Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Sociale interactiemodel

gaat ervan uit dat kinderen in samenwerking met ouders of andere volwassenen hun autobiografische herinneringen vormen wanneer zij hierover praten. Dit model is afgeleid van de socioculturele theorie van Vygotsky.

Lees meer...

autobiografisch geheugen

dit zijn de herinneringen die iemands levensgeschiedenis opmaken. Deze herinneringen zijn specifiek en langdurend en ontwikkelt zich rond het derde a vierde levensjaar.

De tijd dat een herinnering in het geheugen van een kind blijft is afhankelijk van meerde factoren. Ten eerste de uniekheid van een gebeurtenis, ten tweede de actieve betrokkenheid van het kind. Als laatste is het van belang dat de ouders van het kind over de gebeurtenis praten.

Lees meer...

episodisch geheugen

hierbij gaat het om de vaardigheid een bepaald incident te kunnen herinneren, welke zich op een specifieke tijd en plaats heeft afgespeeld. Bij jonge kinderen duurt deze herinnering kort en verdwijnt indien het niet vaak wordt herhaald.

Lees meer...

algemeen geheugen

dit ontwikkelt zich rond de leeftijd van twee jaar en produceert een script voor herkenbare, steeds terugkerende gebeurtenissen zonder details over tijd en plaats (bijv. fietsen).

Lees meer...

lange termijngeheugen

een opslagplaats met een ongelimiteerde capaciteit waar informatie voor langere tijd wordt vastgehouden. Het centrale uitvoeringssysteem zorgt voor een overgang van het werkgeheugen naar het lange termijngeheugen.

Lees meer...

werkgeheugen

hierin wordt informatie actief vastgehouden, klaar om direct gebruikt te worden. Deze structuur ontwikkelt zich langzamer dan de andere structuren. De gorie van het werkgeheugen creëert de mogelijkheid voor de ontwikkeling van de executieve functies.

Lees meer...

ontwikkeling van het geheugen.

uit onderzoek is gebleken dat het geheugen van jonge kinderen minder goed is dan dat van oudere kinderen. Aanhangers van de informatieverwerkingsbenadering zien het geheugen als een opbergsysteem dat bestaat uit drie verschillende stappen:


1. Encoderen: dit is te vergelijken met informatie dat in een folder wordt gestopt om zo te worden opgeslagen in het geheugen.
2. Opslag: de folder wordt weggestopt in de archiefkast van de hersenen.
3. Terughalen: de informatie wordt uit de archiefkast opgehaald wanneer deze nodig is.

Lees meer...

Theory of mind.

Piaget was één van de eerste die de aanwezigheid van een theory of mind (ToM), het besef dat iedereen eigen gedachten en daarbij intenties heeft, bij jongere kinderen onderzocht. Op basis van zijn onderzoeksmethoden concludeerde hij dat kinderen onder de leeftijd van zes geen onderscheid kunnen maken tussen gedachten en dromen en werkelijkheid en fantasie en geen ToM bezitten. Later onderzoek heeft uitgewezen dat kinderen van drie wel degelijk kenmerken van een ToM bezitten. In de leeftijd van drie tot vijf jaar komen kinderen tot de ontdekking dat denken zich afspeelt binnen in het hoofd. Jonge kinderen hebben de illusie dat mentale activiteit vanzelf start en stopt en zijn zich er nog niet van bewust dat dit een continu proces is. Jonge kinderen zijn zich er niet van bewust dat andere mensen in woorden denken, en zij hebben de overtuiging dat zij zelf kunnen bepalen wat ze dromen.

Sociale cognitie: het besef dat andere mensen een mentale gemoedstoestand hebben, is een menselijke capaciteit waarmee wij ons onderscheiden van andere diersoorten. Hierdoor neemt het egocentrisme af en kan de ontwikkeling van empathie op gang komen. (kinderen van vier jaar beginnen zich te beseffen dat mensen verschillende overtuigingen over de wereld hebben en dat deze overtuigingen van invloed zijn op hun handelen).

Kinderen van drie jaar denken vanuit zichzelf en gaan er dan ook vanuit dat andere mensen hetzelfde weten als zij (egocentrisme). Pas op vier á vijf jarige leeftijd ontwikkelt een kind de theory of mind (false belief task -> balletje verstoppen en verplaatsen, waar gaat hij zoeken?). Met de ontwikkeling van de ToM beginnen kinderen ook meer te liegen (voor de leeftijd van vier weten ze niet dat een ouder niet in hun hoofd kan kijken).

Onderzoek van Wellman en Liu liet zien dat de ontwikkeling van de ToM in verschillende stappen verloopt. Kinderen beseffen zich eerst dat mensen verschillende verlagnens kunnen hebben met betrekking tot een bepaald object, pas daarna kunnen zij zich ook realiseren dat mensen verschillende overtuigingen kunnen hebben met betrekking tot dat object. Hierop volgend komt het besef van valse overtuigingen, gevolgd door het kunnen onderscheiden van valse en echte emoties. Individuele verschillen kunnen veroorzaakt worden door verschillen in sociale competentie en taalontwikkeling.

Lees meer...

Cognitieve ontwikkeling.

Piaget was van mening dat kinderen aan de hand van assimilatie en accommodatie kwalitatief verschillende stadia van cognitieve ontwikkeling doormaken. Het preoperationele denken, die kinderen van twee tot zeven jaar doormaken, wordt gekenmerkt door de enorme uitbreiding van het symbolische denken. Deze toename gaat hand in hand met het toenemende begrip van ruimte, oorzaak, identiteiten, categorisatie en nummers. Er zijn geen aanwijzingen meer nodig om geprikkeld te worden of ergens aan te denken. Dit karakteriseert de symbolische functie: het vermogen om symbolen of mentale representaties te gebruiken. Dit tonen kinderen door de groei van doen-alsof spelletjes en taal. De preoperationele fase wordt eveneens gekenmerkt door egocentrisme, het niet kunnen begrijpen dat andere mensen andere gezichtspunten hebben dan het kind zelf. Het gaat erom dat zij ervan uit gaan dat anderen dingen hetzelfde beleven als zij. Volgens Piaget kunnen preoperationele kinderen nog niet logisch nadenken over oorzaak en gevolg, maar redeneren ze door middel van overdracht: ze linken twee gebeurtenissen. Ook begrijpen ze identiteiten beter: het concept dat mensen en veel dingen in basis hetzelfde blijven. Hiervoor is categorisatie nodig.

De meeste kinderen kunnen verbaal hoeveelheden vergelijken als ze vier jaar zijn (groter en meer). Als ze ongeveer drieënhalf zijn kunnen ze het kardinaliteit principe van tellen toepassen: ze snappen dat het laatste getal van de reeks het aantal geeft van de getelde objecten.

Animisme: verwijst naar de moeite die kinderen hebben met het sorteren van hetgeen werkelijkheid en fantasie is. kunstmatigheid: dit verwijst naar het geloof van kleine kinderen dat alle natuurlijke verschijnselen gemaakt worden door volwassenen.

Een belangrijk experiment dat weergeeft hoe kinderen in de preoperationele fase de wereld waarnemen is de conservatie taak van Piaget. Conservatie betekent in dit experiment dat men weet dat een bepaalde substantie van dezelfde hoeveelheid blijft ongeacht de vorm waarin het gegoten wordt (de twee glazen sap). Kinderen jonger dan zeven jaar hebben dit besef van conservatie nog niet. Volgens Piaget heeft dit twee redenen. Ten eerste hebben kinderen geen weet van het begrip omkeerbaarheid. Ten tweede wordt hun redeneren beïnvloedt door de perceptiestijl die centreren wordt genoemd. Dit houdt in dat kinderen zich richten op het meest opvallende kenmerken van hetgeen zij zien.

Kritiek op Piaget bij jonge kinderen: hij heeft de cognitieve vaardigheden van kinderen (net als bij baby’s) onderschat. Daarnaast overdrijft hij het idee van egocentrisme. Kinderen worden zich al op jongere leeftijd bewust van het feit dat iedereen zijn eigen gedachten heeft.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen