Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Factoren die de werking van het geheugen beïnvloeden

  • Fysieke toestand
  • Aandacht en concentratie  aandacht selectief richten op wat je moet opslaan in je geheugen
  • Stoorzenders  sommige ervaringen zijn stoorzenders
  • Belangrijke gebeurtenissen en emoties: flitslichtherinnering
  • Techniek van het inoefenen  aantal keren en de manier waarop we herhalen speelt een grote rol
Lees meer...

Inzichtelijk leren

Inzicht = plots vatten van een nieuw verband tussen de dingen en zo problemen oplossen

  • Experiment van Köhler
    • Proeven met mensapen
    • Stuk fruit buiten handbereik  aap ging een stok gebruiken om het fruit te nemen
  • Kenmerken
    • Inzicht treedt plots op (aha-Erlebnis)
    • Inzicht kan gebruikt worden in gelijkaardige situaties  overgebracht naar gelijkaardige probleemsituaties
    • Geheel van de situatie gebruiken
Lees meer...

Leren door imiteren

= nieuw gedrag leren door op een bewuste wijze gedrag van sommige personen in onze omgeving over te nemen

Experiment van Bandura

  • Kinderen uit de kleuterklas een film laten zien met in de hoofdrollen een volwassen vrouw en een opblaaspop Bobo
  • Vrouw heel agressief tegen Bobo
  • 3 condities
    • Vrouw als echte kampioen en krijgt frisdrank (1)
    • Vrouw als slechterik (2)
    • Noch goed noch slecht (3)
  • Beloning of straf die een ander krijgt is voldoende om dat gedrag van de ander over te nemen
    • Kinderen gingen bijzonder agressief te keer tegen de opblaaspop (1)
    • Minder agressief, maar ze namen toch wat agressie over (2)
    • Meeste kinderen namen het agressief gedrag over (3)

Kenmerken

  • Gevolgen van dat gedrag voor anderen is heel belangrijk
  • Aandachtig en bewust waarnemen
  • Onthouden van het gedrag
  • Gelijkenis met het model

Toepassing

  • Leren van moedertaal  het is onmogelijk dat conditioneren de enige leervorm is die kan verklaren hoe een taal kan worden aangeleerd. Kinderen leren het ook door imitatie van de omgeving.
  • Cultuuroverdracht  een nieuw lid zal snel de gewoonten, waarden en normen van die cultuur overnemen (belangrijk is de peergroup)
  • Imitatie van tv-geweld  nog niet veel bewijs voor maar agressie op tv en in games heeft invloed op het gedrag van kinderen

Lees meer...

Operante conditionering

  • Operant gedrag = gedrag dat inwerkt op de omgeving om daar bepaalde gevolgen te veroorzaken
    • Gewenst gedrag  belonen
    • Ongewenst gedrag  bestraffen
  • Experiment van Thorndike kat in puzzelbox
    • Hendel  voedsel / opengaan van de box
    • Leren wordt geleid door het effect dat een gedrag heeft = wet van effect / wet van trial & error

Handeling heeft positief gevolg  in toekomst opnieuw proberen (en omgekeerd)

  • Experiment van Skinner duiven in skinnerbox
    • Hendel  voedsel
    • Voedsel = versterker
    • Versterker = alles wat het gewenste gedrag doet toenemen
  • Kenmerken
    • Positieve bekrachtiger  beloning
    • Negatieve bekrachtiger  iets negatiefs wegnemen
    • Positieve straf  iets negatiefs toevoegen
    • Negatieve straf  iets positiefs wegnemen
    • Prikkeldiscriminatie
    • Prikkelveralgemening
    • Uitdoving
  • Toepassingen
    • Token-economy = het aanbieden van weloverwogen, bedekte of symbolische bekrachtigers
    • Aangeleerde hulpeloosheid = het aangeleerde gedrag om bij een opduikend probleem elke inspanning op te geven
    • Tava, time-out = tijdelijk afzonderen van de cliënt
    • Dressuur van dieren
    • Bijgeloof
    • DVD: gedragstherapie
Lees meer...

Klassieke conditionering

  • Levende wezens bezitten een aantal aangeboren gedragingen = reflexen  hierdoor zijn ze in staat om te overleven
    • Door reflex hebben we ons aangepast aan de omgeving
  • Levende wezens hebben de mogelijkheid om nieuw gedrag aan te leren
    • Geleerd om voor een aantal situaties angst te hebben  overlevingskansen verhogen
    • Afhankelijk van een aantal condities of voorwaarden
    • Conditioneren van ons gedrag = link leggen tussen een stimulus en een reactie
  • Experiment van Pavlov
    • Deed onderzoek naar spijsverteringsstelsel van honden maar ontdekte per toeval de klassieke conditionering
    • Hij stelde vast dat een hond speeksel ging afscheiden (onvoorwaardelijke respons) bij het horen van een bel dat vaak gepaard ging met het krijgen van eten (onvoorwaardelijke stimulus)
    • 3 fasen: hond ging speeksel afscheiden (OR) bij het krijgen van eten (OS)  geluidstoon (NS) aangeboden en daarna een kleine hoeveelheid eten (OS) waardoor de hond speeksel ging afscheiden (OR) en dat werd enkele keren herhaald  hond scheidde speeksel (VR) af bij alleen het geluid (VS)
      • Nieuw gedrag aangeleerd

Fase 1
Onvoorwaardelijke stimulus  onvoorwaardelijke reactie
Fase 2
Neutrale stimulus + onvoorwaardelijke stimulus  onvoorwaardelijke reactie
Fase 3
Voorwaardelijke stimulus  voorwaardelijke reactie

  • Kenmerken
    • Uitdoving  wanneer de oorspronkelijke onvoorwaardelijke prikkel nooit meer wordt aangeboden
    • Prikkelgeneralisatie  op dezelfde manier reageren bij gelijkaardige prikkels
    • Prikkeldiscriminatie  onderscheid maken tussen verschillende prikkels
  • Experiment van Watson
    • Kleine Albert kreeg een albinorat te zien en zocht toenadering tot de rat
    • 2 maanden later  Albert zocht opnieuw toenadering en als hij de rat wou aaien liet Watson hem schrikken door op een metalen staaf te kloppen
    • Kleine Albert reageert met hevige angst bij het zien van de rat

Lees meer...

Fouten gelegen in de persoon die waarneemt

  • Emoties spelen een rol  humeur heeft invloed op hoe we waarnemen
  • Voorkennis speelt een rol  gevaar = we beseffen niet dat we door onze eigen waarneming worden beïnvloedt
  • Vooroordelen = gevoelsmatige standpunten  gekleurde bril
  • Wen-effect = we wennen aan een prikkel door hem meermaals op te merken
  • Irritatie-effect = rapportering van waarneming is wat overdreven als gevolg van dit effect
  • Weten dat men geobserveerd wordt zorgt voor sociale wenselijkheid
Lees meer...

Fouten uitgelokt door het object dat we waarnemen

  • Verhouding figuur – achtergrond/voorgrond  we kunnen zo getroffen worden door een bepaalde eigenschap, dat andere eigenschappen in een vage achtergrond verzinken
  • Bewegende en stilstaande figuren  we zullen de drukdoener eerder opmerken dan stille figuren
  • Camouflage  sommige objecten zijn zodanig opgeslorpt in de achtergrond dat ze niet opvallen
Lees meer...

De waarneming van illusies

  • Ponzo-illusie

Door de zijlijnen ontstaat een indruk van diepte  daardoor lijkt A langer dan B

  • Müller-Lyer illusie

Doordat de uitlopers van het onderste lijnstuk naar buiten lopen, lijkt dit langer dan het bovenste terwijl ze eigenlijk even lang zijn

  • Poggendorf-illusie

Het lijkt alsof het bovenste deel hoger licht en niet op 1 rechte lijn

  • Zollner-illusie

Het lijkt alsof de lijnen schuin lopen en elkaar zullen snijden, maar ze zijn eigenlijk evenwijdig

  • Maanillusie = hoe lager de maan staat, hoe groter het lijkt
  • Hermann Grid rooster

Het lijkt alsof we bolletjes zien op de kruispunten terwijl er geen bolletjes zijn

  • Bewegingsillusie

Als je snel van A naar B kijkt lijkt het alsof de wielen draaien terwijl dat niet zo is

  • Titchener cirkels

Hier gaat het om het contrast tussen de middelste cirkels en de omringende cirkels: wanneer de cirkel omringd is door grote en kleine cirkels, lijkt de middelste cirkel groter wanneer het omringd is door kleine cirkeltjes.

Lees meer...

Organisatieprocessen van de waarneming

Gestaltpsychologie = mensen hebben veeleer de neiging om gehelen waar te nemen dat afzonderlijke elementen
 het geheel is meer dan de som van de delen  als 1 deel verandert, verandert het geheel

  • Figuur – achtergrond/voorgrond
    • Voorgrond zien we scherp, achtergrond zien we minder scherp
  • Groeperingwetten
    • Nabijheid  hoe dichter prikkels bij elkaar liggen, hoe groter de neiging om ze als geheel te beschouwen
    • Gelijkheid  hoe harder prikkels op elkaar gelijken, hoe spontaner ze samen zullen worden gezien
    • Goede voortgang  gegevens die een vooruitgaande beweging suggereren, worden samen gezien
    • Geslotenheid  neiging om onvolledige waarneming aan te vullen met gegevens zodat we een bekend gegeven verkrijgen
  • Perceptuele constanties
    • Grootteconstantie  voorwerpen behouden een constante grootte omdat we de juiste grootte van het voorwerp kunnen inschatten (ervaring speelt een rol)
    • Kleurconstantie  ongeacht de belichting blijft men dezelfde kleur zien (geheugen speelt belangrijke rol)
    • Oriëntatieconstantie  we blijven objecten waarnemen zoals ze zijn, ookal worden ze gedraaid
      • Bij complexe figuren moeten we elk element afzonderlijk omdraaien

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen