Menu

Mentaliteit en ideologie

Economische performance (productiemethodes) moest niet onderdoen voor latere tijden! Er was niet echt economisch denken in de strikte zin, maar wij zouden het echter zo omschrijven.
De ‘Weber-these’: Max Weber was overtuigd dat economische ontwikkeling maar mogelijk is door de bepaalde ethos in de maatschappij, die de mentale voorwaarden creëert om economische uitbreiding mogelijk te maken. Bv. bij het protestantisme: hard werken, herinvesteren in plaats van genieten van de winst, … Door succes te hebben, hard te werken, als je dat lukt behoor je tot de uitverkorenen. Mentaliteit bepaalt de economische ontwikkeling: bevordert of werkt tegen. Werner Sombart geeft Weber gelijk, maar zegt dat de joden de juiste mentaliteit hebben om zaken te doen. Na WOII is de Weber-these op de achtergrond geraakt ten voordele van structuren, instituties, … David Landes stelt dat het de gehele cultuur, de vernieuwende religie van het protestantisme was die Europa de middelen gaf om economisch succes te hebben (geen structuren of instellingen). Inner values and attitudes zijn de reden van economisch succes in Europa. Hij is TEGEN institutionalisme en structuralisme.
Economie van de oudheid? Moses Finley keert terug naar Weber en schuift de ideeën van Polanyi naar voren. Volgens hem is de mentaliteit in de Klassieke Oudheid anti-economisch: herinvesteren, winst opdrijven (heel die cyclus van de moderne economie) kon niet in de Klassieke Oudheid omwillen van overriding values.
De antieke bronnen zijn vooral literair (niet epigrafisch, archeologisch, …) en we vinden er voornamelijk negatieve appreciaties in terug:
 Handel : maakt mensen frauduleus, leugenachtig en hebzuchtig. Plato verwondert zich over negatieve appreciaties van de handel, want Athene kan niet zonder graaninvoer ( = handel)
 Leningen met intrest: allerlaagste waartoe een mens kan zinken. Het is tegennatuurlijk, een uiting van hebzucht.
 Arbeid: (zowel puur handenarbeid als ambachten) manueel, laag-intellectueel, onwaardig, het is eigenlijk een slavenwerk, typerend voor slaven, een straf van god, tegen de menselijke natuur. Dit vinden we terug in het discours van in de archaïsche tijd tot in de laatantieke periode.
 Landbouw is echter wel goed: het is het enige respectabele, het is de bron van echte rijkdom, voedsel, wol, hout.
Vb.: Seneca, tekstfragment: Posidonius onderscheidde 4 soorten van vaardigheden/kunsten. Handenarbeid behoorde tot de vulgaire, laag-bij-de-grondse vaardigheden of kunsten.
Wat is de relevantie van die mentaliteit? Volgens Finley was die anti-economisch en waren de tegenovergestelde gevallen uitzonderingen. Paul Veyne stelt in zijn “Pain et cirque” dat de
mentaliteit van de antieke notabelen wel degelijk realiteit is, maar dat die niet relevant is voor de economische keuzes. Het is wel mogelijk dat ze wel zaken doen en toch hun status als notabelen behouden (wat niet gelijk staat aan zakenlui die zich voordoen als edelen). Een notabele kan wel zakenbelangen hebben, maar zonder als zakenman te worden beschouwd. Hij is politiek actief, bekostigt publieke weldaden (moet zich als notabele laten kenmerken) en kan dan toch zaken doen. De mentaliteit is er, maar is dan irrelevant.
John D’Arms zegt dat de mentaliteit wel relevant is, maar enkel voor de wijze waarop zakenbelangen georganiseerd worden, niet voor de keuze van waarin wordt geïnvesteerd. Hij zal werken met slaven en met vrijgelatenen. De economie is anders georganiseerd. D’Arms ziet grote netwerken van notabelen die zich economisch engageren met vrijgelatenen, protegés en familie en dergelijke. De notabelen superviseren, participeren met andere woorden indirect.
Vergelijking met de vroegmoderne tijd: er zijn gelijkaardige normen bij de aristocraten, elite. In het Ancien Regime in Frankrijk was de overheersende idee dat rijkdom gelijk stond aan grote residenties, landerijen, etc. Het waren uitingen van grandeur en puissance. Wisselbrieven en dergelijke daarentegen waren uitingen van inferiorité en faiblesse. Dit is een gelijkaardige mentaliteit als die van de Klassieke Oudheid. Het tekstfragment van “Le Bourgeois Gentilhomme” van Molière is niet van de adel, maar wil de adellijke levenswijze onder de knie krijgen.
Hoe betrouwbaar is ons beeld van de mentaliteit van de Klassieke Oudheid? 99% van de literaire bronnen is afkomstig van (protegés van de ) elite voor de elite. Er is een voortdurende spanning tussen de mentaliteit van de bourgeoisie en van de aristocratie. In hoeverre kan je die mentaliteit veralgemenen naar de 95% van de bevolking die geen notabelen waren? Volgens Finley zijn handelaars, ambachtslieden, bankiers, etc. marginaal en daarom onbelangrijk. Volgens Willem Jongman is een bepaalde ethos (normen en waarden) toonaangevend in een bepaalde cultuur, als juist beschouwd. Dit zou het ethos van de aristocratie zijn. Mensen die sociaal promoveren nemen dan de andere normen en waarden over (als ze voldoende kapitaal hebben en succes hebben: dan bouwen ze een theater, gaan in de politiek, etc. ). Eens ze kunnen, stappen ze eruit. Anticipatory socialisation: het ethos van de aristocratie wordt overgenomen door de lagere klassen. We worden echter geconfronteerd met een methodologisch probleem: er zijn namelijk heel weinig bronnen (wel inscripties). Bovendien zijn de normen en waarden van de niet-edelen geen coherente filosofie geworden, ze werden niet onderwezen in scholen, maar door opvoeding doorgegeven, ze zijn niet opgenomen geworden door de filosofen.
‘Typische’ attitudes van zakenlieden: rijk worden door te werken is goed, leidt tot sociale mobiliteit. De elite is hier niet mee akkoord, maar het is de mentaliteit die wordt gekoppeld aan hen door de elite. Het nemen van risico’s om rijk te worden is goed. Dit is anti-aristocratisch: wat voor de aristocraten wel goed was, was hun fortuin besteden aan verkiezingscampagnes, hun leven riskeren in de oorlog, etc. Bv.: Trimalchio uit het Satyricon van Petronius is een superrijke vrijgelatene, hij is rijk geworden door handel en leningen met intrest. Hij is trots op zijn doorzettingsvermogen. Hier wordt een typische mentaliteit van een handelaar beschreven. Berekenend handelen is uitmaken/berekenen hoeveel winst ze maken: het is dus een economische rationaliteit, ook heel vaak terug te vinden bij aristocraten, equites (lagere aristocraten) en handelaars.
Voor Weber, Sombart en Landes is rationaliteit een cruciaal element in de moderne kapitalistische economie. Keuzes worden gemaakt op rationele basis, om maximum profijt te bereiken: dat is de essentie van de moderne kapitalistische markteconomie. Weber maakt nog eens een onderscheid tussen rationaliteit die geen rekening houdt met normen en waarden (“Het doel heiligt de middelen”) en rationaliteit die dat wel doet. Maar: het is niet altijd duidelijk wat de precieze waarde is van de schaarse middelen: tijd? Of hecht men meer belang aan het investeren van geld? Dit alles blijkt uit/wordt mogelijk gemaakt dankzij de boekhouding: de schaarse middelen kan je in geld valoriseren en geldwinst krijgen. De techniek van de dubbele boekhouding werd pas eind 15de eeuw beschreven door Luca Paciolo in een Latijns werk: lyrische visie op het belang van boeken. Rationele besluiten werden mogelijk door een boekhouding. Dan gaat de machine van start. De dubbele boekhouding ontstond dus pas in de 15de eeuw en bestond dus nog niet in de Klassieke Oudheid. Een boekhouding was eerder een controle-instrument op slaven, niet een beheersinstrument om beslissingen te nemen. De waarde van kapitaal (gebouwen en dergelijke) zit niet in het boekhoudkundig systeem. Ook amortisatie, het afschrijven van kapitaalgoederen, is niet van toepassing. Bovendien laten antieke cijfers geen complexe berekeningen toe, want zo kenden ze bv. het getal 0 niet. De juiste cultuur en mentaliteit bestaat dus niet, en men zou het toch niet in de praktijk kunnen brengen.
De rekentechnieken zijn ontstaan bij de Indiërs, en via de Arabieren naar de klassieke wereld gebracht. Men kon vingerrekenen in de Klassieke Oudheid: het was een belangrijk onderdeel van rekenen in de oudheid, met kon tellen tot 1 miljoen. Er werd vooral gerekend door niet-elitekinderen en slavenkinderen, want de elite had betere dingen te doen. Hoofdrekenen werd in combinatie met vingergebruik gedaan. Men werkte in de oudheid ook met de abacus: een rechthoekig patroon op de grond met kiezelsteentjes. Het Indische systeem is door astrologen en voor astrologen uitgevonden om de positie van de sterren te bepalen.
De situatie in vroegmodern Europa zag er als volgt uit: de (dubbele) boekhouding werd pas algemeen gebruikt vanaf de 19de eeuw: de Amsterdamse wisselbank, VOC, etc. gebruikten geen dubbele boekhouding. Pas in 1770 werd de theorie toegepast hoe je een landbouwbedrijf moest beheren. De noties ‘amortisatie’ en ‘kapitaal’ werden nauwelijks gebruikt voor het midden van de 19de eeuw.

Lees meer...

Urbanisatie – ‘handelsruimte’

Een handelsruimte komt geleidelijk tot stand in de loop van eeuwen, en werd gedragen door de steden in de archaïsche periode, toen zich een kolonisatiebeweging voordeed en meer steden ontstonden. De Chinezen hebben uiteindelijk het onderspit gedelfd ten voordele van de Grieken en Romeinen. Met uitzondering van de Rhônemonding en Noord-Spanje bevonden zich veel minder steden in het westen. Rond 500 v.C. ligt het netwerk er, en heeft het zich verder ontwikkeld in de loop der eeuwen.
De trans-Europese handelsroutes sluiten daar op aan, bv. voor tin: Cornwall is daarvoor een belangrijk gebied. De grote rivieren hebben ook een grote rol gespeeld, voornamelijk in Gallië waar de rivieren het hele jaar door bevaarbaar waren, en je dus overal kon geraken, in tegenstelling tot de mediterrane wereld. De steden worden ontwikkeld naar Romeins model (Parijs, Londen, Tongeren, etc.).
Het Romeinse Rijk is op economisch vlak niet meer dan de mediterrane ruimte aangevuld met trans-Atlantische componenten: tot aan de Donau (goud- en zilvermijnen van Dacië). Centraal-Europa is nooit gelukt. In het zuiden van het rijk lag de Sahara, waar men niet door geraakte (behalve Egypte). Urbanisatie deed zich overal in het rijk voor, niet enkel aan de kusten.
De enige kaart uit de (late) oudheid die bewaard is gebleven (via een middeleeuwse kopie) is de Peutinger-kaart: een uitgerekte vorm, bedoeld om opgerold en meegenomen te worden: het was dus een wegenkaart. Ze gaat helemaal van Brittannië tot in Indië, met Rome in het midden.
Globalisatie: na de val van het rijk stort het hele netwerk quasi in elkaar, ook wat betreft de trans-Europese routes. Luxehandel blijft bestaan, evenals de contacten, de idee dat er andere interessante plaatsen zijn in de wereld. Islam komt op, maar wat ooit was, zal ooit weer mogelijk zijn.

Lees meer...

Handel: performance

Er zat een grote variatie in de verschillende handelsproducten, het waren niet enkel luxeproducten:
- Voedingswaren: Grote handel in graan, wijn, olijfolie, garum (vissaus): immense fabrieken, verschillende vissoorten + zout laten digester. Ook in Velzeker zijn er amforen met garum gevonden.
- Ceramiek: luxueus. Attische roodfigurige/zwartfigurige. Terra sigillata: wanneer je geen zilveren vaatwerk kunt kopen, maar je toch een “zondags service” kan permitteren. Het is eigenlijk een soort gestempeld aardewerk.
- Textiel: Romeinse legermantels (sagae).
- Grondstoffen: Hout, natuursteen (marmer), metalen
- Luxeproducten: Zijde, glas, amber, parfums
Er bestond een ruim gamma aan producten: alle lagen van de bevolking kunnen voorzien worden door de verschillende prijscategorieën en elke regio heeft eigen specialiteiten dus zijn er genoeg mogelijkheden voor alle regio’s om deel te nemen aan het economische proces. Iedereen kan in het proces stappen.
De Monte Testaccio is een berg afval die vanaf ongeveer 75 bewust aangelegd is, met amforenscherven. Het gaat om amforen van olijfolie: daarvan zijn de amforen niet herbruikbaar, bij wijn wel. Ongeveer 1 miljoen liter olijfolie per jaar, toen nog niet door de keizer verschaft, dus het resultaat van handel!
Het tonnage van een handelsvloot werd bestudeerd aan de hand van onderwaterarcheologie. Bestonden er reuzeschepen in de oudheid? Waarom werden die niet gemaakt? Er zijn er wel geweest: er zijn voorbeelden van in de literatuur en in de archeologie, technisch gezien was het dus mogelijk. Reuzeschepen waren ook niet nodig in de oudheid: men had geen schepen nodig om naar Amerika te varen, in tegenstelling tot de vroegmoderne tijd. Er zijn geen archeologische voorbeelden teruggevonden van graanschepen aangezien graan en schip werden opgegeten door de vissen. De meeste havens konden 300 à 400 ton niet herbergen. Reuzeschepen konden de meeste havens dus niet binnen. Scheepsfrequentie: men moet er rekening mee houden dat na de 3de eeuw amforen minder werden gebruikt, maar meer tonnen, en schepen dus minder bewaard bleven.
Afstandshandel met het verre oosten was er via de zijderoute. De contacten werden regelmatiger (met Indië, Saïgon, etc.) vanaf Alexander de Grote (4de eeuw v.C.). Er was een route over land en een route over zee. Men handelde in zijde, specerijen (bv. peper), parels, edelstenen, etc. Men ging rechtstreeks naar Indië en Sri Lanka en onrechtstreeks naar China en Indochina. Er waren ook “ambassades”/gezantschappen van de Romeinse en Chinese keizers.

Lees meer...

Rechtssysteem

Rechtszekerheid moet er zijn of je opent bv. geen winkel (want dan zou je dat niet durven). In de oudheid zien we niet alleen burgersamenlevingen, maar ook de eerste rechtsstaten: de idee van de res publica: het algemeen belang: iedereen moet zeker zijn van zijn rechten en plichten. Het zit erg ingebakken in de samenleving en er wordt een hele rechtsleer rond ontwikkeld. In de praktijk zien we dat justitie openbaar was en dus waren ook alle rechtszaken openbaar. Opmerkelijk is dat er bijna geen politiemacht bestond in de oudheid: dat is vreemd in zo’n rechtsstaat. Het leger werd ingeschakeld wanneer het helemaal misliep, en ook lokale munities en raadsleden en verenigingen (bv. collegiae) werden hiervoor ingeschakeld. Het contractstelsel bestond ook al en er bestond een soort bescherming van privaat bezit.

Lees meer...

Technologie

Reeds veel aandacht aan besteed: men heeft meer en meer technologische dingen kunnen identificeren. Technologie was veel meer verspreid dan voorheen gedacht, en deze kennis gaat niet verloren. Technologische ontwikkeling was een belangrijke ontwikkeling en vormde een basis voor een verdere ontwikkeling van de middeleeuwse technologie. Zo kenden de Romeinen watermolens (bv. het watercomplex van Barbegal), de schroef van Archimedes, mijnbouw (niet zo primitief als men dacht, zeker in de Romeinse periode), massaproductie (was er eigenlijk niet echt, maar wel kleine ateliers, bv. ceramiek in reuzenovens), mobiliteit (wegen, bruggen, rivierwegen, haveninstallaties: het Romeinse wegennet was overal, niet alleen voor militaire maar ook voor handelsdoeleinden, maar relatief traag en duur). In de middeleeuwen kan men hierop voortbouwen: “Dwergen op de schouders van reuzen”.

Lees meer...

Ideologie en status

Volgens Finley is deze determinant dominant. Niet landbouw, maar handel geeft de hoogste inkomsten (aangezien landbouw ook risicovol is). Liberales: dokters, architecten, intellectuele beroepen, etc. Sordidi: alle ambachten: werden beschouwd als schandelijk en schaamtevol. Wat is de relevantie en representativiteit van deze ideologie? Ze is gelijkend aan de ideologie van de Europese aristocratie van de 17de-18de eeuw. Er waren echter tegenvoorbeelden van aristocraten die in de handel of in het bankwezen actief waren: Solon, Demosthenes, etc. Handel was een bron van rijkdom. Samenstelling van grote vermogens: land + slaven + leningen met intrest. Belang van de private verenigingen: collegia: zeer belangrijk! De collegiae waren een integraal deel van de stad, ze zorgden voor bemiddeling bij conflicten, speelden een rol in religieuze festivals, etc. De beschermheren van de collegiae zijn aristocraten, maar in de collegiae zelf zaten gewone mensen met succes (winkeluitbaters, handelaars, etc.).

Lees meer...

Monetisatie en financieel systeem

Er ontstaat een geldeconomie met muntgeld ca. 600 v.C. Dit kende een snelle verspreiding via de Griekse kolonies en de Romeinse veroveringen. De nominale waarde ligt hoger dan de eigenlijke, intrinsieke waarde. Er zijn kleine denominaties (kleinhandel). Legal tender: er is een wettelijke verplichting om het geld te aanvaarden als betalingsmiddel: het is dus een wettig betaalmiddel, maar er was geen papieren geld, er waren geen wisselbrieven (slechts in rudimentaire vorm, maar dat stelde niets voor). Account money: er was wel een uitgebreide kredietmarkt, er wordt gewerkt met een soort van rekeningen, voornamelijk in het Romeinse leger: soldij in geld, maar ze krijgen het niet allemaal in geld uitbetaald. In principe houdt de legerhouding het geld bij. Ze konden wel vanalles betalen met geld op hun ‘rekening’.

Lees meer...

Demografie

Globaal een zeer laag bevolkingscijfer en een lage levensverwachting (ca. 20-25 jaar) door malaria en de hoge urbanisatie (aangezien de steden ongezond zijn: veel mensen bijeen op een kleine oppervlakte). Er zijn wel regionale verschillen: in Rome, Antiochië, en andere was er een lagere levensverwachting, aangezien het grotere steden zijn. De bevolking in zijn geheel kent een lange, langzame groei (archeologisch: grotere steden, meer nederzettingen) van ca. 1000 v.C. tot ca. 200, daarna achteruitgang (oa. door de Antonijnse pest). Het bevolkingsniveau van ca. 200 zou ongeveer overeenkomen met het bevolkingsniveau van middeleeuws Europa in ca. 1300. Er is een zeer grote regionale variatie in de demografie, door de verschillen in de ecologie: er is sprake van overbevolking in bepaalde gebieden, waardoor er veel migratie was (ook van stad naar platteland en andersom): er was dus een grote mobiliteit (een van de randvoorwaarden voor economische groei). Zo kon de bevolkingsgroei in de steden op lange termijn toch doorgaan.

Lees meer...

Ecologie/Geografie

Het ecologisch kader is van belang voor de economische ontwikkelingen. De antieke beschaving is een mediterrane beschaving. Dit drukt een stempel op heel het economisch gebeuren: het gaat hier om de grootste binnenzee ter wereld, met alle provincies eromheen gelegen, doorsneden door gebergtes. Hierdoor ontstaan werelden apart (afgeschermde zones met eigen regionale klimaten), wat aanleiding geeft tot grote interregionale variatie. De belangrijkste vorm van watervoorziening is afkomstig van winterneerslag (in de zomer hadden de rivieren vaak een te laag niveau om te kunnen dienen als handelsweg). Het is een agrarische maatschappij: hierin ontwikkelen culturen, gebaseerd op dit ecologisch systeem: granen, wijn, olijfolie (de mediterranean triad) maken de basis uit van een belangrijk deel van de antieke handel. De zware epidemiologische consequenties hiervan: gevaarlijke vormen van malaria zijn endemisch. Dit heeft een enorme impact op de levensverwachting. Echt grote pandemieën komen pas voor vanaf de 2de eeuw met de Antonijnse pest, vermoedelijk stierf toen een derde van de bevolking (gekoppeld aan urbanisatie).

Lees meer...

Modern of primitief?

Punt van discussie: was de antieke economie primitief of modern? Er bestaat geen eensgezindheid over deze kwestie. De geschiedenis van dit debat voert ons terug naar het einde van de 17de eeuw (na 200 jaar Renaissance en Humanisme): meer en meer mensen geloven dat de verwezenlijkingen uit de eigen tijd grootser waren dan die uit de oudheid: querelle des anciens et des modernes. Dit geloof werd, vooral door de Franse koningen, ook op politieke vlak aangewend, aangezien zij steun zochten voor hun mercantilistische politiek. Het denken over economische zaken kreeg een plaats. In de 17de eeuw moest men voor een bepaald politiek standpunt een basis creëren. Hierdoor ontstond de noodzaak terug te grijpen naar de klassieke tijd. Men verzocht Huet een werk te schrijven over de economie uit de oudheid (“Histoire du commerce et de la navigation chez les anciens”, 1716). Volgens hem voerden de Romeinen een actief handelsbeleid en stuurden ze zo de economie. Hij argumenteerde daarom dat de Fransen het daarom toch ook zeker mochten doen: mercantilisme. Er kwam echter tegenstand van een andere belangrijke denker, namelijk Montesquieu (“Considérations sur les causes de la grandeur des Romains et de leur décadence.”, 1721 en “L’esprit des lois.”, 1748). Volgens hem wouden de Romeinen gewoon een rijk creëren en stuwden ze zo de handel niet. Zo werd de discussie gelanceerd en ontstonden er verschillende werken pro en contra. Dit heeft een grote invloed uitgeoefend op het ontstaan van de Klassieke economische school die stelde dat de moderne economie geavanceerder is. Dit werd gecorrigeerd door Blanqui die stelde dat economische wetten universeel zijn en dus overal geldig zijn. Bij de Grieken en Romeinen is er niet echt een politiek luik aan verbonden, maar ze zijn wel bevorderlijk voor de economie. Je kunt volgens Blanqui hun economie (economische weten en dergelijke meer) wel degelijk bestuderen als ware het een moderne economie.
Er komt reactie van verschillende kanten, onder andere van Marx die sprak van verschillende fasen: de slavenmaatschappij was volgens hem niet te bestuderen vanuit een kapitalistische maatschappij aangezien ze niet gelijk zijn. De Historische school stelt daarop dat economische wetten niet universeel zijn, maar tijdsgebonden. Economische wetmatigheden van nu kun je niet terugprojecteren op de klassieke oudheid:
 Wilhelm Roscher onderscheidt drie verschillende productiefactoren, namelijk natuur, arbeid en kapitaal, en stelt dat de oudheid thuishoort in de arbeidscategorie.
 Bruno Hildebrand: volgens hem hoort de Klassieke Oudheid thuis in de geldeconomie en is de klassieke economie niet te verklaren vanuit kredietwetmatigheden.
 Johan Karl Rodbertus stelt dat de oikos (het huishouden, gezin) de basiseenheid van de economische productie in de oudheid is. Men moet dus de relaties tussen de huishoudens bestuderen om de economie te kunnen bestuderen, inclusief de rol van slaven.
 Karl Bücher maakte een onderscheid tussen stadt-, haus- en volkswirtschaft. Er zijn verschillende fasen in de historische tijdperken: economie van de klassieke oudheid is volgens hem niet bestudeerbaar met het klassieke economische denken.

De onderliggende gedachte is hier telkens dat de antieke economie onderontwikkeld is tegenover de hedendaagse. Hierop kwam reactie van classici uit de 19de eeuw, die niet tevreden waren dat de economie van de klassieke oudheid als “primitief”, minderwaardig werd beschouwd: ze stelden dat de antieke economie wel modern was en hedendaags toepasbaar. Edward Meyer heeft een enorme invloed uitgeoefend op het debat, net omdat hij geen econoom was, maar werkzaam binnen het vakgebied van de antieke studies. Volgens hem had de economie van de klassieke oudheid wel een kapitalistische inslag en was ze dus wel via moderne wetmatigheden in de economie te bestuderen.
Max Weber was geschoold als antiek historicus, maar hij was ook een van de grote sociologen van de 19de eeuw. Hij stelde dat er een groot structureel verschil is tussen de antieke tijd en wat later kwam. De Griekse en Romeinse steden zijn niet te vergelijken met handelscentra uit de middeleeuwen, want steden in de oudheid zijn enkel consumptiecentra, waar men vegeteerde op de agrarische productie. In de oudheid verkreeg men inkomsten door landbezit, niet door handel: dit is een destructieve manier, aangezien het ook kwam door oorlog te voeren en slaven te exploiteren, dus de antieke burger is in geen enkel opzicht een homo economicus. Weber zijn ideeën worden verder uitgewerkt door Hasebroek voor Griekenland.
Hierop kwam reactie van Rostovtzeff: de oudheid gaat over meer dan 2000 jaar en bestaat dus uit verschillende fasen. Er was wel degelijk evolutie en verandering. De oudheid is minder ontwikkeld, maar kwalitatief ‘modern’. Archaïsch Griekenland was logischerwijze nogal primitief, maar de zaken evolueren wel. Men moet niet kijken naar de primitieve fasen, maar naar het hoogtepunt, namelijk de Hellenistische periode en Romeinse keizertijd: dan zie je wel een stedelijke bourgeoisie die hun inkomsten voornamelijk halen uit handel en nijverheid. Ze investeerden wel in grond, maar de voornaamste fortuinen kwamen van de handel.
Hierop kwam weer reactie, niet van antieke historici, maar vanuit de hoek van de antropologen. Karl Polanyi lanceerde de idee van de substantive economy. Hij stelt dat je moet kunnen werken met een definitie van economie die ruimer is dan het klassiek economische:
“ Economy = instituted process of interaction between man and his environment, which results in a continuous supply of what satisfying material means. “
Het gaat hier om een institutionalisering waarbij mensen interageren met elkaar en de economische wereld rondom hen, waaruit een voortdurende creatie van goederen en diensten voortvloeit. Economie valt niet te abstraheren, maar is ingebed in andere instituties (bv. sociaal). Polanyi maakt een scherp onderscheid met formal economy (meer klassiek gebruikt): in het klassieke economische denken is er een traditioneel rationeel keuzeproces. De rationeel denkende mens is de actor die het geheel draaiende houdt. Rationeel keuzegedrag op basis van schaarsheid in het kader van ‘price-setting markets’. Dit is volgens Polanyi best nuttig, maar pas zinvol vanaf 1800 (waar bij de Great Transformation er een dominantie van het marktprincipe verscheen).
Het mechanisme achter formal economy is dat vraag en aanbod de prijs bepalen. Het is dus gebaseerd op keuzegedrag. Het mechanisme van substantive economy is gebaseerd op drie systemen, die elkaar niet uitsluiten:

1. Reciprocity: geschenk – ruil: er bestaat een bepaald verwachtingspatroon, ingebed in sociale relaties, maar het is geen markteconomie. Je verwacht iets van elkaar geen ‘quid pro quo’, (“voor wat hoort wat”). In een primitieve maatschappij wordt dit sterker benadrukt, daar is het een zaak van eer.
2. Redistribution: er bestaat een overheid/machtscentrum dat allemaal goederen en inkomsten naar zich toetrekt (bv. geschenken, belastingen) en dat dan weer herverdeelt, voor zijn eigen behoeftes of die van de bevolking
Bv.: Minoïsche paleizen waren waarschijnlijk centra van redistributie, Romeinse graanvoorziening aan de bevolking, moderne sociale zekerheid
3. Exchange: bv. de markt: markten hebben altijd bestaan (en zijn nu dominant), ook in de oudheid. Maar: waren ze toen dominant? Zijn ze marginaal?
Marshall Sahlins heeft dit nog genuanceerd. Hij onderscheidt de volgende drie vormen van reciprocity:
 Generalised reciprocity: binnen het gezin (bv. broer en zus): de relatie is belangrijker. Er is altijd wel steun.
 Balanced reciprocity: tussen vrienden: er wordt meer naar een evenwicht gezocht
 Negative reciprocity: enkel de indruk telt: er is wederkerigheid, maar weinig emotie of overtuiging. Hierbinnen ontstaat oorlog en handel.
Moses Finley volgde les van Polanyi en werkt zijn ideeën en die van Weber uit op de klassieke oudheid. Zijn basisidee is dat economische contacten zijn ingebed in sociale relaties. De economische contacten volgen een sociale logica. Het gaat niet om rationeel keuzegedrag. Gedrag is gebaseerd op sociale status. De dominante principes zijn gift-exchange en redistribution. De mentaliteit is uitdrukkelijk anti-economisch: werken en handel is voor slaven, rijken werken niet, dat hoort niet. Steden zijn consumptiesteden. Bv.: keizer Vespasianus vernietigde een machine om tempels te bouwen, om zo toch nog werk te kunnen geven aan de burgers: technologische onderontwikkeling.
Finley kon veel zaken niet verklaren en hij was sterk anti-archeologisch. Maar er was niet onmiddellijk een alternatief. Er waren echt wel pogingen:
- Comparatieve benadering: tot het einde van de 18de eeuw waren er rurale economieën. Technologisch had men beperkte mogelijkheden, en er was nog geen industriële revolutie geweest. Men legt daarom de cesuur tussen alles voor 1830 en alles erna (tot de Industriële Revolutie) in plaats van tussen oudheid en middeleeuwen. Onder andere Pleket dacht zo.
- Intermediaire modellen: verklaren niet alles
- Nieuw emperisme: kende een revival. Geen artikels over theoretische kwesties, maar kijken naar wat er is, veel concreter te werk gaan, bv. in verband met archeologische vondsten. Dit lijkt uit te monden in:
- New Institutional Economics:
o Economic Performance: in geld
o Economic Structures: al wat het economisch leven determineert.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen