Free-rider of meeliftersgedrag
- Gepubliceerd in Economie
Free-riders / meelifters zijn mensen die profiteren (maken misbruik) van de inzet van anderen terwijl ze er zelf niets voor terugdoen/geven.
Free-riders / meelifters zijn mensen die profiteren (maken misbruik) van de inzet van anderen terwijl ze er zelf niets voor terugdoen/geven.
Door het maken van bindende afspraken, afspraken waarbij het niet nakomen ervan bijvoorbeeld bestraft wordt, kan coöperatief gedrag afgedwongen worden. Bv. wanneer iemand een hoge naam heeft in het criminele circuit, en als hij dan iemand afzet met een dilemma kan hij vermoord worden buiten de gevangenis.
Indien het spel meerdere keren wordt herhaald, zal dat invloed hebben op de strategie (keuze) van de spelers. Een speler kan dan kiezen voor een coöperatieve strategie en afhankelijk van de keuze van de ander (wel of niet samenwerken) hierop reageren. Als de ander ook kiest voor samenwerken zal de eerste speler dit in een volgende ronde herhalen. Kiest de tegenspeler voor een nietcoöperatieve houding, dan zal de andere speler dit beantwoorden met een niet-coöperatieve strategie. De coöperatieve houding waarin een dus precies hetzelfde doet als de anders, staat bekend als tit-for-tat.
Koopkracht is geld uitgedrukt in goederen (reële waarde van het geld).
Een budgetlijn geeft de verschillende combinaties van twee bestedingsmogelijkheden bij een bepaald budget. In onderstaande grafiek wordt dit toegepast op inkomen en vrije tijd. Om drie uur minder per dag te werken moet je € 60 opofferen. De opofferingskosten van 1 uur meer vrije tijd zijn dus € 20. Er ontstaat hierbij een keuzeprobleem. Meer vrije tijd betekent minder werken en minder werken betekent minder inkomen. Niet alleen inkomen draagt bij aan de welvaart, ook vrije tijd draagt daaraan bij.
Opofferingskosten (alternatieve kosten) zijn de gederfde opbrengsten van het beste, niet gekozen, alternatief. Een voorbeeld.
Ilse kan kiezen tussen een avondje bioscoop en de het wassen van de auto van haar moeder. Een bioscoopkaartje kost Ilse € 9 en het wassen van de auto van haar moeder levert haar € 10 op. Beide activiteiten vindt Ilse heel leuk. Als zij kiest voor de bioscoop zijn de opofferingskosten € 10 en de totale kosten € 9 + € 10 = € 19.
Maar stel nu dat Ilse het wassen van de auto niet zo leuk vindt en niet bereid is dit te doen voor minder dan € 8. De opofferingskosten voor het bioscoopbezoek zijn dan € 10 – € 8 = € 2 en de totale kosten bedragen in dat geval € 9 = € 2 = € 11. De opofferingskosten zijn in dit laatste geval gelijk aan het (werknemers-)surplus of de netto opbrengst van het auto
Consumeren is het aanschaffen van producten door de eindgebruiker, investeren is het aanschaffen van kapitaalgoederen door een particulier bedrijf of door de overheid.
Een product is schaars als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het te verwerven. Wanneer er geenmiddelen worden op ge-offert zijn dit vrije goederen.
De gebruiker van een bepaalde overheidsdienst betaalt hiervoor een directe bijdrage. Bijvoorbeeld bij een paspoort en het ophalen van afval.
Product waarvan de vraag minder dan evenredig toeneemt als het inkomen stijgt.
De vraag reageert minder dan evenredig op een daling/stijging van de prijs.