Menu

5 chemische eigenschappen van de bodem

Zuurtegraad of pH van de bodem

- Reële, potentiële en totale zuurheid

- Definitie pH en betekenis van zuur en alkalisch

Hoe meer H+ ionen in een oplossing, hoe zuurder en hoe lager de pH. Dit komt tot uiting in de definitie:

[H]+ wijst op de protonenconcentratie uitgedrukt in ‘mol per liter oplossing of molair M’

De pH waarde varieert tussen 0 en 14 en de [H] tussen en .

  • 0-7 = zuur
  • 7=neutraal
  • 7-14= basisch of alkalisch


Maar de pH waarde van een zure of basische grond hangt af van de grondsoort en de beoogde teelt! Dit heeft niets te maken met deze cijfers.

pH-water (reëel) versus pH-KCl (potentieel)

Er is 1 toestel dat de exacte waarde van de pH kan berekenen, dit is de pH-meter met een pH-elektrode. Hiermee kan zowel pH-water als pH-KCl gemeten worden. Er treedt bij deze meting geen chemische reactie op, er is een fysisch evenwicht. pH kan niet gemeten worden van een vaste stof, daarom gebeurt deze in een oplosmiddel. Deze heeft dan voor een genoeg lange tijd contact met de bodem, waardoor er een evenwichtstoestand is.

  • Voor pH-water
    • Bodemmonster in een waterige suspensie.
    • De vrije H+ ionen worden gemeten of de reële zuurheid.
    • Alleen het fysiologisch milieu van de plantenwortel wordt gemeten, niet de H+ionen die aan de klei- en humusdeeltjes gebonden zijn.
  • Voor pH-KCl
    • Bodemmonster in een KCl-oplossing
    • KCl maakt de H+ionen die gebonden zijn aan de klei- en humusdeeltjes los, waardoor er een lagere pH gemeten kan worden.
    • Dit is de potentiële zuurheid.
  • Beide pH-waarden zullen variëren tussen 0,3 en 1,5. Het pH-water is ook afhankelijk van het zoutgehalte in de bodem, omdat deze doorheen het jaar flucteert, zal ook de pHwaarde schommelen.


De pH-KCl wordt niet bëinvloedt door water, ze is dan ook stabieler. Daarom is de pH-KCl een betere basis voor bekalkingsadviezen.

Bufferend vermogen van een bodem

Bij het neutraliseren van een bodemzuurheid, door bekalking bijvoorbeel, zal de pH maar heel geleidelijk toenemen. Bij elke nieuwe verwijdering van H+ ionen zal de grond reageren door via adsorptie een nieuwe voorraad H+ ionen te krijgen. Dit is het bufferend vermogen van de bodem. Dit geldt ook voor voedingskationen zoals K, Ca en Mg.

Bodemsuspensie titreren met een base:

bekomen van een totale zuurheid Hier laat en alle aanwezige H+ ionen reageren met toegevoegde OH- ionen van de titervloeistof. Zo wordt de totale zuurheid gemeten. Deze titratiecurven worden gemaakt om te weten hoeveel base er nodig is om de bestaande pH waarde van een grond te veranderen in een gewenste hogere waarde.

De richtingscoëfficiënt is hier omgekeerd evenredig met het bufferend vermogen. Dit is weer afhankelijk van de soort grond.

Invloed van de pH op de bodembestanddelen

Beschikbaarheid van nutriënten en toxische elementen

Lage pH waarden zijn gunstig voor het verweren van deze mineralen waardoor er verschillende ionen gaan vrijkomen zoals K, Ca, Cu en Al. De oplosbaarheid van de meeste zouten zijn ook groter bij lage pH-waarden. Hoe een lagere pH, hoe minder Al er geadsorbeerd wordt. Er is dus meer oplosbaar Al++ in een zure bodem. Omdat Al zeer fytotisch is, dus zeer schadelijke voor planten, moeten gronden met een hoog kleigehalte een streef pH hebben die groter is dan 6,5.

De concentratie van sporenelementen gaat ook toenemen bij een dalende pH als kationen. Deze concentratie gaat dalen bij een stijgende pH als anionen.

  • P vindt men vooral bij een pH tussen 6 en 7
  • Bij een lagere pH vinden we P als een Al en Fe fosfaat
  • Bij een hogere pH vinden we P als een Ca fosfaat
  • De gehaltes aan basische kationen, zoals Ca, Mg en K, zijn het hoogst bij hoge pH’s.
  • Bij een te lage pH:
  • Gebrek aan Fosfor, Magnesium en Molybdeen
  • Overmaat aan Mangaan, aluminium en ijzer
  • Er is meer uitspoeling van kalium en magnesium
  • Het microleven gaat erop achteruit
  • Bij een te hoge pH:
  • Gebrek aan
  • Ijzer, mangaan, boor, koper, zink en fosfor
  • Een lage pH is toch minder schadelijk omdat het humusgehalte nog hoger is.


Biologische activiteit

  • =het leven van de microflora en de meso- en macrofauna.
  • De pH heeft invloed op:
  • Mineralisatie van organische stof
  • Luchtstikstofbinding
  • Nitrificatie: proces waarbij ammonium wordt omgezet in nitraat
  • Voorkomen van mycorrhiza: symbiose van plantenwortels en schimmels
  • Voorkomen van de regenwormactiviteit
  • Voorkomen van de activiteit van pathogene organismen
  • Bij een lage pH is er dus een algemene remming van het bodemleven. Bij een te hoge pH neemt de afbraak van organische stof sterk toe.


Structuur

  • Bekalking heeft een positief effect op een te zure grond:
  • Stimulering van het micro-leven, ze gaan kitstoffen vormen. Deze gaan bodemdeeltjes aan elkaar kitten.
  • Ontwikkeling van een rijkere vegetatie door verhoogde luchtstikstofbinding en omdat de groeicondities beter zijn.
    • Meer wortelontwikkeling
    • Hoger gehalte organische stof
  • Vorming van CaCO³ slingers: gaan de bodemdeeltjes aaneenrijgen.
  • Vorming van Ca-bruggen tussen kleimineralen en humusmoleculen.


Optimale pH-KCl afhankelijk van grond en teelt: tussen 4,8 en 7,5

  • Zware gronden hebben een hogere pH dan lichte gronden. Gronden met een hoger gehalte aan organische stoffen kunnen beter een laag pH aan. Voor weilanden zijn de optimale pH-KCl waarden lager.
  • De optimale pH is ook een compromis, er moet rekening gehouden worden met:
  • Beschikbaarhei van de voedingselementen
  • Bodemleven
  • Structuur van de grond
  • Risico’s van ziekten en plagen


Men kan de gewassen indelen naar hun zuurgevoeligheid:

  • Zuurgevoelige gewassen
    • Neutraal tot zwak basisch milieu
    • Vele groenten, bieten, pinda’s
    • Hebben een zeer goed Ca opnamevermogen, er is dus weinig calcium nodig.
  • Matig zuurgevoelige gewassen
    • Neutraal basisch tot zwak zuur milieu
    • Maïs, tarwe, soja en haver
    • Zuurminnende of zuurverdragende gewassen
    • Zwak zuur milieu
  • Aardappel, rogge, tabak
  • Hebben een gering opnamevermogen van Ca, er moet dus veel Ca zijn vooraleer er genoeg calciumopname is


Op basis van kalkbehoeften kunnen de gewassen opgedeeld worden:

  • Grote kalkbehoefte: bieten, luzerne, erwten, bonen
  • Matige kalkbehoefte: tarwe, maïs, aardappelen
  • Geringe kalkbehoefte: haver, raaigras
  • Oorzaken van bodemverzuring


Regenneerslag

  • Door de aanwezigheid van CO² in de lucht, is de pH van regen normaal 4-6,5 . In industriezones kan dit lager zijn door de stikstofoxiden in de lucht. Dit zorgt voor ontkalking van de bodem en uiteindelijk verzuring.

Oxidatie van organische stof

  • Hierbij ontstaan H+, NO3-.. en zelfs het zwakke zuur H²CO³.


Toediening van sommige meststoffen

  • Er zijn verschillende oorzaken waardoor meststoffen de pH kunnen beïnvloeden:
    • Nitrificatie
  • Ammonium wordt omgezet waardoor er H+ ionen vrijkomen.
    • Verschil in opname kationen en anionen
    • Als de plant meer anionen opneemt van de meststof dan zal die basisch zijn.
    • Als de plant meer kationen opneemt dan zal die zuurder zijn.
  • Sterkte van base en het zuur in het meststofzout
    • Zouten van een sterke base en een sterk zuur zijn neutraal
    • Zouten uit een zwak zuur en een sterke base zijn basisch
    • Zouten uit een sterk zuur en een zwakke base zijn zuur


Vloeibare ammoniak, ureum en alle ammoniummeststoffen zijn zuurverwerkende meststoffen. Ze verzuren de grond door microbiologische nitrificatie. Bodemverzuring treedt ook vlugger op als de CEC lager is en zandgronden zijn er heel gevoelig voor.

In plaatsen waar de neerslag de verdamping overtreft, is er uitspoeling van de kationen met hun bijhorende anionen. Maar de carbonaten in deze gronden vormen een onuitputtelijke buffer ter neutralisatie van de H+ionen.

  • Kationenuitwisselingscapaciteit of CEC
  • =afhankleijk van klei en humus

Herkomst van kationenuitwisselingscapaciteit


Colloïden zijn zeer kleine deeltjes die klein genoeg zijn om niet te zinken in een vloeistof. De colloïdale fase van de bodem bestaat uit:

  • Kleimineralen
  • Fe en Al hydroxiden
  • Humusbestanddelen


Dit klei-humuscomplex bezit meestal een negatieve lading. De negatieve kleimineralen ontstaan vooral door isomorfe substitutie van kationen. Hierdoor ontstaat er een pH-onafhankelijke permanente negatieve lading.

Ze ontstaan ook door H+ dissociatie bij zwakke zuren. Dissociatie is het uiteen vallen in verschillende deeltjes. Dit is in de bodem van belang vor de organische fractie of humus.

Hierdoor ontstaat er een pH-afhankelijke veranderlijke negatieve lading.

De som van de permanente en veranderlijke deeltjes is een maat voor de CEC. De negatieve deeltjes worden geneutraliseerd door kationen.

Herkomst van kationen

  • Verwering van primaire mineralen
  • Als er voldoende negatieve lading in de bodem is, worden de kationen aangetrokken en vastgelegd
  • Toediening van minerale meststoffen
    • Kationen komen vrij bij het oplossen van deze meststoffen (Ca, Mg, K, NA en NH4)
    • Ze worden ook aangetrokken door de negatieve ladingen
    • De anionen worden:
    • Opgenomen door het gewas
    • Uitgespoeld door grondwater
      • KAS= kalk, ammonium en salpeter
      • Eigenlijke uitwisseling van kationen


Kationen kunnen door andere kationen verdrongen worden, dit is kationenuitwisseling.

Alle kationensoorten kunnen met elkaar uitgewisseld worden, maar de graad hangt af van de kracht waarmee het kation geadsorbeerd is.

  • De binding is sterker naarmate de lading van de ionen groter is. (driewaardige zijn sterker gebonden dan 2waardige)
  • Een gehydrateerd kation kan niet zo vast gebonden zijn door zijn hydratatiemantel.
  • Hoe zwakker de adsorptie, dus hoe zwakker de binding, hoe gemakkelijker de uitwisseling.


Een overmaat aan Na+ ionen zal zo leiden tot een verslemping of structuurval van de bodem.

  • CEC-waarde van de bodem


=de maximale hoeveelheid kationen, die per 100g grond geadsorbeerd kan worden.

Het is een permanente bodemeigenschap die door de aard en verhouding van de grond bepaald wordt.

  • CECbodem= totale uitwisselingscapaciteit in cmol/ kg grond
  • CECminerale fractie= totale uitwisselingscapaciteit in cmol/ kg minerale delen
  • CECorganisch= tot. Uitw. In cmol/kgi organisch materiaal


Op basis van de CEC bodem-CEC organisch kan de CEC klei berekend worden=

  • CEC anorganisch/% klei X100 cmol/kg klei

3 Basenverzadiging in de bodem

  • Geeft de relatieve verhouding weer tussen de som van de 4 basische kationen (Ca, Mg, K en Na) t.o.v de CEC.


Geeft een indicatie van de hoeveelheid kationen er nog aan de bodem toegevoegd kunnen worden.

S is de som van de kationen, V is de basenverzadiging persentage van de adsorptiecapaciteit ingenomen door uitwisselbare basen.

Er is ook een lineair verband tussen de pH-H²O en de V-waarde.

4 Verband tussen kationen-samenstelling, pH en bodemstructuur

  • 80% van de normale landbouwgrond bestaat uit Ca en Mg.
    • Worden deze vervangen door H+ en AL+ dan worden de bodems zuur
    • Worden ze vervangen door Na dan zijn ze alkalisch


Als Na meer dan 15% inneemt dan zijn het alkalibodems. Bodems met hoge hoeveelheden Na+ gaan verslempen. Bij verslemping gaat het boevenste grondlaagje het water goed afvoeren waardoor er een hardere korst ontstaat. Bodems met overwegend tweewaardige kationen op het complex vertonen een goede structuur omdat de kleipakketjes dichter bij elkaar kunnen komen. Op leem en zandleem gronden is er veel versleming gedurende de herfst en winter. Hier wordt de bodem meer en meer verstopt waardoor het weinig waterdoorlatend is. Goede beworteling kan dit proces tegengaan.

Lees meer...

Het Voedselprobleem

Het voedselprobleem

  • Vergelijking voedselbeschikbaarheid in OL en IL :
    • Ontwikkelingsland ( OL )
    • Weinig voedsel per persoon
    • Veel plantaardig voedsel
    • Weinig suikers en vetten
    • Industrieland ( IL )
    • Veel voedsel per persoon
    • Veel vleesconsumptie
    • Veel suikers en vetten

steeds meer voedsel ter beschikking, maar… niet voor iedereen

  • De voedselproductie is gestegen. De 7 miljard mensen nu zijn beter gevoed dan de 3 miljard in 1960.
  • Het totaal aantal ondervoeden is gedaald ( vooral in Oost-Azië ) . Het aantal ondervoeden is Subsaharisch Afrika is gestegen.
  • Verband tussen voedselvoorziening en de welvaartsverschillen tussen de verschillende landen = hoge welvaart gaat gepaard met een goede voedselvoorziening.
  • HDI = human development index -> meet voornamelijk armoede, analfabetisme, onderwijs en levensverachting in een bepaald land of gebied

wereldhongerkaart

  • Absoluut lijden er door speculatie van voedsel 925 miljoen mensen honger. Van groot naar klein : Azië / Subsaharisch Afrika / Latijns-Amerika + Caraïben / Noord en Noord-Oost Afrika / andere gebieden

belangrijke informatie

  • In een industrieland is er meer productie dan verbruik -> verspilling, export , vernietiging
  • In een industrieland is het verbruik groter dan de behoeften -> overgewicht, gezondheidsproblemen

Fragment Terzake “ boeren lozen melk”

  • Er wordt melk geloosd omdat de prijs te laag is
  • Aanbod > vraag
  • Oplossing = flexibel melkquotum invoeren ( opgelegde productie hoeveelheid )
  • Reactie Boerenbond = Ze gaan niet akkoord met de actie. Het is onethisch. Veel verspilling en gesubsidieerde melk wordt weggegooid.

besluit na het lezen van de info’s

  • Voedselproductie in Oost en Zuid Oost Azië is sterk gestegen en gedaald in Afrika en voormalig Sovjet-Unie.
  • Voedselverbruik in Azië neemt toe. In Afrika neemt het ook toe door invoer van buitenlandse producten.

Hoe kon de landbouwproductie zo toenemen ?

  • 3 oorzaken :
    • Landbouw is intensiever geworden ( hoge opbrengst bv. met meststoffen )
    • Landbouwoppervlakte is gestegen
    • Overheidssteun
  • Groene revolutie = de overname van de Westerse landbouw methodes bv. gebruik van meststoffen,…

Kan de aarde verdere toename aan?

  • 3 redenen waarom de landbouwproductie nog verder moet stijgen :
    • Men verwacht 2 miljard extra mensen in 25 jaar
    • Om de bijna 1 miljard mensen die nu honger hebben te voeden
    • De welvaart stijgt en daardoor zal er meer vlees gegeten worden. Dit vraagt veel energie
  • Grenzen aan areaaluitbreiding zijn :
    • De beste grond is al in gebruik
    • De grond die overblijft is minder geschikt voor landbouw
  • Grenzen aan investering :
    • Milieuproblemen
    • Uitputting van de grond

DVD “ 600 miljoen boeren lijden honger, leg dat maar eens uit.”

  • Elk jaar gaan in Senegal 30 000 ton uien verloren en elk regenseizoen gieten Senegalese melkveehouders liters melk weg. Hoe is dit mogelijk? Door de invoer Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal van landbouwproducten uit het Westen. Deze producten hebben een beter kwaliteit + lagere prijs = oneerlijke concurrentie.
  • Nederlandse uien worden uitgevoerd naar Afrika. Wat is het voordeel voor Afrika volgens de Nederlandse boer? Zo biedt men meer voedselzekerheid, vooral van grondgeboden gewassen. De Senegalese Boerenleider weerlegt dit. Wat zijn de tegenargumenten? Probleem is tekort aan basis infrastructuur vb. koelingen,… Door hierin te investeren kunnen ze zelf genoeg voedsel produceren.
  • “Zij die ons vragen onszelf niet te beschermen, beschermen zichzelf op verschillende manieren”. Van wie is deze zin? Van de Afrikaanse Boer. Wat wordt ermee bedoeld? De EU beschermt haar landbouwmarkt met invoertarieven, exportsubsidies. Terwijl de landen in het zuiden hun markt moeten openstellen.
  • Subsidies in het Noorden werden 70 jaar geleden ingevoerd. Waarom, en wat was het doel ervan? Ingevoerd na WO || om nooit nog honger te hebben,. Waarom zijn er nu nog subsidies? Is het doel niet bereikt? Doel is al lang bereikt, nu leiden subsidies tot overproductie en export Wat vind de Senegalees van deze subsidies? Subsidies zorgen voor oneerlijke concurrentie en een voedseltekort. Maar hij vindt ze goed als ze zorgen voor meer voedselzekerheid.
  • Honger kan de wereld uit als er structurele veranderingen komen. In welke richting moet de landbouw in Europa evolueren volgens de Nederlandse boer? Landbouw moet eerlijker en duurzamer worden, gericht op de regionale markt. Wat is de mening van de Senegalees? Er moet een duurzame en menselijke landbouw komen met respect van elk land om zijn eigen mensen te voeden.
  • Geef 4 oplossingen, van 11.11.11 :

- Bescherming van lokale landbouwmarkten
- Stopzetten van het dumpen van landbouwproducten
- Steun aan lokale boeren
- Ondersteuning van vrouwen in de landbouw

Lees meer...

De Ecologische voetafdruk

evolutie van productie en consumptie

  • Er zijn twee redenen waarom de wereldproductie en consumptie vanaf 1960 zo gestegen zijn :
    • bevolking is gestegen
    • welvaart is gestegen
  • Om te weten hoe goed of slecht het gaat met onze aarde gebruiken we het begrip ECOLOGISCHE VOETADRUK


ecologische voetafdruk

  • Ecologische voetafdruk = de oppervlakte aarde die nodig is om de levensstijl van een persoon stad of land te voorzien
  • Om de ecologische voetafdruk te berekenen wordt het aardoppervlakte ingedeeld in verschillende landsoorten die ons in onze behoeften voorzien. :
    • Akkerland
    • Graasland bioproductief land
    • Bosland Visland
    • Bouwland
    • Energieland
    • Land voor biodiversiteit


wordt de aarde overbelast?

  • We zijn op aarde in totaal met 7 miljard mensen.
  • Eerlijk aarde aandeel = 1.41 ha
  • Voetafdruk per wereldburger = 2.3 ha
  • Besluit = de aarde wordt overbelast
  • De gebieden die het meest verbruiken persoon van groot naar klein: Noord- Amerika / West-Europa / Centraal, en Oost-Europa / Latijns-Amerika / Azië / Afrika


Actualiteit

  • De Belgische voetafdruk is de op vijf na grootste van de wereld
  • Onze EVA = 7,1 ha
  • Welke 5 landen hebben een grotere EVA? = Quatar / Koeweit / Verenigde
  • Arabische Emiraten / Denemarken / VS
  • Wij hebben rechtop 1,8 ha
  • Volgens Koen Stuyck van het WWF is onze EVA zo hoog door :
    • Het energieverbruik dat te hoog is
    • De bebouwde oppervlakte is te groot voor ons land
  • Er zijn 4 aardbollen nodig als iedereen zo zou leven als de Belgen
Lees meer...

Regulatie van de genexpressie

Genexpressie: het tot uiting komen van genen via transcriptie en translatie. Door enzymen vinden stofwisselingsreacties plaats.

DNA:

  • Structuurgenen: de genen waarlangs transcriptie en translatie plaatsvinden: ze bevatten de informatie voor de eiwitsynthese in de ribosomen
  • Promotor: de plaats waar RNA-polymerase zich kan binden aan een nucleotideketen op het DNA
  • Operator: op weg naar de structuurgenen moet polymerase langs de operator bewegen.
  • Een repressor kan zich binden aan een operator (verhinderd de transcriptie van structuurgenen, gesynthetiseerd onder invloed van regulatorgenen)
  • Maar ook aan een inductor


Door deze binding laat de repressor los van het DNA. Hierdoor komt de operator vrij en zorgt RNApolymerase voor transcriptie. (En vind eiwitsynthese plaats)

Lees meer...

Eiwitsynthese

Enzymen worden gevormd door ribosomen, niet door het DNA: in de ribosomen worden aminozuren aan elkaar gekoppeld in een specifieke volgorde. In dit proces wordt RNA gevormd (op dezelfde manier als het DNA-replicatie proces)

  • Transcriptie: Onder invloed van een enzym (RNA-polymerase; hierdoor worden waterstofbruggen verbroken) worden langs een deel van DNA RNA-moleculen gevormd. (mRNA, tRNA en rRNA)
  • Translatie: tRNA vertaalt mRNA in een bepaalde aminozuurvolgorde, waardoor het eiwit gevormd wordt. (aan elkaar gekoppelde aminozuren)
  • mRNA - Messenger RNA- bevat de informatie welke aminozuren in welke volgorde aan elkaar moeten worden gekoppeld. Informatie komt van het DNA, en wordt naar de ribosomen overgebracht. Deze informatie is de genetische code
  • tRNA - Transfer RNA- speelt een rol bij het vertalen van mRNA in de eiwitten (namelijk in de aminozuurvolgorde) (=translatie) het bevat een anticodon en een bindingsplaats voor een van de aminozuren. In het ribosoom heeft het tRNA een eigen bindingsplaats: de zogenaamde A-plaats
  • tRNA moleculen binden aminozuren -door een tRNA-aminozuurcomplex-. Deze aminozuren komen vervolgens vrij in een ribosoom en worden ingebouwd in een polypeptideketen.
  • rRNA - Ribosomaal RNA- is een bestanddeel van ribosomen. Ribosomen zijn namelijk opgebouwd uit rRNA en eiwitten


Anticodon: In het ribosoom heeft het tRNA een eigen bindingsplaats: de zogenaamde A-plaats. Het anticodon kan binden aan een bijbehorende codon op het mRNA, maar alleen wanneer zo'n codon zich ook in de A-plaats bevindt. Wanneer deze verbinding tot stand is gebracht, wordt het aminozuur door het ribosoom gekoppeld aan de groeiende keten van het eiwit dat gesynthetiseerd wordt. Nadat het aminozuur is gekoppeld, laat het tRNA weer los.

Lees meer...

DNA

In een DNA-molecuul komen vier verschillende stikstofbasen voor: Adenine (A), Thymine (T), Cytosine (C) en Guanine (G)

Stikstofbasen van de twee keten van zijn met elkaar verbonden: A-T en C-G, bij RNA is dit A-U en C-G, deze verbinding wordt gevormd door waterstofbruggen.

DNA-replicatie: Het proces waarbij DNA gekopieerd wordt:

  • Waterstofbruggen worden verbroken (Door enzymen)
  • Vrije nucleotiden binden met de opengeritste DNA-strengen (dATP, dTTP, dCTP of dGTP)


*Belangrijk is dat de nucleotide een trifosfaat is, aangezien afgesplitste fosfaatgroepen energie opleveren

  • DNA-polymerase lijmt de vrije nucleotiden aan de DNA-streng (vorming van H-bruggen; kost veel energie)
  • DNA-ligase zorgt ervoor dat korte framenten (horizontaal) aan elkaar worden gekoppeld

Lees meer...

Nucleïnezuren

Nucleïnezuren zijn polymeren van nucleotiden.
Nucleotiden: monosacharide (met 5 C-atomen), een fosfaatgroep en een stikstofbase

  • DNA: DNA bevat nucleotiden met het monosacharide desoxyribose, een fosfaatgroep (5e Catoom), en de stikstofbases A, T, C en G (aan het 1e C-atoom)
  • RNA: RNA bevat nucleotiden met het monosacharide ribose, een fosfaatgroep (5e C-atoom), en de stikstofbases A, U, C en G (aan het 1e C-atoom)

Bindingen tussen nucleotiden vindt plaats door condensatiereacties; tussen het 3e C-atoom en een fosfaatgroep.

Lees meer...

De bouw van een eiwitmolecuul

  • Primaire structuur: de typen aminozuren en de volgorde waarin deze gekoppeld zijn Secundaire structuur: specifieke spiraalvorm (a-helix, door hoek tussen peptiden of door waterstofbruggen)
  • Tertiaire structuur: aminozuurbindingen en zwavelbruggen waardoor de a-helix wordt opgevouwen
  • Quartaire structuur: de specifieke manier waarop meerdere polypeptideketens samen een
    eiwit vormen.

Functies van eiwitten:

  • Enzymen - regelen chemische processen in en buiten de cel
  • Structuureiwitten - bouwstof
  • Receptoreiwitten - reageren in celmembranen op de aanwezigheid van bijv. Hormonen
  • Transporteiwitten - vervoeren van stoffen
  • Plasma-eiwitten en antistoffen - maken deel uit van het bloedplasma
Lees meer...

Samenvatting Biologie: Stofwisseling, 6V

In elke cel van je lichaam worden voortdurend stoffen omgezet in andere stoffen. Enzymen spelen hierin een belangrijke rol en worden in het lichaam dus volop geproduceerd: de productie van enzymen in cellen is geprogrammeerd vanuit het DNA in de celkern. In het hoofdstuk wordt behandeld hoe het DNA de stofwisselingsreacties in cellen bepaalt. Atomen en moleculen

Elke stof is opgebouwd uit moleculen, die weer zijn opgebouwd uit atomen. Een atoom bestaat uit een positief geladen atoomkern met daaromheen negatief geladen elektronen. Elektronen bevatten slechts weinig energie als ze in een baan dicht om de kern bewegen: als elektronen in een buitenste schil terugvallen naar een schil dichter bij de kern komt er veel energie vrij.

Elektronenschillen zijn het meest stabiel als ze geheel gevuld zijn met elektronen (die vormen dan paren). Bindingen tussen atomen komen dan ook tot stand als daardoor elektronenschillen geheel worden gevuld. Naast de atoombinding bestaat de ion-binding. Hierbij worden elektronen overgedragen van het ene atoom naar het andere. Hierdoor staat compleet gevulde

elektronenschillen zonder dat ze een gemeenschappelijk elektronenpaar vormen. Hierbij ontstaat er een positief en een negatief geladen atoom, die elkaar aantrekken: een soort binding (de ionbinding). Een polair molecuul: tussen twee polaire moleculen zijn elektrische krachten werkzaam: water bijvoorbeeld, is polair: zuurstofatomen (2e-) worden aangetrokken door de waterstofatomen (1e+) van andere watermoleculen. Deze binding wordt ook wel waterstofbrug genoemd.

• PH/zuurgraad: concentratie H+ ionen in een oplossing. Hoe meer H+ ionen, des te lager de pH, hoe meer OH- ionen, des te hoger de pH.

• Oplossen: Stoffen (vooral zouten) lossen makkelijk op in water doordat moleculen zich daarbij splitsen in ionen. Of dit een negatief of een positief ion is bepaalt welke kant van het polaire watermolecuul zich draait naar dat ion. Oplossen is niks anders dan het zich snel omgeven van polaire watermoleculen om ionen.

• Hydrofiel: stof is oplosbaar in water, want de stof is polair.
• Hydrofoob: apolaire stoffen, electronen zijn gelijkmatig verdeeld, zoals vetten.

Organische stoffen

• Koolhydraten
• Lipiden
• Eiwitten
• Nucleinezuren

Koolhydraten

De algemene molecuulformule voor koolhydraten is (CH2O)n

Glucose: Door OH-groepen is glucose goed oplosbaar in water. Ze bestaan in:

1. ketens
2. ringvormig:
- a-vorm: OH-groep steekt naar benden bij het eerste C-atoom
- B-vorm: OH-groep steek naar boven bij het eerste C-atoom

Door een condensatiereactie (reactie waarbij water wordt afgesplitst) kunnen ringvormige glucose moleculen gekoppeld worden. Dit vindt plaats in chloroplasten en amylosplasten in plantaardige cellen.

Lipiden

Tot de lipiden behoren o.a. de vetten en oliën: een lange keten van CH2-groepen (apolair) met aan het eind een zuurgroep (-COOH)(polair).

• Verzadigd: enkelvoudige bindingen (meestal vast, zoals vet)

• Onverzadigd: dubbele bindingen (meestal vloeibaar, zoals olien)

- enkelvoudig: een dubbele binding
- meervoudig: meerdere dubbele bindingen

Lipiden worden gevormd door condensatiereacties:

• Triglyceriden:1 glycerolmolecuul (OH-groep) bindt zich aan 3 vetzuurmoleculen (apolaire en dus hydrofobe zuurgroepen)

• Fosfolipide: 1 glycerolmolecuul (OH-groep) bindt zich aan 2 vetzuurmoleculen en aan de andere kant van het glycerolmolecuul een fosforzuur (polair)

Eiwitten

Eiwitten zijn polymeren van aminozuren: het bevat een aminogroep ((-NH2)=basisch), een carboxylgroep ((-COOH)=zuur) en een rest groep die kenmerkend is voor het aminozuur, allen gebonden aan hetzelfde C-atoom. De restgroepen bepalen de ruimtelijke bouw, de chemische eigenschappen en dus ook met welk aminozuur je te maken hebt.

Een peptidebinding is een binding tussen 2 aminozuurmoleculen die tot stand komt doordat de aminogroep van een aminozuur een covalente binding aangaat met de zuurgroep van een ander aminozuur.

Lees meer...

Differentiatie CD4 T-cellen

Een geprolifereerde CD4 T-cel kan differentiëren in verschillende typen CD4 cellen. In de linkerafbeelding is dit zichtbaar.

- In de pijl staat aangegeven onder invloed van welke cytokines een cel differentiëert tot dat type cel.

- Boven de cel staat onder invloed van welke masterswitch de differentiatie plaatsvindt.

- Onder de cel staat welke cytokines door dat type effectorcel geproduceerd worden.

De omgeving van een APC is sturend voor de cytokinesproductie van de APC die invloed heeft op de differentiatie van CD4 T-cellen (zie ook figuur 8.20 op pagina 227 van de derde editie van ‘The immune system’).

Een effector T-cel kan zijn functie uitvoeren na binding aan het peptidegebonden MHC-eiwit. Co-stimulatie is niet nodig.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen