Menu

ABA Reversal Design

LOGICA -Eerst “toedienen” en dan wegnemen door manipulatie van de onafhankelijke variabele -Als er een verandering optreedt zowel na toediening als na weghalen, dan is er vermoedelijk sprake van causaliteit PROCEDURES

-Baseline metingen (Conditie A)

-Behandeling (Conditie B)

-Terug naar baseline (wederom ConditieA)

-Kunnen meer reversals toegevoegd worden

Lees meer...

Kleine-N studies

AB design

A = baseline gedrag B = extinction (gedrag tijdens / na behandeling (treatment) ) Voorbeeld:

• kind met huilbuien

• ouders geven kind alleen aandacht als het huilt (beloning)

• Ingreep: nieuw beloningsschema

Lees meer...

Logica achter N=1 (single-subject) designs

Er is een onafhankelijke variabele die gemanipuleerd wordt Respons (verandering) van de afhankelijke variabele verwacht (NB; de response moet snel na de manipulatie plaatsvinden tenzij er een theoretische reden is om een vertraagde respons te verwachten.)

Moet meerdere metingen voor EN na de manipulatie bevatten om:

-Indentificeren van normale variatie

-Uitsluiten van regressie naar het gemiddelde

Lees meer...

N=1 experimenteel design

In lijn met binnen-proefpersonen designs

Een enkele proefpersoon wordt getest onder alle condities, waarbij de onderzoeker actief de onafhankelijke variabele manipuleert

Variatie op time-series designs met herhaalde metingen van de afhankelijke variabele

Lees meer...

Physical and Cognitive Development in Early Childhood

Aspects of Physical Development

Vanaf de leeftijd van drie jaar gaan kinderen langzamer groeien en worden slanker. Spieren en botten worden sterker en de conditie neemt toe. Jongens blijven tot de groeispurt groter dan meisjes.

Eetgewoonten veranderen ook. Met name in gezinnen met lage SES neemt het risico op obesitas toe. Naarmate de groei afneemt zijn er minder calorieen nodig in verhouding tot gewicht. Eetpatronen worden door de omgeving beïnvloedt. Kinderen van 3 stoppen met eten als ze vol zijn, maar kinderen van 5 net zolang tot hun bord leeg is. Maximaal 30% van de maaltijden dient uit vet te bestaan. Ondervoeding kan echter ook optreden. Dit is niet alleen schadelijk voor de lichamelijke ontwikkeling van het kind, maar het zorgt er ook voor dat de cognitieve en psychosociale ontwikkeling langzamer gaat. Dit is wel om te keren met een goed dieet, maar het is nog beter om educatieve steun te bieden. Dit heeft ook een groot langetermijneffect.

Rond de leeftijd van 3 jaar heeft een kind alle melktanden en is het volwassen gebit in ontwikkeling. Het zuigen op de duim hoeft voor het 4e jaar dus niet verboden te worden.

Bij 5 jaar slapen kinderen ongeveer 11 uur per nacht en slapen niet meer overdag. Ze slapen dieper dan later in het leven. De tijden waarop een kind slaapt is cultuurbepaald. Bedtijd kan separation anxiety veroorzaken waardoor het kind het vaak probeert te vermijden. Slaapstoornissen komen regelmatig voor. Veelkinderen hebben last van nightterrors. Hierbij lijkt het kind abrupt wakker te worden, gaat rechtop in bed zitten en soms schreeuwen, valt daarna direct weer in slaap en herinnert zich de volgende morgen niks. Lopen en praten komen ook veel voor. Slaapverstoring kan veroorzaakt worden door activatie van de motorcortex of veranderde ademhaling. Nachtmerries komen veel voor en worden met name veroorzaakt door laat opblijven of een grote maaltijd nemen voor het slapen.

Bedplassen (enuresis) komt bij zo’n 5 procent voor.

Grove motorische vaardigheden als rennen en springen nemen sterk toe tijdens de kindertijd. Er vind een betere coördinatie plaats tussen sensorisch en motorisch. De oog-hand coördinatie en controle over kleine spieren zorgt voor een toename in fijne motoriek. Bij de ontwikkeling van de motoriek voegt het kind telkens bestaande vaardigheden samen met nieuw geleerde vaardigheden waardoor steeds complexere systems of action ontstaan. Handvoorkeur ontstaat rond de leeftijd van drie jaar. Waarschijnlijk spelen erfelijke componenten een rol bij handvoorkeur. Het vermogen om zich uit te drukken door kunst ontwikkelt zich ook op de kinderleeftijd. Op tweejarige leeftijd krabbelen kinderen in patronen. Op driejarige leeftijd beginnen ze met het tekenen van vormen als cirkels en vierkanten. Iets later gaat het kind deze samenvoegen. Vanaf het vierde jaar begint het kind dingen te tekenen die wereldse zaken representeren. De overgang naar dit stadium reflecteert de ontwikkeling van het voorstellingsvermogen.

Health and Safety

Ongelukken zijn doodsoorzaak nummer een bij kinderen, vanwege hun nieuwsgierige aard. Sommige kinderen zijn vatbaarder voor risicovol gedrag dan anderen. Innemen van schadelijke stoffen draagt ook flink bij aan kindersterfte. De helft komt door medicijnen. Omgevingsfactoren hebben ook invloed op de gezondheid van het kind. Met name van belang is de SES.

Kinderen uit arme gezinnen hebben een veel hoger risico op lichamelijke en mentale problemen, kunnen zich geen verzekering veroorloven en krijgen vaak te laat hulp. Tevens kunnen culturele factoren als taalen geloofsbarrières een rol spelen bij het afwijzen van hulp. Kinderen zijn ook vatbaarder dan volwassenen voor meeroken en kunnen als gevolg hiervan blijvende schade aan de longen oplopen alsmede een verhoogd risico’s op infecties. Luchtvervuiling bereikt kinderen ook beter, omdat ze vaker buiten zijn dan volwassenen. Pesticiden zijn ook gevaarlijk voor kinderen, aangezien ze op jonge leeftijd hersenschade kunnen veroorzaken. Verhoogde loodspiegels in het bloed spelen ook een rol en komen met name voor bij armere gezinnen. Het zorgt voor irreversibele hersenschade.

Piagetian Approach: The Preoperational Child

In de vroege kindertijd breekt het preoperationele stadium van Piaget aan op de leeftijd 2-7 jaar. In dit stadium ontwikkeld symbolic function zich. Dit houdt in dat het kind geen cues in de omgeving meer nodig heeft om ergens aan te denken. Het kan nu een mentale representatie vormen van wat het wil. Fantasyplay ontstaat nu ook. Hierbij doen kinderen alsof een bepaald voorwerp iets anders is. Ook zijn kinderen in staat de relatie van voorwerpen tot ruimte te bepalen. Voor deze periode ziet een kind geen verschil tussen een foto van het voorwerp en het daadwerkelijke voorwerp. Ze zijn ook in staat door middel van een schaalmodel iets in een kamer te vinden.

Kinderen raken op de hoogte van oorzaak-gevolg relaties. Ze leiden echter nog wel aan transductie: het idee dat de ene situatie door de ander veroorzaakt wordt omdat ze toevallig vlak achter elkaar plaatsvonden (stout geweest en broertje wordt ziek). Ze leren ook identiteiten te begrijpen: dat mensen en dingen hetzelfde blijven, ook al veranderen ze van uiterlijk. Categorisatie wordt ook geleerd. Rond de leeftijd van 4 jaar kunnen kinderen aan de hand van twee eigenschappen categoriseren, zoals kleur en vorm. Het is wel zo dat kinderen nog wat moeite hebben met onderscheid tussen levend en levenloos. Ze hebben de neiging eigenschappen van levenden toe te schrijven aan stenen of seizoenen (animisme). De mate waarin kinderen dit doen is afhankelijk van cultuur.

In het preoperationele stadium komt ook het begrip voor getallen naar boven. Tellen leren gaat via vijf principes. Er moet slechts een getal per voorwerp toegekend worden, de volgorde van de nummers dient stabiel te zijn, de volgorde van voorwerpen maakt niet uit, het eindcijfer is altijd hetzelfde ongeacht bij welk voorwerp men begint te tellen en al deze principes gelden voor ieder willekeurig voorwerp. Hoe snel kinderen leren tellen hangt af hun cultuur en de mate van scholing. Ordinaliteit, het concept van meerminder en kleiner-groter, ontwikkelt zich rond 12-18 maanden en is beperkt tot zeer weinig voorwerpen. Rond het 5e jaar kan dit met 9 voorwerpen.

Een kenmerk van het preoperationele stadium is centreren. Hierbij kunnen kinderen maar op een aspect van een situatie letten waarbij ze ander aspecten negeren en daardoor tot onlogische conclusies komen. Kinderen leiden ook aan egocentrisme: alles vanuit hun eigen gezichtspunt zien. Ze begrijpen nog niet dat andere mensen wat zij zien vanuit een andere hoek of perspectief zien. Bij een zeer alledaagse situatie is het mogelijk dat kinderen zich wel in het perspectief van een ander kunnen verplaatsen. Nog een klassiek kenmerk van het preoperationele stadium is het niet kunnen bevatten van conservatie, het feit dat twee voorwerpen hetzelfde blijven ondanks verandering van hun uiterlijk. Horizontal decalage is de term om te beschrijven dat kinderen niet in staat zijn het principe conservatie bij de ene situatie toe te passen op een andere situatie. Dat kinderen niet kunnen converseren komt doordat ze aan irreversibiliteit leiden, oftewel ze weten niet dat veel processen omkeerbaar zijn. Ze focussen zich op opeenvolgende situatie en kunnen de transformatie tussen de twee situaties niet bevatten. Het logisch denken wordt tevens beperkt doordat ze zich op maar een aspect kunnen richten. Piaget concludeerde dat kinderen voor het 6e jaar geen theory of mind (bewustzijn en begrijpen van mentale processen) hebben. Er is echter gebleken dat dit zich tussen het 2e en 5e jaar snel ontwikkelt.

Tussen het 3e en 5e jaar begrijpen kinderen dat denken in het hoofd gebeurt. Ze denken echter dat het stopt en start en niet dat het continu doorgaat. Ook zijn ze zich er niet van bewust dat ze denken in woorden. Ook denken ze dat dromen gelijk staat aan iets inbeelden en dat ze kunnen dromen over wat ze maar willen. Kinderen in het preoperationele stadium houden er ook false beliefs op na. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het egocentrisch denken. Misleiding is een poging om een false belief in iemands hoofd te planten.

Rond het 4e jaar kunnen kinderen onderscheid maken tussen werkelijkheid en wat lijkt. Daarvoor zien ze bijvoorbeeld melk als groen als ze door een groene bril kijken en zeggen ook dat dit werkelijk zo is, terwijl ze daarvoor nog gezien hebben dat de melk wit is. Tussen 18 maanden en 3 jaar kunnen kinderen onderscheid maken tussen werkelijkheid en fantasie. Ze krijgen ook door wanneer mensen doen alsof en weten dat dit expres is. Ook het onderscheid tussen onzichtbaar en ingebeeld wordt duidelijk. Er is gebleken dat het begrijpen van verlangens eerder komt dan het begrijpen van beliefs. Alleen wanneer ze begrijpen dat twee personen er andere beliefs op na kunnen houden kunnen ze begrijpen dat iemand een false belief heeft. Nog later komt het vermogen om onderscheid te maken tussen echte en gespeelde emotie.

Sommige kinderen ontwikkelen theory of mind eigenschappen eerder dan anderen. Sociale competentie en taalontwikkeling dragen hier in grote mate aan bij. Praten met het kind over gedachten helpt ook. Als een kind vaak doet alsof krijgt het ook eerder theory of mind vaardigheden. Tweetalig zijn helpt ook, omdat het kind dan vanuit twee perspectieven naar een situatie kan kijken.

Information-Processing Approach: Memory Development

Het menselijk geheugen bestaat uit sensorisch geheugen, een zeer kort geheugen voor sensorische informatie wat, als er door het werkgeheugen niks mee gedaan wordt, snel verloren gaat. Het werkgeheugen zorgt voor encoding, oftewel het klaarmaken van informatie om het lange termijngeheugen in te gaan. Het omgekeerde proces, retrieval, wordt ook door het werkgeheugen verricht. In het werkgeheugen kan lange termijn informatie worden vergeleken met de sensorische informatie die binnenkomt en verwerkt worden. Dit wordt gedaan door het central executive. Het werkgeheugen bevindt zich in de prefrontale cortex, een van de delen van de cortex die het laatst volgroeid zijn. Naarmate de leeftijd vordert neemt de capaciteit van het werkgeheugen toe. Herkennen gaat jonge kinderen beter af de herinneren, maar beide eigenschappen nemen toe naarmate de leeftijd vordert. Jonge kinderen zijn niet goed in staat strategieën toe te passen voor herinneren. Generiek geheugen creëert scripts voor hoe te handelen in bepaalde situaties. Het ontstaat doordat bepaalde situaties vaker voorkomen, waarbij tijd of plaats onbelangrijk is. Het episodisch geheugen slaat bepaalde gebeurtenissen op die een dusdanige indruk gemaakt hebben dat het kind zich deze herinnerd. Deze herinneringen zijn vaak tijdelijk en verdwijnen als de gebeurtenis niet besproken of herbeleefd wordt. Autobiografisch geheugen bevat herinneringen die iemand het hele leven bij blijven. Het is eigenlijk net zoiets als episodisch geheugen, maar niet alle gebeurtenissen uit het episodisch geheugen komen in het autobiografisch geheugen terecht. De reden dat het autobiografische geheugen pas laat tot ontwikkeling komt, is dat kinderen eerst een selfconcept moeten ontwikkelen voor ze dingen over het zelf kunnen onthouden. Factoren die ervoor zorgen dat gebeurtenissen langer herinnerd worden zijn: uniekheid, actieve deelname van het kind, met ouders er vaak over praten en de manier waarop ouders met het kind praten. Via de elaboratieve stijl onthouden kinderen gebeurtenissen beter dan via de repetitieve stijl. Elaboratief werkt beter omdat het kind verbale labels voor aspecten van de gebeurtenis aangereikt krijgt. Het kan de representatie van het kind ook begrenzen wat voorkomt dat allerlei nutteloze informatie onthouden wordt. Volgens het sociale interactie model worden herinneringen gevormd door met ouders over gebeurtenissen te praten. Doordat ouders vragen stellen over de gebeurtenis zullen de kinderen de antwoorden op deze vragen bijvoegen in hun herinnering. De manier waarop ouders dit doen verschilt per cultuur. In de ene cultuur worden meer open vragen gesteld dan in de ander.

Intelligence: Psychometric and Vygotskian Approaches

Een van de twee psychometrische tests om intelligentie te meten is de Stanford-Binet intelligence scales.

Deze tests zijn gemaakt voor kinderen van 2 en ouder en meten soepel redeneren, kennis, kwantitatief redeneren, visueel ruimtelijke verwerking en werkgeheugen. De Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligence heeft aparte niveaus voor de leeftijden 2,5-4 en 4-7. Taal en performance scores zijn gescheiden. Deze tests kan gebruikt worden bij kinderen met mentale problemen of achterstand. IQ kan beïnvloedt worden door scholing, educatieve televisie, goed opgeleide ouders en gevarieerde ervaringen.

Volgens Vygotsky kan men als maat voor intelligentie beter nemen wat een kind nog net niet kan en hoelang het erover doet om dit te leren. Dit gaat via de zone of proximal development, het verschil tussen wat het kind kan met hulp en wat het alleen kan. Om een taak alleen te kunnen wordt scaffolding door ouders toegepast. Kinderen op deze manier opvoeden leert ze eigen verantwoordelijkheid voor hun leerprocessen te nemen.

Language Development

De vocabulaire van een 3-jarige bestaat uit zo’n 1000 woorden. Bij 6 jaar is dit 2600 en begrijpt het kind er meer dan 20000. Na de basisschool wordt het 80000. Deze enorme toename kan verklaart worden door fast mapping, waarbij een kind de betekenis van een woord achterhaalt als dit in een conversatie genoemd wordt. Fast mapping van zelfstandige naamwoorden gaat sneller dan van werkwoorden, waarschijnlijk omdat ze concreter zijn. De ontwikkeling van theory of mind speelt een rol bij het aanleren van een vocabulaire.

Rond het derde jaar beginnen kinderen meervoud te gebruiken en kennen ze het verschil tussen we, ik en jij. Tevens kunnen ze wat en waar vragen stellen. Ze overreguleren nog steeds, omdat ze nog niet geleerd hebben dat er uitzonderingen op bepaalde spellingsregels zijn. Tussen 4 en 5 jaar bestaan zinnen uit vijf woorden en kunnen verklarend, negatief, ondervragend of gebiedend zijn. Begrip is nog steeds niet helemaal ontwikkeld (je mag tv kijken als je je speelgoed opruimt  deze volgorde suggereert dat eerst tv kijken ook wel mag). Bij 5-7 jaar wordt spraak meer als dat van volwassenen.

Pragmatica is de praktische kennis die nodig is om taal toe te passen voor communicatieve doeleinden. Dit zijn alle aspecten van sociale spraak: spraak die begrepen dient te worden door een luisteraar. Kinderen zijn vanaf het vierde jaar al in staat hun taal te versimpelen als iemand het niet begrijpt. 5-jarigen kunnen hun taal aanpassen aan wat de luisteraar weet.

Private speech is hardop spreken zonder de intentie om te communiceren. Piaget zag dit als onvoltooide cognitieve ontwikkeling, omdat kinderen aan egocentrisme lijden. Vygotsky daarentegen stelde dat het een belangrijke overgang was van social speech naar denken in woorden. Dit gaat gepaard met interne controle van gedrag. Ook is gebleken dat veel van de private speech niet egocentrisch is. Kinderen gebruiken private speech met name als ze ergens hard over na moeten denken.

Een taalachterstand kan optreden door te weinig input, cognitieve limieten of hoorproblemen. Kinderen die laat gaan praten raken over het algemeen wel bij. Erfelijkheid speelt ook een rol. Therapie moet zo vroeg mogelijk gestart worden. Emergent literacy refereert naar het ontstaan van vaardigheden die nodig zijn om te leren lezen. Dit zijn taalvaardigheden als vocabulaire, grammatica en het begrip dat taal gebruikt wordt om te communiceren; en fonologische vaardigheden als phonemic awareness (begrijpen dat woorden bestaan uit afzonderlijke geluiden) en phoneme grapheme correspondence (geluiden linken met de juiste letters). Voorlezen is een goede manier om het kind klaar te maken voor lezen. Af en toe televisie kijken helpt ook.

Early Childhood Education

Er zijn verschillende manieren van onderwijs op de kleuterleeftijd. De op het kind gefocuste aanpak, waarbij het kind emotioneel en cognitief goed tot ontwikkeling kan komen blijkt de beste. De academische aanpak slaagt hier minder in.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen