Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Persoonlijkheidstheorie van Erikson

  • Psychosociale ontwikkeling met in elk stadium een identiteitscrisis
  • 8 fasen: ontwikkeling van specifieke persoonlijkheidskenmerken
  • In elke fase  bepaald bestaansthema + 1 aspect van menselijke relatie centraal
  • Iedere overgang = crisis

Vertrouwen vs. wantrouwen

Geboorte – 18 maanden

  • Relatie met verzorgende persoon  meestal de moeder
  • Wantrouwen  kan aanleiding geven tot affectieve stoornissen

Zelfstandigheid vs. schaamte/twijfel

18 maanden – 3 jaar

  • Relatie met ouders
  • Kinderen willen hun eigen autonomie en zelfstandigheid hebben
  • Wanneer we kinderen niet zelfstandig laten zijn, gaan ze gevoelens van schaamte en twijfel ontwikkelen

Initiatief vs. schuld

3 – 6 jaar

  • Relatie met het gezin
  • Het kind komt meer voor zichzelf op, neemt meer initiatief en leert de wereld om zich heen ontdekken
  • Schuld ontwikkelt zich wanneer het kind de kans niet krijgt om verantwoordelijkheid te nemen en dingen op een eigen manier uit te proberen  kind denkt dat alles wat hij wil fout is

Handvaardigheid vs. minderwaardigheid

7 – 12 jaar

  • Relatie met school en buurt
  • Kinderen zijn leergierig waardoor ze vaardigheden ontwikkelen en hun eigen capaciteiten leren kennen.
  • Er kunnen spanningen ontstaan tussen de thuiswereld en de wereld van de leeftijdsgenoten.

Identiteit vs. identiteitsverwarring

12 – 18 jaar

  • Relatie met leeftijdsgroep en identificatiegroep
  • Jongeren gaan meer nadenken over zichzelf. Hun identiteit en hun beeld dat ze van zichzelf opbouwen is vaak gekoppeld aan uiterlijke kenmerken.
  • Adolescent twijfelt in zijn keuzes, kan een negatieve identiteit opbouwen, kan zich rollen aanmeten die in de maatschappij niet worden aanvaard…

Intimiteit vs. isolement

19 – 40 jaar

  • Relatie met partners en groepsleden
  • Er worden interpersoonlijke stabiele relaties en engagementen aangegaan. Het nemen van verantwoordelijk en het geven en aanvaarden van kritiek hoort daarbij.
  • Isolement te boven komen is het belangrijkste om een volwaardige wederzijdse intimiteit te realiseren.

Generativiteit en productiviteit vs. egocentrisme en stagnatie

40 – 65 jaar

  • Relatie met personen met wie men werkt en samenleeft
  • Zorgvorming en leiden van de volgende generatie
  • Midlifecrisis kan voorkomen  negatieve inschatting maken van wat geweest is en wat nog moet komen

Integriteit vs. wanhoop

65 en ouder

  • Het nadenken en aanvaarden van wat geweest is
  • Men neemt verantwoordelijkheid voor wat er gebeurd is. Mijn kijkt terug op het leven en is tevreden.
  • Wanhopig zijn omdat men niet bereikt heeft wat men wil bereiken en omdat er geen tijd meer is om er nog iets aan te doen.
Lees meer...

Persoonlijkheidstheorie van Freud

  • Es = lustprincipe
    • Als pasgeborene  aantal mogelijkheden/reflexen om te overleven
    • Onmiddellijke bevrediging = enige wat telt
  • Ich = realiteitsprincipe
    • Komt tot ontdekking dat er iets moet zijn buiten zichzelf
    • Merkt verschil tussen “iets anders” en zichzelf
    • Uitvoerder  lost problemen op voor het Es, helpt Es in bereiken van zijn doelen
    • Houdt rekening met eisen en regels van omgeving  bevrediging van behoeften uitstellen
  • Über-Ich = normen en waarden, geboden en verboren, gewetensfunctie
    • Het kind zal willen zijn zoals het ouderdeel van hetzelfde geslacht
    • Het kind gaat de waarden en normen van de gelijkgeslachtige ouder overnemen.

Psychoseksuele ontwikkelingsfasen  fixatie op een bepaalde lichaamszone

Orale fase

Eerste levensmaanden

Zone van mond is de zone van het lichaam die het meest gevoelig is voor prikkeling, heel veel lust beleefd aan deze zone  wanneer de omgeving gepast ingaat op de noden van het kind, kan het kind een vertrouwensvolle relatie opbouwen met de omgeving

Anale fase

Tweede en derde levensjaar

Streek rond de anus is erogeen. Het kind kan hierdoor een beheersing van de sluitspieren aanleren tijdens de zindelijkheidstraining. Sterke confrontatie met willetjes en regeltjes van anderen  grote rol in ontwikkeling van Ich. Wanneer dit vlot verloopt, wordt het basisvertrouwen gestimuleerd doordat het kind lust aan zichzelf ervaart.

Fallische fase

Tussen 3 en 6 jaar

Lustgevoelens aan genitaliën. Meisjes gaan in deze periode hun lichaam als minderwaardig ervaren omdat zij geen penis hebben. Ze zouden volgens Freud een penisnijd ervaren wat volgens hem de oorsprong is van vrouwelijke minderwaardigheidsgevoelens.

Oedipale periode

Sterk begaan met de verschillen tussen geslachten en enorm geboeid door het tegengeslachtelijk ouderdeel. Het kind heeft hier positieve gevoelens voor het ouderdeel van het andere geslacht en negatieve gevoelens voor het ouderdeel met hetzelfde geslacht.

Lees meer...

Begripsomschrijvingen

Persoonlijkheid = karakteristieke gedragspatroon dat iemand in verschillende situaties vertoont  de manier waarop iemand met verschillende situaties omgaat

Persoonlijkheid = combinatie van eigenschappen die in contact met anderen zichtbaar worden

  • Temperament
    • Gedragskenmerken die door een aangeboren reactiepatroon worden bepaald
    • Blijven onveranderd
  • Karakter
    • Wat wij van een persoon ervaren en hoe we het benoemen  met bepaalde trekken
    • Eenzelfde karakter zal anders benoemd worden (afhankelijk van de soort omgeving en de persoon die waarneemt)
  • Constitutie
    • Fysisch aspect van de persoon  lichaamsbouw en lichamelijk functioneren
    • Er lijkt een verband te zijn tussen hoe iemand eruit ziet en zijn persoonlijkheid
  • Typologie

Manier om mensen te classificeren (o.b.v. temperament, karakter en

Lees meer...

Vraagjes

  • Wat is het standpunt van Gardner over intelligentie?
    • Het gaat niet om testresultaten maar om culturele kwaliteiten. Intelligentie komt in verschillende vormen voor.
  • Wat is volgens Gardner de voorwaarde om intelligent te zijn?
    • Als het gewaardeerd wordt in uw eigen cultuur.
  • Belangrijkste kritiek op Gardners visie?
    • Men zegt dat hij talent verwart met intelligentie.

Gardner zegt dat zijn visie implicaties heeft op het gebied van school. Alle studenten hebben verschillende intelligenties en men moet het dus op verschillende manieren aanleren.

  • Hoe wordt de erfelijkheid van intelligentie onderzocht?
    • Tweelingenstudies en adoptiestudies
  • Wat is het standpunt van R. Plomin over invloed van erfelijkheid/omgeving op intelligentie?
    • 50 – 50 = gemiddeld over de hele bevolking

1 individu  niet bepaald hoeveel nature en hoeveel nurture is

Omgeving kan een positieve en een negatieve invloed hebben op intelligentie

Intelligente mensen gaan een stimulerende omgeving zoeken (gepaste partner, hobby’s,…)

Lees meer...

Soorten intelligentie

  • Praktische intelligentie (Steinberg en Wagner)  kennis die men al doende geleerd heeft
  • Multipele intelligenties (Gardner)
    • Verbaal  gebruik van taal
    • Persoonlijk  interpersoonlijk en intrapersoonlijk
    • Logisch-mathematisch  getallenkennis, wiskunde, logica
    • Lichamelijk  vaardigheden, bewegingen
    • Muzikaal  waarderen, uitvoeren en componeren van muziek
    • Ruimtelijk  vorm en onderlinge positie t.o.v. elkaar opmerken
    • Naturalistisch  fauna en flora
Lees meer...

Wat is intelligentie?

  • De manier waarop iemand info verwerkt  intelligentie is een proces: hoe we waarnemen, functioneren van geheugen, beslissingen nemen, …
  • De bekwaamheid om zich aan te passen aan nieuwe problemen en nieuwe situaties in het leven
  • Datgene wat de intelligentietest meet
    • Intelligentiequotiënt = (verstandelijke leeftijd / werkelijke leeftijd) x 100
    • Werkelijke/chronologische leeftijd <> geestelijke/verstandelijke leeftijd (afgeleid uit intelligentietests)
    • Klassieke intelligentietest meet probleemoplossend vermogen van complexe schoolopgaven
    • Voorkennis en gebruiken van cognitieve strategieën zijn even belangrijk bij het voorspellen van schoolsucces
    • Spreiding van intelligentie = Gauss-curve
Lees meer...

Hoe kunnen we vergeten tegengaan?

Oorzaken

  • Geheugensporen uitgewist zodat opgeslagen info uit ons geheugen verdwijnt
  • Interferentie = gestoord worden door andere informatie
    • Retroactieve interferentie = nieuwe info verdringt oude info
    • Proactieve interferentie = oude info staat het opslaan van nieuwe info in de weg
  • Repressietheorie = verdringen van opgeslagen info  psychologisch vergeten = ontsnappingsroutes om niet terug in aanraking te komen met een eerder beleefde pijnlijke ervaring
  • Amnesie
    • Retrograde amnesie = vergeten van de gebeurtenissen voor een ongeluk of stoornis
    • Anterograde amnesie = vergeten van de gebeurtenissen na een ongeluk of stoornis
  • Syndroom van Korsakoff = mensen die jaren lang zwaar aan de alcohol gezeten hebben  anterograde amnesie

Mogelijkheden om kans op vergeten te beperken

  • Geheugensteuntjes
    • Methode van Loci = al je stappen nagaan
    • Anagram (ROGGBIV)
  • Context
    • Onthouden boven of onder water  het ophalen gaat beter in dezelfde context

Valse herinneringen

  • Constructie  experiment van Loftus
  • Effect van de autoritaire beweging  autoritaire mensen gaat men heel snel geloven
  • Een valse herinnering creëren zodat je het zelf nog gaat geloven

Lees meer...

Structuur van het geheugen

  • Sensorische geheugen
    • Houdt informatie vast die door de zintuigen wordt waargenomen
    • Heel korte tijd, maar lang genoeg om de prikkels te identificeren en te verwerken
    • Continu in werking
    • Er is aandacht nodig om prikkels in het zintuiglijk geheugen vast te houden
  • Kortetermijngeheugen of werkgeheugen
    • Informatie ongeveer 20sec. vasthouden  kan langer door herhaling
    • Beperkte capaciteit  7 eenheden ( = Miller’s magical nr 7)
    • We zijn ons heel bewust van wat we aan het onthouden zijn
    • Volzet  oude informatie verdringen door nieuwe
  • Langetermijngeheugen
    • Opslagcapaciteit + duur van opslag = onbeperkt
    • Info gaat van KTG naar LTG door herhaling
    • 4 soorten

-Episodisch geheugen = herinneringen van eigen leven

-Semantisch geheugen = betekenissen en begrippen

-Visuele geheugen = beelden worden als visuele codes opgeslagen

-Motorische geheugen = bewegingen, vaardigheden

Lees meer...

Hoe werkt het geheugen?

  • Coderen van de prikkels die we waarnemen = betekenis geven aan prikkels
  • Opslaan van het gecodeerde materiaal = onthouden van informatie in informatiepakketjes die samen een informatieschema vormen  voor elk van ons verschillend
  • Terugvinden van informatie = het besef dat de informatie opgeslagen is en ze weten te lokaliseren  hoe meer tijd er tussen opslaan en terugvinden zit, hoe moeilijker het terugvinden
  • Oproepen = het in het bewustzijn brengen van de opgeslagen informatie  juiste verbindingen maken tussen informatiepakketjes, zonder steun, op basis van herkenning, door de informatie te ‘herleren’
Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen