Menu

Item gefilterd op datum: januari 2014

Hoofdstuk 9: Toegevoegde waarderatio’s (p249)

Oorsprong van de toegevoegde waarde

Toegevoegde waarde = waarde van de productie – intermediair verbruik

Waarde van de productie = verkochte productie + <productie in voorraad>

+ geproduceerde vaste activa

Intermediair verbruik:

- de kosten van handelsgoederen en van de verbruikte grond- en hulpstoffen

- de kosten van de diensten en diverse goederen

Bruto toegevoegde waarde: niet-kaskosten worden niet opgenomen onder het intermediair verbruik, en makan dus deel uit van de toegevoegde waarde

|70/74|-|740|-|60|-|61|

Netto toegevoegde waarde: niet-kaskosten worden beschouwd als intermediair verbruik, en worden dus op de toegevoegde waarde in mindering gebracht

|70/74|-|740|-|60|-|61|-|630|-<631/4>-<635/7>+<635>

Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde – niet-kaskosten

Verdeling van de toegevoegde waarde

Bruto toegevoegde waarde

= niet-kaskosten

+ personeelskosten

+ financiële kosten van het vreemd vermogen

+ belastingen

+ toegevoegde winst

De analyse van de toegevoegde waarde heeft tot doel de globale functie van de onderneming in haar economische omgeving te bestuderen.

Bruto toegevoegde waarde per werknemer

Bruto toegevoegde waarde per werknemer

= bruto toegevoegde waardemarge (%) (|70/74|-|740|-|60|-|61|) / (|70/74|-|740|)

x rotatie van de vaste bedrijfsactiva in de waarde van de productie (x)
(|70/74|-|740|) / (|20|+|21|+|22/27|)

x vaste bedrijfsactiva per werknemer (|20|+|21|+|22/27|) / |9087|

personeelskosten per werknemer

  • meer bruto toegevoegde waarde creëren dan personeelskosten
  • wanneer bruto toegevoegde waarde gemiddelde personeelskosten: bruto toegevoegde waarde gaat enkel naar het personeel
  • aandeelhouders lijden een toegevoegd verlies

personeelskosten per werknemer

= personeelskosten per gepresteerd uur x aantal gepresteerde uren per werknemer

  • een daling van de gemiddelde arbeidstijd drijft de personeelskosten per gepresteerd uur naar boven
  • het aantal werknemers omvat ook niet-selected werknemers, zonder daadwerkelijke gepresteerde uren met of zonder personeelskosten

investeringsgraad (%)

overheidssubsidiëringsgraad (%)

Lange termijn: bruto toegevoegde waardemarge als risicofactor

hoge marge => stevige concurrentiepositie

MAAR enkel indien deze niet met te hoge proportie personeelskosten gepaard gaat.

=>hoger operationeel hefboomeffect

=> onderneming gevoeliger voor daling omzet

Korte termijn: proportionele financiële kosten als risicofactor

De toegevoegde waarde illustreert de maatschappelijke bijdrage van de onderneming bij de creatie van de welvaart en is een belangrijk element bij de beoordeling van de (internationale) concurrentiekracht van de onderneming.

Lees meer...

Hoofdstuk 8: Rendabiliteitsratio’s (p197)

Brutoverkoopmarge vóór belastingen (%)

Nettoverkoopmarge vóór belastingen (%)

Evenwichtsverkoophoeveelheid

Evenwichtsverkoopbedrag

Veiligheidsmarge (%)

  • Een aanduiding voor het bedrijfsrisico van de onderneming
  • Geeft aan met welk percentage de verkopen mogen dalen vooraleer het nettobedrijfsresultaat 0 wordt

Graad van operationele hefboom

  • Hoe meer het nettobedrijsresultaat 0 nadert, hoe groter de graad van operationele hefboom
  • Indicator van da variabiliteit van het nettobedrijfsresultaat in functie van de verkopen of van het bedrijfsrisico

Hypothesen van evenwichtspuntanalyse en operationele hefboom:

1) Prijs en variabele kost per eenheid blijven constant, ongeacht het volume.

2) In de break-even-analyse worden de (totale) vaste kosten constant verondersteld voor alle mogelijke volumes.

3) Indien men evenwichtspuntanalyse toepast op een onderneming met verschillende producten, veronderstelt men dat de productmix van de diverse producten constant blijft, zodanig dat de contributiemarge voor de onderneming in haar geheel gelijk blijft.

Brutorendabiliteit van het totaal van de activa vóór belastingen (%)

Nettorendabiliteit van het totaal van de activa vóór belastingen (%)

Brutorendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen (%)

Nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen (%)

  • De rendabiliteit van de bedrijfsactiva legt de nadruk op de prestaties van het management op gebied van verkoop en/of productie van goederen en diensten en laat toe de invloed van de financiële investeringen uit te schakelen bij de beoordeling van de handels- en industriële prestaties van de onderneming

Rotatie van de bedrijfsactiva (x)

Brutorendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen (%)

= brutoverkoopmarge vóór belastingen x rotatie van de bedrijfsactiva

Nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen (%)

= nettoverkoopmarge vóór belastingen x rotatie van de bedrijfsactiva

Rotatie van de vaste bedrijfsactiva (x)

Rotatie van de vlottende bedrijfsactiva (x)

Nettorendabiliteit van het eigen vermogen vóór belastingen (%)

Nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen (%)

Brutorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen (%)

  • relatieve maatstaf voor het zelffinancieringspotentieel van de onderneming.

Financiële hefboom: verband tussen de rendabiliteit van het eigen vermogen en de rendabiliteit van het totaal van de activa.

Financiële hefboommultiplicator (x)

Graad van financiële hefboom (x)

  • De graad van de financiële hefboom is dus een aanduiding betreffende de variabiliteit (‘volatiliteit’) van de winst na financiële kosten, dus betreffende het financiële risico van de onderneming.
  • Hoe groter de graad van de financiële hefboom, hoe kleiner de multiplicator.

Financiële hefboom als som:

Nettorendabiliteit van het eigen vermogen vóór belastingen (%)

= nettorendabiliteit van het totaal van de activa vóór belastingen

+ [(nettorendabiliteit van het totaal van de activa vóór belastingen

- gemiddelde interestvoet van het vreemd vermogen)

X (vreemd vermogen/eigen vermogen)]

Waarbij: gemiddelde interestvoet van het vreemd vermogen (%)

  • Hoe groter de algemene schuldgraad, hoe sterker de financiële hefboom werkt.

Graad van operationele, financiële en totale hefboom

Graad van totale hefboom (x)

x

= graad van financiële hefboom x graad van operationele hefboom

Winst per aandeel (EUR)

  • Indicator van de economische prestaties van een onderneming.
  • Houdt geen rekening met reservering.
  • Zo stijgt de winst per aandeel ondanks het feit dat de rendabiliteit van het geïnvesteerde vermogen niet gestegen en eventueel zelfs gedaald is.

Prijs/winst-verhouding: geeft weer hoeveel maal de belegger bereid is de winst per aandeel te betalen voor één aandeel.

Prijs/winst-verhouding (x)

De waarde van een aandeel is afhankelijk van de verwachte winststroom per aandeel en zal veranderen indien de winstverwachtingen wijzigen.

Een succesvolle onderneming met goede vooruitzichten heeft een hogere prijs/winst-verhouding.

Houdt geen rekening met het dividend per aandeel.

Cashflow per aandeel (EUR)

Prijs/cashflow-verhouding (x)

Dividend per aandeel (EUR)

Algemeen dividendmodel:

P0 = marktprijs bij het begin van de periode

P1 = marktprijs bij het begin van de periode

D1 = dividend per aandeel

K = marktrendabiliteit van het aandeel

1jaar:

k of P0

n jaar:

P0

Dividendmodel met constant groeivoet:

g =constante groeivoet

Gordon-Shapiro model

Dt = D0 (1 + g)t

P0

P0 (indien k > g)

Of k

Indien d = dividendquote

Met D = dividend per aandeel

W = winst per aandeel

r = rendabiliteit van de geherinvesteerde winst

g = (1 – d) r

P0

k

Lees meer...

Hoofdstuk 7: Solvabiliteitsratio’s (p173)

Algemene schuldgraad:

- vreemd vermogen / eigen vermogen (x)

- vreemd vermogen / totaal vermogen (%)

Financiële onafhankelijkheid:

- eigen vermogen / vreemd vermogen (x)

- eigen vermogen / totaal vermogen (%)

Hoe groter de schuldgraad of hoe lager de graad van financiële onafhankelijkheid, hoe kleiner de bescherming van de schuldeisers.

Hoe hoger de schuldgraad, hoe groter het financiele risico van de onderneming.

Langetermijnschuldgraad:

- vreemd vermogen op lange termijn / eigen vermogen (x)

- vreemd vermogen op lange termijn / permanent vermogen (%)

Langetermijngraad van financiële onafhankelijkheid:

- eigen vermogen / vreemd vermogen op lange termijn (x)

- eigen vermogen / permanent vermogen (%)

Zelffinancieringsgraad (%) =

Deze ratio kan worden opgevat als een indicator van:

- de gecumuleerde rendabiliteit uit de voorgaande jaren en het boekjaar zelf

- de dividend- en reserveringspolitiek

- de leeftijd van de onderneming

Dekking van de financiële kosten door het nettoresultaat (x)

Berekening belastingvoordeel:

1) Nettoresultaat vóór financiële kosten positief en groter dan de financiële kosten van het vreemd vermogen

De gemiddelde belastingvoet t bedraagt:

t =

Belastingvoordeel = t x financiële kosten van het vreemd vermogen

2) Nettoresultaat vóór financiële kosten positief maar kleiner dan de financiële kosten van het vreemd vermogen

t = 0,34

Belastingvoordeel = 0,34 x financiële kosten van het vreemd vermogen

3) Nettoresultaat vóór financiële kosten 0 of negatief

Belastingvoordeel = 0

Hoe meer de dekking boven 1 uitstijgt, hoe groter de dekking van de financiële kosten van het vreemd vermogen. De onderneming heeft een grote veiligheidsmarge.

Dekking van het vreemd vermogen door de cashflow (%)

Hoe groter de dekkingsratio, hoe groter het deel van het vreemd vermogen dat uit de cashflow van het lopende jaar kan worden afgelost of hoe groter de schuldaflossingscapaciteit.

Dekking van het vreemd vermogen op lange termijn door de cashflow (%)

(aflossingscapaciteit van de onderneming op lange termijn)

Dekking van de schulden op meer dan één jaar, die binnen het jaar vervallen, door de cashflow (x)

Deze dekkingsratio moet minstens gelijk zijn aan 1, anders moet andere bronnen aangesproken worden om de schuldaflossingen na te komen.

Lees meer...

Hoofdstuk 6: Liquiditeitsratio’s (p155)

Liquiditeitsratio in ruime zin of current ratio (x):

Hoe groter de current ratio, hoe groter de veiligheidsmarge van vlottende activa boven kortetermijnverplichtingen en hoe sterker de potentiële liquiditeitstoestand.

Liquiditeitsratio in enge zin of acid test (x):

In de liquiditeitsratio in ruime zin worden teller en noemer beperkt tot de meest liquide elementen om de liquiditeitsratio in enge zin te bekomen.

  • Beide ratio’s onderhevig aan vertekende effecten:

1) verdisconteren van wissels

2) eindejaarsverschijnsel

Voorraadrotatie: geeft aan hoeveel maal de voorraad gedurende de periode gemiddeld verkocht is.

Rotatie van de voorraden en de bestellingen in uitvoering (x):

Hoe hoger de voorraadrotatie, hoe sneller de voorraden gerealiseerd worden en hoe beter de liquiditeit ervan.

Een snelle voorraadrotatie is het gevolg van een dynamische commerciële politiek en een efficiënt voorraadbeheer.

LET OP: Een hoge voorraadrotatie kan ook het gevolg zijn van een te laag voorraadniveau.

Rotatie van de aangekochte voorraden (x):

Rotatie van de geproduceerde voorraden en de bestellingen in uitvoering (x):

Dagen klantenkrediet:

Het aantal dagen klantenkrediet geeft een indicatie over de liquiditeit van de handelsvorderingen. Hoe kleiner het aantal dagen, hoe sterker de liquiditeit.

Dagen leverancierskrediet:

Een groot aantal dagen leverancierskrediet kan zowel betekenen dat de leveranciers vertrouwen stellen in de onderneming, als dat de onderneming niet in staat is vanwege liquiditeitsgebrek de vooropgestelde betalingstermijnen te respecteren.

Nettokasratio (%)

Lees meer...

Hoofdstuk 5: Uitgebreide kasstromenanalyse (p129)

Doel: mogelijkheden analyseren om kasmiddelen te genereren

- Waardebepaling?

Kasstromen uit

  • operaties
  • investeringen
  • financieringen

Kasstroom uit operaties

a) Directe methode: operationele inkomsten – operationele uitgaven

b) Indirecte methode:

Operationeel brutoresultaat voor belastingen = nettoresultaat na niet-kaskosten, vóór financiële kosten en vóór belastingen + niet-kaskosten |70/74|+<60/64>+|630|+<631/4>+<635/7>+|75|-|9125|-|9126| - <652/9> +|653|+|6560|-|6561|+|763|+|764/9|+|77|-|664/8|+|669|-|9138|

Operationeel brutoresultaat voor belastingen = kasopbrengsten uit bedrijfs- en financiële activa – operationele kaskosten zonder financiële kosten van het vreemd vermogen

Operationeel brutoresultaat na belastingen = Operationeel brutoresultaat voor belastingen – operationele belastingen

Berekening operationele belastingen:

1) Nettoresultaat vóór financiële kosten positief en groter dan de financiële kosten van het vreemd vermogen of winst van het boekjaar vóór belastingen positief

De gemiddelde belastingvoet t bedraagt:

t =

Operationele belastingen = t x nettoresultaat vóór financiële kosten van het vreemd vermogen t x |70/67|-|67/70|+|9134|+|650|+|653|-|9126|

2) Nettoresultaat vóór financiële kosten positief maar kleiner dan de financiële kosten van het vreemd vermogen of winst van het boekjaar vóór belastingen negatief

De gemiddelde belastingvoet kan niet berekend worden

  • t wordt gelijkgesteld aan 0,34

Operationele belastingen = 0,34 x nettoresultaat vóór financiële kosten van het vreemd vermogen 0,34 x |70/67|-|67/70|+|9134|+|650|+|653|-|9126|

3) Nettoresultaat vóór financiële kosten 0 of negatief

Operationele belastingen = 0

  • operationele brutoresultaat na belastingen = operationele brutoresultaat vóór belastingen

Operationeel nettobedrijfskapitaal

= operationele vlottende activa –(voorzieningen en uitgestelde belastingen + operationele schulden)

= (vorderingen op meer dan en op ten hoogste één jaar + voorraden en bestellingen in uitvoering + overlopende activa) –(voorzieningen en uitgestelde belastingen + handelsschulden en ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen op meer dan en op ten hoogste één jaar + schulden m.b.t. belastingen, bezoldigingen en sociale lasten + overlopende passiva)

Kasstroom uit operaties

= operationeel brutoresultaat na belastingen + verandering van het operationele nettobedrijfskapitaal (stijging – en daling +)
|70/74|+<60/64>+|630|+<631/4>+<635/7>+|75|-|9125|-|9126| - <652/9> +|653|+|6560|-|6561|+|763|+|764/9|+|77|-|664/8|+|669|-|9138| - (t x |70/67|-|67/70|+|9134|+|650|+|653|-|9126|)-(D|29|+D|3|+D|40/41|+D|490/1|+<631/4>+<651>)+(D|16|-<635/7>-|6560|+|6561| +|762|-<662>+|780|-|680|)+(D|175|+D|176|+D|8861|+D|8891|+D|44|+D|46|+D|45|+D|492/3|)

Kasstroom uit investeringen

= oprichtingskosten + immateriële vaste activa + materiële vaste activa + financiële vaste activa + minderwaarden bij de realisatie van vaste activa (-)

|20/28|-|663|

Correctie: meer- minderwaarden bij realisatie:

Meerwaarden: opgenomen in operationele kasopbrengst

Minderwaarde: apart opnemen in kasstroomtabel

Kasstroom uit financiering

Financiële kosten van het vreemd vermogen na belastingen = financiële kosten van het vreemd vermogen vóór belastingen – belastingvoordeel op financiële kosten van het vreemd vermogen

-(|650|+|653|-|9126|)+(t x (|650|+|653|-|9126|)) + |6501|

Berekening belastingvoordeel:

1) Nettoresultaat vóór financiële kosten positief en groter dan de financiële kosten van het vreemd vermogen of winst van het boekjaar vóór belastingen positief

De gemiddelde belastingvoet t bedraagt:

t =

Belastingvoordeel = t x financiële kosten van het vreemd vermogen

2) Nettoresultaat vóór financiële kosten positief maar kleiner dan de financiële kosten van het vreemd vermogen of winst van het boekjaar vóór belastingen negatief

t = 0,34

Belastingvoordeel = 0,34 x financiële kosten van het vreemd vermogen

3) Nettoresultaat vóór financiële kosten 0 of negatief

Belastingvoordeel = 0

Financiële kosten van het vreemd vermogen na belastingen = financiële kosten van het vreemd vermogen vóór belastingen

Financiële schulden = som van financiële en overige schulden op meer dan één jaar, die niet ofwel binnen het jaar vervallen, en op ten hoogste één jaar

D|170/4|+D|178/9|+D|8801|+D|8901|+D|43|+D|47/48|

Uit te keren winst -|694/6|

Extern eigen vermogen exclusief kapitaalsubsidies

D|10|+D|11|+D|12|+D|13|+D(|140|-|141|)

Tussenkomst van de vennoten in het verlies |794|

Kapitaalsubsidies = resultaat van enerzijds de bijkomende kapitaalsubsidies, toegekend in de periode, en anderzijds de vermindering door toerekening aan de resultaten van het boekjaar. D|15|

  • kasstroom uit financieringen = Financiële kosten van het vreemd vermogen na belastingen + financiële schulden + Uit te keren winst (-) + Extern eigen vermogen exclusief kapitaalsubsidies + Tussenkomst van de vennoten in het verlies + kapitaalsubsidies

kasstroom uit operaties

+ kasstroom uit investeringen

= vrije operationele kasstroom na investeringen

+ kasstroom uit financiering

= kasstroom uit operaties, investeringen en financiering

= toename van de kas

(kas = liquide middelen + geldbeleggingen )

  • vrije operationele kasstroom na investeringen =

- kasstroom uit financiering

+ veranderingen van de liquide middelen en geldbeleggingen

De vrije operationele kasstroom laat toe te beoordelen of de onderneming op basis van haar operaties en na investeringen voldoende kasmiddelen voortbrengt.

De vrije operationele kasstroom dient in eerste instantie om financiële schulden terug te betalen.

Belangrijk voor de waardering van de onderneming.

Waarde van het eigen vermogen van de aandeelhouders = totale waarde van de onderneming – marktwaarde van de financiële schulden

= - marktwaarde van de financiële schulden

Marktwaarde van de financiële schulden = toekomstige interesten en aflossingen van de huidige schulden te verdisconteren aan de normale marktrente

Lees meer...

Hoofdstuk 4: Vereenvoudigde vermogensstromenanalyse (p107)

Een beschrijving van de activiteit van de onderneming laat toe de exploitatiecyclus op te stellen. De exploitatiecyclus stemt overeen met een financiële vermogensstromencyclus, die in de boekhouding wordt geregistreerd.

Vermogensstromenanalyse laat toe voor een bepaalde periode vast te stellen waarvoor vermogen is gebruikt (aanwendingen) en hoe dit is gefinancierd (bronnen), onafhankelijk van de vraag of deze vermogensstromen al of niet de liquide middelen rechtstreeks hebben beïnvloed.

Per balanspost wordt de jaarlijkse verandering of het verschil tussen eind- en beginbalans berekend en wordt de invloed ervan op het vermogen van de onderneming tijdens de beschouwde periode nagegaan. Een aldus opgestelde mutatiebalans wordt aanwendingen- en bronnentabel (vóór correcties) genoemd.

Vermogensaanwending: indien het een actiefstijging of passiefdaling betreft.

Vermogensbron: indien het gaat om een passiefstijging of actiefdaling.

Cashflow als optelling: cashflow na belastingen = winst na belastingen + niet-kaskosten

Cashflow als verschil:

cashflow na belastingen = kasopbrengsten – kaskosten – belastingen

De cashflow is slechts een benadering en een deel van de totale liquiditeitenstroom van de onderneming in een bepaalde periode.

De (positieve) cashflow geeft dus de hoeveelheid financiële middelen of het vermogen aan, die uit de werking tijdens de beschouwde periode is voortgevloeid en vertegenwoordigt dus de brutozelffinancieringsmarge vóór winstuitkering van de onderneming.

Cashflow is een algemene maatstaf voor de zelffinancieringsmogelijkheden van de onderneming.

  • geen vervanging van winst of verlies !

netto-investering of desinvestering inclusief geboekte meerwaarden van de periode: verschil tussen twee opeenvolgende balansen na afschrijvingen en waardeverminderingen.

Brutobedrijfskapitaal: som van de (beperkte) vlottende activa

Nettobedrijfskapitaal = (beperkte) vlottende activa – vreemd vermogen op korte termijn

Nettobedrijfskapitaal = permanent vermogen – (uitgebreide) vaste activa

Een negatief nettobedrijfskapitaal betekent dat de vaste activa niet volledige gefinancierd worden met permanent vermogen en dat een deel ervan dus gefinancierd wordt met vreemd vermogen op korte termijn. -gevaarlijke situatie !

Fysische of technische rotatie: door afwerking en verkoop van voorraden, uit realisatie van vorderingen op minder dan één jaar,… telkens opnieuw middelen verkregen worden die aangewend worden ter betaling van de verplichtingen op korte termijn.

Nettobedrijfskapitaalbehoefte: het deficit aan spontane financiering van de vlottende bedrijfsactiva.

= vlottende bedrijfsactiva – vreemd vermogen op korte termijn, exclusief financiële schulden op ten hoogste één jaar

Nettokas = nettobedrijfskapitaal – nettobedrijfskapitaalbehoefte (normaal positief)

Nettokas = geldbeleggingen + liquide middelen – financiële schulden op ten hoogste 1 jaar

Lees meer...

Hoofdstuk 3: Herwerking van de balans en de resultatenrekening, horizontale en verticale analyse (p93)

Herwerkte balans: een aantal rubrieken op de balans worden samengenomen om de liquiditeits- en solvabiliteitsstructuur van het actief en het passief van de onderneming tot uitdrukking te brengen.

Activa: vaste en vlottende activa naargelang hun levensduur meer of minder dan één jaar bedraagt. |20/58|

  • (uitgebreide) vaste activa: immateriële, materiële, financiële vaste activa, oprichtingskosten en vorderingen op meer dan één jaar. |20/28| + |29|
  • (beperkte) vlottende activa: realiseerbare activa en liquide middelen. |29/58| - |29|
  • Liquide middelen: kasmiddelen, te incasseren vervallen waarden, tegoeden op zicht bij kredietinstellingen. |54/58|
  • Realiseerbare activa: voorraden en bestellingen in uitvoering, vorderingen op ten hoogste één jaar, geldbeleggingen en overlopende actiefrekeningen |3|+|40/41|+|50/53|+|490/1|

Passiva: eigen vermogen, vreemd vermogen op lange termijn en vreemd vermogen op korte termijn. |10/49|

  • Eigen vermogen: kapitaal, uitgiftepremies, herwaarderingsmeerwaarden, reserves, overgedragen winst of verlies, kapitaalsubsidies. <10/15>
  • Vreemd vermogen op lange termijn: schulden op meer dan één jaar, voorzieningen en uitgestelde belastingen. |16|+|17|
  • Permanent vermogen = eigen vermogen + vreemd vermogen op lange termijn, hierover kan de onderneming duurzaam op meer dan één jaar over beschikken. <10/15> + |16| + |17|
  • Vreemd vermogen op korte termijn: schulden op ten hoogste één jaar, overlopende rekeningen van het passief |42/48| + |492/3|

Herwerkte resultatenrekening:

  • resultaten van de investering in activa worden gescheiden van de financiering met passiva.
  • resultaten van de investeringen in bedrijfsactiva en in financiële activa en de uitzonderlijke elementen worden bruto en netto afzonderlijk gegroepeerd om later vergeleken te worden met de grootte van de investeringen.

Bedrijfsresultaat

  • Verkopen: groepeert omzet en de andere bedrijfsopbrengsten na aftrek van de exploitatiesubsidies en compenserende bedragen vanwege de overheid. |70|+|74|-|740|
  • Bedrijfsopbrengsten (exclusief subsidies): verkopen verhoogd en/of verlaagd met de wijziging in de voorraad goederen in bewerking en gereed product en in de bestellingen in uitvoering en met de geproduceerde vaste activa. |70/74| - |740|
  • Intermediair verbruik: handelsgoederen, grond- en hulpstoffen en diensten en diverse goederen |60| + |61|
  • Bruto toegevoegde waarde = bedrijfsopbrengsten exclusief subsidies – intermediair verbruik |70/74| - |740| - |60| - |61|
  • Brutobedrijfsresultaat vóór de aftrek van niet-kaskosten: bruto toegevoegde waarde – personeelskosten en andere bedrijfskosten exclusief niet kaskosten
    |70/74| + <60/64> + |630| +<631/4> + <635/7>
  • Niet-kaskosten: afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen
    |630| +<631/4> + <635/7> - |9125|
  • Nettobedrijfsresultaat na niet-kaskosten = brutobedrijfsresultaat – niet-kaskosten
    |70/74| + <60/64> + |9125|

Financieel resultaat

  • Financiële kasopbrengsten: opbrengsten uit financiële vaste en vlottende activa, andere financiële opbrengsten exclusief kapitaalsubsidies en rentesubsidies
    |75| - |9125| - |9126|
  • Financiële kaskosten: andere financiële kosten exclusief disconto van vorderingen en voorzieningen met financieel karakter
    <652/9> - |653| - |6560| + |6561|
  • Bruto financieel resultaat vóór niet-kaskosten: financiële kasopbrengsten – financiële kaskosten |75| - |9125| - |9126| - <652/9> + |653| + |6560| - |6561|
  • Niet-kaskosten van financiële aard: waardeverminderingen op financiële vaste en vlottende activa, terugnemingen van waardeverminderingen op financiële vaste activa en financiële voorzieningen <651> + |6560| -|6561| - |761| + |661|
  • Netto financieel resultaat = bruto financieel resultaat – niet-kaskosten van financiële aard |75| - |9125| - |9126| - <652/9> + |653| - <651> + |761| - |661|

Uitzonderlijk resultaatwordt herschikt zodat men een bruto en een netto uitzonderlijk resultaat krijgt vóór, resp. na aftrek van de uitzonderlijke niet-kaskosten.

Bruto: |763| + |764/9| + |77| -|664/8| + |669| - |9138|

Netto: |760|+|762|+|763|+|764/9|+|669|+|780|+|77| - |660| -<662> - |663| -|664/8|-|680|-|9138|

Totaal resultaat

Resultaatverwerking

Horizontale analyse of analyse in de tijd:

  • tot doel na te gaan hoe de verschillende financiële gegevens zijn geëvolueerd in de tijd. Deze evolutie in de tijd kan worden vastgesteld door middel van tijdindexen.
  • Laat toe de richting en de grootte van de veranderingen in de tijd per item vast te stellen.
  • De horizontale evolutie van verschillende items kan vergeleken worden.

Verticale analyse of analyse van de structuur:

  • Het relatieve aandeel van een bepaalde rubriek op balans of resultatenrekening

- Totaal van de activa en passiva op de balans gelijkgesteld aan 100% en elke post als een percentage van het totaal berekend (idem voor res.rek.)

  • Laat toe de structuur van de balans vast te stellen evenals de structuur van opbrengsten en kosten.
  • Verticale analyse in de tijd laat toe een inzicht te krijgen in de wijzigingen qua relatieve samenstelling van balans en resultaten.

Lees meer...

Hoofdstuk 1: Financiële analyse: inleiding (p1)

Toegevoegde waarde ontstaat als het verschil tussen:

Waarde van de geproduceerde en verkochte goederen en diensten

- waarde van de aangekochte en verbruikte goederen en diensten

= waarde van de productie – intermediair verbruik

Een onderneming is een organisatie waar productiefactoren samen een toegevoegde waarde voortbrengen, waaruit elk van deze factoren ook verder wordt vergoed.

Een onderneming is een organisatie waar productiefactoren aangekochte goederen en diensten (input) die een afzet vinden tegen een door de markt aanvaarde prijs.

Elke belanghebbende tracht nut te maximaliseren => belangenconflicten

  • algemene rechtsbepalingen
  • contracten

(onderneming als kruispunt van contractuele relaties) Jensen en Meckling:

Een contract waardoor een principal zich verbindt met een andere persoon, agent genoemd, opdat deze in de plaats van de principal zou handelen mits het delegeren van een bepaalde beslissingsbevoegdheid. De principal verwacht van de agent dat deze ook inderdaad in het belang van de principal zou handelen.

Doel financiële analyse: financiële toestand van een onderneming doorlichten op de grond van historische gegevens. Hieruit worden dan prognoses afgeleid, zodat ook in de mogelijke toekomstige evolutie van de onderneming een inzicht wordt verkregen.

Een onderneming is succesvol als ze erin slaagt haar contractuele relaties met alle belanghebbenden op continue wijze te honoreren.

Een gezonde onderneming is een onderneming die continu in staat is haar doelstellingen op lange termijn te realiseren.

  • Doelstellingen (triple bottom line)

– economisch

– sociaal

– ecologisch

Figuur 1.3 De ondernemingsijsberg

Rendabiliteit: vergelijking van opbrengsten en kosten, ontstaan ten gevolge van de werking van de onderneming in een bepaalde periode.

Winst = opbrengsten – kosten

Liquiditeit: vergelijking van kasinkomsten en kasuitgaven.

Liquiditeitstekort: indien inkomsten onvoldoende zijn om uitgaven te dragen en geen bijkomende financiering kan gevonden worden

Cashflow na belastingen: verschil tussen enerzijds de kasopbrengsten die contant of op korte termijn worden geïncasseerd en anderzijds de kaskosten en belastingen die contant of op korte termijn worden betaald.

Solvabiliteit – rendabiliteit = financiële hefboom: in de mate dat geïnvesteerde middelen meer renderen dan de kost van de aangetrokken schuldfinanciering, komt dit overschot toe aan het aandelenkapitaal en wordt de rendabiliteit ervan daardoor naar omhoog gedreven. Kan ook in negatieve richting doorwerken.

Solvabiliteit - liquiditeit: naarmate een onderneming haar investeringen minder met eigen middelen en meer met schulden financiert, worden de verplichtingen tot interestbetaling en schuldaflossing groter. De mate waarin er voldoende kasmiddelen zijn om deze financiële verplichtingen te dekken, neemt af en het risico van niet-betaling of illiquiditeit neemt toe.

Doelstellingen:

1) Beleggers in aandelen: vooral geïnteresseerd in de dividenden die hij ontvangt en de kapitaalwinst die hij bij een stijgende aandelenprijs kan realiseren.

  • Dividenduitkering afhankelijk van solvabiliteit, rentabiliteit, liquiditeit
  • Winst bepaald door rendabiliteit en financiële hefboomwerking (ook basis voor reservering)
  • Zeer uitgebreide financiële informatiebehoeften

2) Schuldeisers: vooral geïnteresseerd in de vraag of de onderneming in staat zal zijn de interesten te betalen en de lening af te lossen.

  • liquiditeit (afhankelijk van rendabiliteit en schuldstructuur) en liquiditeitsevolutie

3) Werknemers: economische leefbaarheid

  • aanvaardbare rendabiliteit en voldoende liquiditeit
  • van belang omtrent onderhandelingen lonen en werkvoorwaarden

4) Overheid en rechtbanken:

  • Overheid: economische leefbaarheid
    • creatie van toegevoegde waarde en werkgelegenheid
    • Handelsrechtbanken: potentieel falende ondernemingen opsporen

5) Bedrijfsleiding: intern controlesysteem

  • financiële situatie van de onderneming opvolgen
  • probleemgebieden ontdekken
  • corrigerende actie ondernemen
  • nemen van beslissingen
  • kan ook toegepast worden bij beoordeling van klanten, leveranciers,…

Analysetechnieken:

1) Horizontale of tijdsanalyse: gegevens van opeenvolgende balansen en resultatenrekeningen onderling vergelijken. Tijdindexen worden berekend om de evolutie in de tijd te bestuderen.

2) Verticale of structuuranalyse: de diverse posten op de balans en resultatenrekening worden procentueel uitgedrukt en zo wordt de structuur van activa, passiva en resultaten geanalyseerd.

3) Vermogensstromen- en kasstromenanalyse: nagaan uit welke bronnen de onderneming vermogen aantrekt en waarvoor dit vermogen wordt aangewend. Tabel laat toe de financierings- en investeringspolitiek van de onderneming vast te stellen en is een belangrijk instrument voor de beoordeling ervan.

4) Ratioanalyse: Een ratio is een verhoudingsgetal tussen twee of meer gegevens van de balans en/of de resultatenrekening die met elkaar in relatie staan. Ratio’s laten toe de financiële situatie beter te begrijpen dan uit de analyse van de basisgegevens van de balans en resultatenrekening alleen zou volgen.

5) Modellen voor succes en faling: nieuwe methoden gebaseerd op discriminantenanalyse tussen falende en lopende ondernemingen. Dit leidt tot een geheel van ratio’s die statistisch zijn geselecteerd op basis van hun discriminerend vermogen tussen de jaarrekeningen van falende en lopende ondernemingen. De discriminantscore die uit een dergelijke analyse voortvloeit, is een gewogen gemiddelde van diverse ratio’s en synthetiseert in één globaal cijfer de financiële situatie van de onderneming.

Lees meer...

Bedrijfsplanning

*Redenen voor schrijven bedrijfsplan:

  • Afstand nemen van operationele gebeuren
  • Nadenken over toekomst en manier om er te geraken
  • Financiering bekomen = hoeveel geld is er nodig
  • Haalbaarheidsanalyse = inzicht in omvang en haalbaarheid project
  • Communiceren = onderhandelingen leveranciers, klanten, nieuwe medewerkers

*Inhoud bedrijfsplan:

  • Opgebouwd rond 4 hoofdthema’s:
    • Activiteit (welke producten/diensten, hoe naar markt brengen)
    • Markt (welke klanten)
    • Mensen (wie werkt er in en staat er achter het bedrijf)
    • Geld (hoeveel, aanbesteding, wat brengt het op)
  • Vragen ivm:
    • Businessconcept:
      • Aangeboden producten & diensten
      • Markt
      • Manier waarop men markt wil bereiken
      • Externe analyse:
        • Markt- en omgevingsanalyse
      • Interne analyse:
        • Management
        • Personeelsorganisatie
        • Productieproces
        • Marketingplan
        • Relevante zwaktes en sterktes
      • Strategie:
        • Missie en doelstellingen

Lees meer...

Opportuniteiten

*Liggen aan basis ondernemerschapsproces

*Is verankerd in product dat waarde creëert voor de klant

*Zijn gevolg van imperfecties van markt = ondernemer moet deze herkennen en er voordeel uit halen

*Bronnen van opportuniteiten:

  • Technology-push:
    • Vanuit opgebouwde expertise, kennis & technologie = product ontwikkeld waarvan verwacht wordt dat het winstgevend zal zijn
    • Spin-offs
  • Market-pull:
    • Ontdek een gat in de markt en tracht daar een oplossing voor te vinden
    • Niet voldane behoefte = katalysator voor dit soort ideeën
    • Makkelijker om nieuwe onderneming te starten vanuit dit idee
  • Doe-het-beter:
    • Streven naar beter doen dan een ander

*Evaluatie opportuniteiten:

  • Grootte & continuïteitsmogelijkheid van opportuniteit (omzet, return, duur)
  • Wat is onze markt en hoe kunnen we die bereiken? (kostprijs, risico’s)
  • Past de opportuniteit bij interesses en waarden van ondernemer?
Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen