk) kapitaal, trekkracht en bemesting. Overal in Europa ziet men de opkomst van een infield-outfield-systeem: het infield werd collectief bewerkt door de gemeenschap, meestal een open landschap, het werd constant bewerkt en geploegd en het werd nooit in dries gelaten. Het outfield werd slechts tijdelijk bewerkt, het werd gebruikt om de dieren op te houden, de bemesting hiervan werd volledig voor het infield gebruikt. Dit systeem is een manier om te ontsnappen aan het mesttekort (of dierentekort). In sommige gebieden had men een andere oplossing: het uitschakelen van braak en dries in het systeem. Proefondervindelijk kwam men erachter dat sommige vruchten de grond niet uitputten, maar grondverbeterend werkten: die werden dan gezaaid tijdens de braak. Dit zorgt voor extra inkomsten en extra voedergewassen. Het werd vooral toegepast in de
De kloosters lagen niet aan de basis van de vernieuwingen: het waren niet eens ontginners, ze namen meestal reeds ontgonnen gronden over een reorganiseerden ze.
De laat-middeleeuwse crisis: we nemen aan dat er een vooruitgang van de veeteelt is geweest: de graanprijzen gingen namelijk achteruit, waardoor men overschakelde op veeteelt. Bv. transhumance in Spanje en Italië: grote kudden verhuisden van de ene plaats naar de andere naargelang het seizoen. Ze mochten op gemene gronden grazen en stonden onder Koninklijke bescherming (het wol van de schapen was zeer winstgevend). Ook in Engeland (wol) werd heel wat akkerland omgezet naar weiland, ook met de steun van centraal gezag: enclosure movement (ook in sommige Scandinavische landen in de 18de eeuw).
In de 18de eeuw is er inderdaad wel een vooruitgang van de productie: de opbrengst per hectare stijgt (studie aan de hand van cijfers in verband met tienden). Morineau ontkracht de theorie van Le Roy Ladurie: hij wijst er op dat ook de bevolking veel is gestegen en dat dus de opbrengst per persoon achteruit is gegaan.
De beperkte vooruitgang was dus eerder geleidelijk. Geen revoluties maar evoluties, vaak onder invloed van bevolkingsdruk. Had de Vlaamse landbouw een voortrekkersol in Europa? Ja en neen: de grondproductiviteit was hoog, maar de arbeidsproductiviteit was laag.

Lees meer...

Vraagzijde: demografie (en welvaart)

Demografie (en welvaart, draagkracht van de mensen) is moeilijker te achterhalen.
Mortaliteit: paleontologisch onderzoek zou hebben uitgewezen dat de gemiddelde leeftijd van de mens hoger lag in de vroege en hoge middeleeuwen dan in de late middeleeuwen en de rest van het Ancien Regime. Mortaliteit wordt vaak gekoppeld aan de pest (builen- en longpest): het is kenmerkend voor een maatschappij met slechte hygiënische omstandigheden. De pest heeft ook de Nederlanden niet gespaard. Andere oorzaken van mortaliteit zijn hongersnood, bv. 1315-1317 (de oorzaak van hongersnood kan echter ook oorlog of speculatie zijn); oorlog, wat een intrinsiek onderdeel was van de maatschappij in de middeleeuwen: er waren een groot aantal rechtstreekse, maar vooral onrechtstreekse slachtoffers. De strategie bestond erin elkaars bestaansvoorzieningen te vernietigen. Dit veroorzaakte grote armoede. Zo ontstonden er ook grote migratiegolven naar veiligere oorden (vaak was dat de stad).
Nuptialiteit en fertiliteit: vanaf de 13de eeuw in Europa is er een relatieve overbevolking: ontstaan van het Western European Marriage Pattern: restrictief: er werd laat en weinig gehuwd (hoewel ook hierin golfbewegingen zaten, gekoppeld aan de conjunctuur). Nochtans probeerde men in de Westerse economie zo snel mogelijk te huwen: men leefde in een nucleaire gezinsstructuur: letterlijk gescheiden van het ouderlijke gezin: men heeft dus een minimumkapitaal nodig om een eigen woning te kunnen betalen.
Demografie: men vermoedt dat gedurende het Ancien Regime een lange opgaande fase zich heeft voorgedaan: na de Romeinse tijd is er een neergangsfase, een B-fase door veel ziektes en hongersnoden, ondanks het binnenkomen van Germanen bij de heroveringen. In de Karolingische tijd spreekt men van een contractiefase wanneer men de Pirenne-these volgt, maar nu denkt men eerder dat het begin van een A-fase wordt ingeluid. In de late middeleeuwen is er opnieuw een B-fase: depressie, al voor de demografische crisis, al zeker in 1315. De gevolgen van deze neergaande demografie is het ontstaan van de zogenaamde Lost villages: vele dorpen zijn in de late middeleeuwen helemaal verlaten.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen