Menu

Item gefilterd op datum: januari 2014

De geestelijkheid en haar taken

Hiërarchie

- Kerk heeft al vroeg een geordende geestelijkheid of clerus en is daarom al snel goed gestructureerd

1) Voornaamste taak van de clerus: het leiden van de kudde naar het eeuwige heil

2) In de Vroege ME zijn er acht wijdingsgraden: 4 hoge (priester, bisschop…) en 4 lage (exorcist, akoliet…)

Inwijding geestelijke

- Moet zich de kruin laten scheren (tonsuur)

- Als aspirant staat hij onder het gezag van de bisschop geniet van ‘het privilegium fori’ (onttrekking van de wereldlijke rechtbanken) en het ‘privilegium immunitatis’ (vrijstelling van elke fiscale en militaire verplichting in de publieke sfeer)

Sacramenten

= de zichtbare door Christus ingestelde tekenen van de persoonlijke band tussen God en de gelovige (toegediend door hoger gewijde geestelijken)

Eucharistie

gezamenlijke herdenking van het Laatste Avondmaal, later kregen ze ook een utilitair karakter (beden afsmeken …)

Doop

- volwaardig lid worden van de gemeenschap

- redding van de ziel

1) tijdens het leven kun je veel zonden begaan, dus werd in het begin meestal gedoopt aan het sterfbed

2) Vroege ME doopte men vlak na de geboorte, om iemand op te nemen in het zielenheil, de peetouders leggen dan de geloofsbelijdenis af

Biecht

men bekent schuld  vergeving  boetedoening

- boetedoening was in het begin in het openbaar en heel zwaar, later wordt dit privaat

- priester gaat een boetedoener systematisch vragen stellen met bedoeling tot het inzien van de zonden

=> in totaal 7 sacramenten, maar slechts deze drie worden toegelicht

Wat moeten de geestelijken kennen en kunnen?

- Ingewikkelde rituelen en formules i.v.m. sacramenten kennen (liturgie)

- Bijbelteksten uitleggen

- Opleiding was echter niet al te goed => op den duur was het al heel wat wanneer een priester een liturgische formule correct kon uitspreken

Morele eisen

Aan hogere geestelijken worden hoge morele eisen gesteld, maar pas vanaf de Karolingische Tijd wordt dit in de praktijk omgezet

Kanunniken

- gaan samen kapittels vormen (priesters verbonden aan een kathedraal die bijeen gaan wonen)

- kanunniken zijn geen monniken!

Celibaat

Hoewel bv. Augustinus een algemeen klerikaal celibaat wil, zijn de regels in het westen aanvankelijk los:

- in het ORR mogen gehuwde mannen priester worden, maar ongehuwde priesters mogen er niet achteraf trouwen

- uiteindelijk zal in het westen het priestercelibaat ingevoerd worden, in het oosten niet

Lees meer...

Materiële rijkdom. Accumulatie en redistributie

Kerk wordt snel rijk

vooral in het Oosten, door:

  • overname vermogens van heidense heiligdommen
  • schenkingen van keizers en particulieren (om eigen lot veilig te stellen: Hemel afkopen)

1) sleutelpositie in de maatschappelijke herverdeling van inkomen (dienstverleningsplaatsen)

2) moreel gezag in de hele samenleving

+ Kerk heeft geen centrale kas, maar vermogens in afzonderlijke instellingen

Armenzorg

≠ uit zorg voor armen, maar om eigen toekomst in hiernamaals te verzekeren

Verdere schaalvergroting vanuit twee richtingen

Eigenkirchen

= kerken gesticht door aristocraten op hun eigen domeinen

- zeer populair tot XI

- redenen:

* eigen zielenheil veilig stellen

* economische aspect: inkomsten abdijen

* familiepatrimonium onverdeeld houden: niet ingepikt worden door hogere adel omdat deze niet willen stelen van de Kerk

* kinderen onderbrengen in eigen klooster (minder erfenis…)

‘Kerk van en voor de aristocratie’

schenkingen door leden van de aristocratie en stichten van eigen kloosters …

Motieven:

- verzekering zielenheil

- prestige

- gronden genereren opbrengsten

- familiegoed wordt uit de handen van de koningen weggehouden

Tienden

= heffen van belastingen (tiende) op de middengroep van vrije boeren

- gaat terug op een oudtestamentisch gebod

- tiendplicht wordt in de loop van de 9e/10e eeuw verplicht in Europa

- adellijke bezitters van kerken en kloosters houden meestal een groot deel van de tienden voor zichzelf  verzet hiertegen bij de boeren

- XII: Cisterciënzers waren tegen, maar draaiden na een eeuw bij

Lees meer...

De verhouding tussen keizer en paus

Theocratisch gezagsprincipe

‘hoogste gezagsdrager is enkel verantwoording verschuldigd aan God’ uit zich in drie opvattingen over de verhouding wereldlijke macht – geestelijk gezag

Caesaropapisme

wereldlijke machthebber = hoofd van de Kerk

- Keizer als representant van God op aarde

- ORR: bleef lang bestaan

- WRR: barbaarse koningen laten zich voorstellen als vorst en herder

1) Constantijn, Theodosius en barbaarse koningen in het westen zijn voorbeelden van caesaropapisme  Constantijn en Theodosius houden zelfs toezicht op de inhoud van de geloofsleer

2) Pausen (en Ambrosius van Milaan – eind 4e eeuw) zijn er tegen  paus Gelasius I (eind 5e eeuw) formuleert een compromis: tweezwaardenleer

Hiërocratische ideologie

hoogste geestelijke autoriteit ligt bij paus en hoogste bisschoppen en niet bij de wereldse heersers

Tweezwaardenleer

> Gelasius (eind V)

scheiding wereldlijke macht en geestelijk gezag: aan de ene kant de wereldlijke macht , aan de andere kant geestelijke autoriteit

- bestonden naast elkaar, maar als het erop aankomt, heeft paus net iets meer autoriteit

- in Westen: ontbreken sterke keizer: pauselijke macht neemt toe

Begin 8e eeuw

keizer van Constantinopel verliest het gezag over Rome >>> einde van zeggenschap over de paus, verwijdering geaccentueerd door:

- Byzantijnse aantasting van het kerkelijk bezit in Zuid-Italië en Sicilië

- Voorkeur van aantal keizers voor het iconoclasme

- Keizer biedt te weinig bescherming tegen de Langobarden

Oosters Schisma (1054)

Paus vindt een nieuwe bondgenoot in de Franken (> vrees expansie ORR)

- Paus geeft Franken extra legitimatie (cf. zalving Karel V)

- Franken bieden bescherming in Midden-Italië

- Vorming en erkenning van pauselijke staat (res publica Sancti Petri)

- bondgenootschap Karolingers – pausen leidt tot verwijdering kerken in Oost en West, met als gevolg schisma’s

Lees meer...

Vestiging van de Katholieke Kerk

Laatantieke religieuze voorkeuren

Late Oudheid is periode van religieuze gisting: veel mensen op zoek naar filosofische stromingen met als kernmerken:

- geloof in één goddelijke kracht

- boodschap van individuele redding en wedergeboorte

- humanere God(en)

Christendom

Christelijke specificiteit:

- universele appèl: * ‘katholiek’ = ‘algemeen’ (Grieks): christendom richt zich in principe tot alle mensen

* enkel het jodendom heeft hetzelfde

* vooral dit gegeven heeft sociale consequenties op lange termijn

- ethiek: caritas of naastenliefde

- hechte solidariteit: besef van morele superioriteit (werkt versterkend in perioden van vervolging)

- grote aantrekkingskracht

Ontstaan als joodse sekte

2de eeuw

vastleggen van de geschriften uit de Bijbel

  • Joodse tanach (over de relaties tussen Jahwe en het uitverkoren volk van Israël) wordt overgenomen = Oud Testament

- OT = gebaseerd op Griekse vertaling (Septuagint) van Joodse traditie

  • Nieuwe elementen vormen samen het Nieuw Testament: Vier evangeliën van Jezus, apostelbrieven, de Apocalyps

Latere verfijning

4 grote Kerkvaders:

- Ambrosius van Milaan (bisschop)

- Augustinus van Hypo (Noord – Afrikaanse bisschop)

- Hieronymus (V, geleerde, schreef ‘Vulgata” = Latijnse bijbelvertaling)

- Gregorius de Grote (VI, paus)


Joden

vanaf begin 3e eeuw door de Romeinse autoriteiten gedwarsboomd

  • discriminerende maatregelingen
  • MAAR: aan strikte grenzen gebonden tolerantie jegens hen

>> jodenvervolgingen in Vroege ME eerder zeldzaam

Opkomst van het Christendom

311

Edict v. Milaan (christendom getolereerd)

312

Constantijn bekeert zich

>>> door zijn dubbelzinnige houding (christendom en oude godsdienst) worden heidense elementen naar christendom overgebracht (vb. Kertsmis op 25 dec., zondag = rustdag)

4e eeuw

- aantal christenen neemt sterk toe

- christendom wordt intolerant tegenover andere religies

1) dus ook massale weerstand ertegen

2) zachte en harde overredingsmiddelen (vb. vernielingen van heidense heiligdommen = succesvol!)

Concurrentietechnieken

1) apologetische geschriften gaan confrontatie aan met andersdenkenden

2) belachelijk maken van andere religies => toenemende onverdraagzaamheid, geweld wordt niet geschuwd

bv: filosofe Hypathea gelyncht door christenen (IV)

bv: Justinianus: vervolging niet – christenen (VI)

Theodosius (eind 4e eeuw)

christendom = staatsgodsdienst  Christelijke agressie neemt nog toe en wordt ondersteund op verschillende manieren

Andere elementen die de opkomst ondersteunen

1) leidende rol van keizer en paus in de nieuwe Kerk

2) snel groeiende rijkdom van de Kerk

3) strakke organisatie (bisdommen …)

Lees meer...

Uiteenvallen van het rijk

Ca. 750

= begin uiteenvallen Arabisch eenheidsrijk: in noordelijke grensgebieden leidde politieke fragmentatie en militaire verzwakking tot vorming van nieuwe sterke kernen

voorbeeld: de Fatimieden

= nakomelingen ve Syrische leider (had zich uitgeroepen tot imam) van de sekte vd Ismaili sjiieten

- weken uit naar Ifriqya (Tunesië) en grepen de macht en trachtten die te vergroten door aanvallen op Maghreb en Egypte

- in 969 verovering van Egypte, waar de Fatimieden een nieuwe hoofdstad laten bouwen, al-Qahira (Caïro) en zich tot kalief lieten uitroepen.

=> eind 10de eeuw 3 kaliefen

Fatimieden

- Vanuit Egypte veroverden de Fatimieden ook Palestina en Syrië

- versterking militaire basis dmv mamlukkensysteem

- Fatimidische macht tot midden 11de eeuw overeind door:

1) enorm prestige dat ze genoten waardoor opvolging nooit een probleem was

2) Ze lieten familieleden zo weinig mogelijk delen in de macht zodat de kalief nooit door familieleden kon worden beconcurreerd .

3) Ze waren met betrekking tot de religie tolerant

4) Ze kenden grote welvaart doordat Caïro een bel. transitomarkt voor handel tussen de Indische en Afrikaanse wereld enerzijds en de mediterrane wereld anderzijds

  • in 11de eeuw was Caïro het centrum van de Islamitische wereld geworden

Lees meer...

Abbasieden

Abbasieden

- voerden centralisatiepolitiek maar overal regionaal separatisme

- begin 9de eeuw burgeroorlogen en opstanden

- vruchtbare deel zuidelijk Mesopotamië economisch sterk achteruit

- belangrijke inkomsten kaliefen in gevaar  hervormingsmaatregelen

Hervormingsmaatregelen

  1. Uit eigen zak betaalde legertjes bestaande uit slaven afkomstig van afgelegen grensgebieden

- begin van lange traditie in de islamitische wereld waar kern van legers ging bestaan uit elitecorpsen van onvrijen (mamlukken)

- commandanten van dergelijke corpsen gingen deel uitmaken van de heersende elite

  1. uitgifte van de iqta = contracten waarbij de staatsinkomsten van een bepaald gebied voor een beperkte periode aan een hooggeplaatst persoon werden verleend die dan over dat gebied zowel het civiele als het militaire bestuur waarnam

=> Als tegenprestatie verplichtte de houder van de iqta zich tot het leveren van troepen of tot de jaarlijkse betaling van een som geld

De macht

Na 1ste kwart X

- macht van de kalief van Bagdad = nihil

- macht in handen van zijn militaire oppercommandant, die de titel amir al-umara (leider der leiders) ging voeren

2. X

- ambt gemonopoliseerd door de Buyiden, die de sjiitische traditie id Islam bevorderden

- religieuze tegenstellingen in Irak verscherpt.

Lees meer...

Problemen

Beheersing gebied

- Bevolking Arabië gering dus geen bezetting mogelijk

- Arabische krijgers vestigden zich als heersende bovenlaag in steden en stadjes (vgl. Noordelijke barbaren)

- verschil met barbaren is dat de Arabieren zich minder snel hebben opengesteld voor sociale en culturele integratie

- het Arabisch dominante cultuurtaal van heel Midden-Oosten en N.-Afrika

- hoog ontwikkeld bestuurssysteem

Fiscaliteit

Uitkering

Arabische soldatenimmigranten in de veroverde gebieden van het Midden-Oosten kregen uitkering, die uit de belastingen die onderworpen volkeren moesten opbrengen kwamen.

  • verbazingwekkende bureaucratie vereist
  • spanningen tussen uitkeringsgerechtigde Arabieren onderling en tussen de Arabische bovenlaag en de autochtone bevolking

Ongelijke fiscale behandeling

- riep grootste spanningen op

- Arabieren waren geen belastingen verschuldigd maar moesten aalmoezen geven (sadaqa)

- Niet – Arabische moslims betaalden een zware grond- en hoofdbelasting (hun bekering deed nt terzake)

- begin VIII: Arabische en niet – Arabische moslims fiscaal gelijkgeschakeld

- MAAR: Arabische bovenlaag bleef bestuurlijke en militaire macht monopoliseren = onacceptabel voor autochtone elites

  • in 749 ih NO van Iran opstand tegen de Umayyaden
  • leidde tot het kalifaat vd Abbasieden met als nieuwe hoofdstad Bagdad
Lees meer...

Mohammed de Profeet

Mohammed

- Mohammed kreeg visioenen  Allah’s profeet

- spanningen in Mekka > Mohammed en volgelingen vluchtten naar Medina in 622 (begin islamitische jaartelling)

- Mohammed keert 7 jaar later terug en grijpt de macht in Mekka

Zijn opvolgers

- onder opvolgers (kaliefen) expansie met de verbreiding vd islam

- 637: Byzantijnen en Perzen verslagen

- Arabische verovering van Syrië en Irak

- enkele jaren later Byzantijnen verdreven uit Egypte

- vanuit nieuwe machtsbases expedities en raids in Iran en Noord-Afrika

- Binnen eeuw na Mohammeds dood reikte de Arabische macht van Spanje in het westen tot de Indusdelta in het oosten.

- Centrum na 660 verplaatst van Mekka naar Damascus, zetel van de kaliefen van het geslacht der Umayyaden.

Lees meer...

Proto – natievorming

Proto - natievorming

Integratie barbaarse minderheden en autochtone meerderheden draagt bij tot nieuw besef van bovenlokale samenhorigheid: het idee van samen 1 volk

 is dit idee nauw verbonden met het koningschap dan spreekt men van proto-natievorming.

Naamgeving

Visigotisch Spanje

- standaardformule in bronnen: rex, gens et patria Gothorum koning, volk en land vd Spanjaarden)

- Gothi later vervangen door Hispani.

Invallers = naam rijk

In andere barbaarse rijken bleef de naam vd invallers gehandhaafd voor zowel het rijk ( Burgundia, Francia) als voor de inwoners (Burgundi, Franci )

Vorming van nieuwe namen ging gepaard met de bewuste presentatie als uitverkoren volk of ras dus als pseudo-familie met:

- een gedeeld verleden

- een eigen identiteit en een eigen lotsbestemming binnen het raamwerk vd christelijke heilsgeschiedenis.

Proto

- barbaarse koningen beschikten niet over militaire of communicatieve mogelijkheden om hun uitgestrekte gebieden volledig te beheersen

- moesten grote mate van lokale en regionale autonomie tolereren

- welke cultuur (inheemse of barbaarse) ging overheersen hing af van:

* de duur

* het geografisch bereik

* mate van onderdrukking en elan van de overheersing

=> bij verslapping laatste 2 versterkten de oude tradities

Lees meer...

Segregatie of integratie?

Vroeger

barbaarse invallers deden alles om zich van de autochtone bevolking af te zonderen en wel op 3 manieren:

1) verbieden gemengde huwelijken

2) doorvoeren van het beginsel van rechtspersonaliteit (= het beginsel om elke etnische groep of sociale categorie binnen een staatkundig geheel volgens haar eigen recht te behandelen)

3) arianisme

Nu: twijfels

Segregatie

- aanwijzingen voor bewust nagestreefde segregatie zijn eerder schaars

- gedurende korte tijd na de overname van de macht in een gebied was segregatie een optie, die ingegeven was door de wens om de beloning van hun krijgers te garanderen en op een permanente leest te schoeien, niet door politiek van apartheid.

Integratie

- Bewijzen integratie talrijker

- invallers en autochtone populaties archeologisch moeilijk uit elkaar te houden = bewijs van snelle accumulatie

- daarnaast gaven de invallers bijna overal hun eigen taal op (uitz.: invallers in Engeland, de Franken, …)

- men had ook mengzones waar beide talen naast elkaar bleven bestaan.

=> huidige taalgrenzen van West-Europa gaan grosso modo terug naar de tijd vh einde vd volksverhuizingperiode.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen