Menu

Persoonlijkheid marketing

Bv. Mannen doen regelmatiger de boodschappen, zonder dat vrouwen een boodschappenlijstje maken, mannen geven gem. ook 5% meer uit en kopen vaker merkartikelen.

RESULTAAT: mannen zijn onzekerder door geringere productkennis en om risico van verkeerde aankopen te beperken: duurdere merkproducten.

Onzekere consumenten hebben het meer nodig om zich te identificeren met het ideale omdat ze denken dat de zekerheid van de reclame dan gaat afstralen op zichzelf. Daarom kopen ze ook vaker duurdere merken. Het ideaalbeeld van reclame is open, emotioneel stabiel, zorgvuldig, vriendelijk en sociaal (= big 5!). De consument wil op de merkpersoonlijkheid lijken.

Lees meer...

Hoofdstuk 7: Persoonlijkheid en sekserollen

EXTRA AANVULLING: ARTIKEL: Schaarse producten zijn goud waard

1) Waarom zijn schaarse producten goud waard?

 Het zijn unieke, speciale en aparte producten die zich van elkaar onderscheiden.

 Kuddediermentaliteit: de mensen willen zich onderscheiden van elkaar, willen de beste zijn.

Sekserollen zijn stereotypen over mannen en vrouwen  link met consumentengedrag: hoe gaan ze inspelen op de persoonlijkheid van mensen?

Lees meer...

Het beslissingsproces

­ De uitgebreidheid ve beslissing is afhankelijk vd betrokkenheid van bij koopbeslissingen, maar ook de prijs speelt een belangrijke rol

  • Een grote betrokkenheid: de consument gaat zorgvuldig te werk.
  • Een lage betrokkenheid: de consument beslist vrij snel.

Beslissingsproces = of je iets gaat kopen of niet  het is heel moeilijk te onderzoeken en hangt af van product tot product

Bv. Jas  persoonlijke voorkeur, prijs, bepaald merk, … / chips  is gemakkelijker te kiezen

EXTRA AANVULLING: FILMPJE: Belg kijkt naar prijskaartje

De prijs is zeer belangrijk en er wordt veel naar gekeken en rekening mee gehouden door consumenten in supermarkten.

Er zijn 5 fases:

1. PROBLEEMONDERKENNING: de consument neemt een verschil waar tss zijn huidige situatie en de situatie van zijn ideaal beeld.

Bv. TV van Daniël is werkt niet meer goed

  • De sterkte van motivatieom problemen op te lossen is afhankelijk van:
    • De grootte vh verschil: te groot verschil tss ideaal beeld en huidig beeld.
    • Het belang vh probleem: onmiddellijk kopen als het stuk is of niet.
  • Het verschil tss de huidige en ideaal beeldkan op 3 manieren ontstaan:
    • Vanuit de huidige situatie: ervaren als een tekort. Bv. je tv gaat kapot.
    • Vanuit de ideale situatie: hogere eisen of verandering marktsituatie. Bv. je ziet dat iem anders een betere tv heeft en je wilt dat ook.
    • Vanuit de combinatie van beide situaties: tekort en hogere eisen. Bv. je tv gaat kapot en je wilt het allerbeste.
  • Identificeren van consumentenproblemen:
    • Analyseren van activiteiten: men kijkt hoe men het product gebruikt.

Bv. Kijken naar loopactiviteiten waar Nike-schoenen gebruikt worden en kijken waar er eventueel problemen opduiken

  • Analyseren van producten: men gaat het product bekijken/verbeteren.

Bv. Nike-schoenen gaan bekijken  wat kunnen we verbeteren, zitten er fouten in,…

  • Analyseren van problemen: waar ligt het probleem precies?

Bv. Je brengt een koekje op de markt voor kinderen, maar het blijkt dat ze de verpakking niet open krijgen  je moet daar dan iets aan doen

  • Dit doet men mbv vragenlijsten en groepsdiscussies.

Bv. Analyse van > 1000 tvreclames:

80% suggestie dat probleem binnen sec/min is opgelost.

75% garantie dat product het probleem oplost.

 Product gebruiken = probleem oplossen.

 Huidige consument = kritischer geworden.

 Meer realistische advertenties met degelijke info.

2. INFORMATIEVERGARING:

  • Intern zoekgedrag: eigen kennis. Bv. steeds opnieuw hetzelfde product kopen.
  • Extern zoekgedrag: info inwinnen in omgeving  info zoeken voor de koop + voortdurend info zoeken.

Bv. iPad.

  • Info kan op verschillende manieren betekenis hbb voor de consument:
    • Leiden tot een betere beslissing.
    • Zekerder voelen bij het nemen ve beslissing.
    • Na de koop dienen als een rechtvaardiging achteraf.

Bv. Horloge hoort waterdicht te zijn maar er kruipt toch water in

  • Er zijn 3 soorten informatiebronnen:
    • Commerciële bronnen: reclame, folders,…
    • Neutrale bronnen: overheid, kranten,…
    • Sociale bronnen: buren, vrienden,…  zeer belangrijk.

Bv. Etiketten geven waardevolle gebruiksaanwijzingen, maar zijn soms verwarrend: Tiramisu van Tesco: ‘Niet ondersteboven houden’ + Buggy inklappen: ‘Stap 1: haal de baby eruit.’

  • Hoe gaan consumenten om met info?
    • Nutsprincipe: alleen extra info zoeken als het de moeite is. Als ze echt informatie nodig hebben, gaan ze ernaar zoeken. Maar over het algemeen zijn consumenten lui  ze gaan het alleen zoeken als het echt nodig is.
    • Variatiezoeken: verlangen naar verandering. Bv. ander merk proberen.
    • Consumenten beslissen niet altijd rationeel. Emoties spelen een belangrijke rol. Bv. Er wordt meer gekeken naar de emoties met het product.

EXTRA AANVULLING: EXPERIMENT

Groep 1: Je ligt op het strand en het is heel warm. Je krijgt plots zin in bier. In een luxe hotel kan je dat kopen, hoeveel zou je er aan uitgeven?  €2.

Groep 2: Het zelfde verhaaltje maar het bier kan je nu alleen maar verkrijgen in een slechtlopende kruidenierszaak, hoeveel zou je er dan aan uitgeven?  €1.

Resultaat: Mensen denken soms niet rationeel.

3. EVALUATIE VAN ALTERNATIEVEN: de klant moet kiezen uit beschikbare alternatieven.

  • Evoked set: alternatieven die de consument werkelijk in overweging neemt  we worden er vaak aan blootgesteld en hier gaat het meeste geld naar toe. Dit wordt het meeste gebruikt omdat de mensen al iets aan het overwegen zijn.
  • Retrieval set: producten die we in ons geheugen hbb.
  • Inert set: producten die hij helemaal niet overweegt.
  • Inept set: alternatieven die de consument kent maar niet zou kopen  interessant voor marketeers omdat mensen dit niet zouden kopen en zij gaan er dan iets aan doen zodat de consumenten dit wel kopen
  • Evaluatiecriteriabij keuze ve bepaald productmerk binnen productcategorie:
    • Attributen: elementen die de consument gebruikt als evaluatiecriteria (prijzen, kleur, geur,…)
    • Functionele attributen: prijs (zeer belangrijk), gewicht, ingrediënten,…
    • Expressieve attributen: vormgeving, uitstraling (zeer belangrijk),…
  • Om keuzes gemakkelijker te maken, gebruiken consumenten heuristieken (= op basis van hun ervaringen): heuristieken zijn stereotype aannames
    • Afgaan op wat men ziet  als een product er goed uitziet gaat dat beter verkopen en denk je dat het ook beter is van kwaliteit
    • Hogere prijs = betere kwaliteit  hoe duurder, hoe beter de kwaliteit
    • Land van herkomst als signaal, Bv. Producten uit Frankrijk zijn duurder en producten uit China zijn brol omdat het zo goedkoop is
    • Branding (merkgeving)  men gaat op een bepaald merk af omdat het volgens persoonlijke overtuigingen voor kwaliteit staat
    • Inertie  merktrouw
  • Beslissingsregelsgeven aan hoe de consument de info over diverse aspecten vd merken gebruikt om tot een keuze te komen:
    • Niet-compenserende beslissingsregels: korte beslisroutes tot keuze.
    • Compenserende beslissingsregels: alles goed overwegen tot keuze.

  1. 4. PRODUCTKEUZE: kopen de consumenten het product of niet?
  • De uitgebreide koopbeslissing  routinematige koopbeslissing.
  • Er zijn 3 typen koopbeslissingen:
    • Uitgebreide: belangrijke beslissing voor de 1ste keer; veel risico. Je gaat heel veel informatie verwerven en je gebruikt compenserende beslissingsregels.
    • Beperkte: je hebt ervaring met het product, niet met het merk. Je gebruikt niet-compenserende beslissingsregels, m.a.w. je gaat het merk eens proberen.
    • Routinematige: Je kent het merk en zonder nadenken ga je het kopen. Je hebt een grote merktrouw, je gaat geen extra informatie inwinnen om het te kopen. Het is heel automatisch.
  • Factoren die de keuze knn beïnvloeden:
    • Toestand vd consument: stemming en tijd: als men goedgezind is en veel tijd heeft is men meer geneigd om iets te kopen (en omgekeerd)
    • Koopomgeving: = geur, belichting, medeconsumenten, winkeltrouw, …  aan de hand van deze dingen gaat men proberen om de consument gunstig te stemmen

  1. 5. RESULTATEN:
  • Evaluatieprocessenna de koop:
    • Tevredenheidoordeel: bv. niet tevreden? geld terug
  • Factorenvan invloed op de tevredenheid:
    • Verwachtingen
    • Kortetermijndenken Bv. Alcohol is fijn op korte termijn
    • Cognitieve dissonantie:
      • Tegenstrijdige elementen zorgen voor spanningen  onplezierig  consument probeert dit te verminderen  dissonantiereductie (= je gaat alles goedpraten).
      • Na maken ve keuze.
      • Afhankelijk van persoon, product en situatie.
      • Attributies =waaraan schrijft de consument zijn ontevredenheid toe?
        • Intern: men gaat de oorzaak van problemen toeschrijven aan zichzelf en men blijft vertrouwen hebben in het merk
        • Extern: men gaat de oorzaak van problemen toeschrijven aan de omgeving en men gaat het product of het merk niet meer kopen
  • Opheffen van dissonantie:
    • Vermijden van info die de keuze ondermijnt.
    • Zoeken naar info die de keuze ondersteunt.
    • Veranderen van attitude tov de gekozen alternatief.
    • Gedrag veranderen.

Lees meer...

Aspecten van conditionering

- Herhaling: consumenten een aantal keren confronteren met de prikkel. Dit is heel belangrijk  men probeert dit te doen bij consumenten om zodat ze heel veel blootgesteld worden aan reclame

Bv. verschillende keren hetzelfde bord laten zien

- Bevestiging: bekrachtigingschema’s met intervallen  het gaat over een bepaalde tijd (operante conditionering)

  • Bekrachtiging in vaste intervallen: Bv. In januari is altijd solden (= periode).
  • Bekrachtiging in variabele tssposen: mysteryshoppers (= klanten die stiekem komen beoordelen)
  • Bekrachtiging na vast aantal: Bv. 10 kebap’s de 11de gratis.
  • Bekrachtiging na variabel aantal: Bv. Gokken  soms win je, soms niet

- Generalisatie (KC): dezelfde respons w uitgelokt door een bijna identieke stimulus.

  • Me-too-benadering: een liefhebber van trappist, concurrenten gaan ervan profiteren en verschillende merken en smaken uitbrengen.
  • Paraplumerk: over 1 merk content zijn, ze gaan er vanuit dat je van al de producten van dat merk content bent

Bv. “ik ben zeer tevreden over mijn haardroger van Philips, dus de DVD-speler zal ook wel goed zijn”

- Discriminatie (OC): alle marketinginformatie waarmee de marketeer zich wil onderscheiden van zijn concurrentie.

- Sociaal leren = modelleren; kinderen bootsen hun ouders na (ook roken), bekende mensen, dezelfde figuur in de reclames gebruiken, …

Lees meer...

Operante conditionering

= gewenst gedrag belonen, ongewenst gedrag bestraffen  positieve en negatieve ervaringen door producten

Hoe wordt het gebruikt in reclame? Als je iets koopt krijg je er iets bij, je krijgt korting, …

  • Experiment van Skinner (duiven krijgen voedsel als ze aan de hendel trekken)
Lees meer...

Klassieke conditionering

= een vaste reactie op een stimulus

- Experiment van Pavlov met honden

EXTRA AANVULLING: EXPERIMENT RECLAME

Er worden tijdens 2 identieke reclames 2 stukjes van muziek afgespeeld: één van Grease (geliefd) en één uit een Indiase film (niet geliefd). Op de reclames wordt een pen getoond, de pen had alleen een verschillende kleur. Ene paars de andere groen.

RESULTAAT: de muziek uit Grease koppelen ze aan de reclame met de groene pen en dit w het meest gekozen achteraf.

EXTRA AANVULLING: EXPERIMENT MUZIEK IN WINKEL

Men gaat in een supermarkt de snelheid van de muziek variëren.

RESULTAAT: Bij trage muziek bleven de klanten langer in de winkel en ze kochten meer. Te snelle muziek in een winkel zorgt voor ongemak.

Lees meer...

Manieren van leren

- Cognitief leren: consument formuleert doelen, verzamelt informatie om te knn kiezen uit verschillende reacties om die doelen te bereiken  technische uitleg is nodig bij advertenties

Bv. Gsm, computer,…

- Associatief leren (klassieke en operationele conditioneringen): consument legt een verbinding tss gebeurtenissen en voor hem plezierige/onplezierige resultaten

Bv. Schoonheid = geluk  schoonheid + product = geluk  product = geluk

  • Operante conditionering = positieve en negatieve ervaringen door producten

- Leren door observatie (sociaal leren): treedt op wanneer mensen handelingen van anderen zien en merken welke bekrachtiging hen dat oplevert  leren van anderen, hoe doen anderen het? Als het gedrag beloond wordt, ga je het imiteren, als het bestraft wordt ga je het niet nadoen.

Lees meer...

Definitie leren

Leren = permanente gedragsverandering naar aanleiding van opgedane ervaringen. Leren kan ook zonder concrete inspanningen te leveren.

Beslissen over producten te kopen ja of nee is aangeleerd.

De hoofdvraag vh leren is: hoe knn we de consument zover krijgen dat ze onze producten kopen zonder er lang over na te denken?  door kortingen te geven, het moet uiteraard een gewoonte worden om die producten te kopen.

Lees meer...

Hoofdstuk 5: Leren

Bv. Welke associatie wil Cola? Men wil een goddelijke, nostalgische en mysterieuze sfeer creëren. Plezier, vrienden, sfeer, samen zijn.  klassieke conditionering (= een leuk gevoel associëren met coca cola)

Bv. Als je aan Bacardi denkt, denk je aan feestjes. Men heeft geleerd dat het staat voor iets speciaals

Lees meer...

Gedragsbeïnvloeding

Gedrag is de belangrijkste determinant van latere attitudes: als je mensen hun gedrag kunt beïnvloeden, dan gaan ze sneller positiever tegenover het product staan.

- Voet-tss-de-deur-techniek: als mensen ‘ja’ hebben gezegd op een klein verzoek, is het moeilijker om ‘nee’ te zeggen op een groot verzoek. Als je eerst het groot verzoek doet, dan is de kans veel groter dat je afgewezen wordt.

Bv. Mogen we in uw tuin een bord plaatsen? Groep 1 zegt nee. Groep 2 krijgt de vraag: mogen we een sticker op uw raam plakken? Groep 2 zegt ja. Daarna gaan ze nog eens bij dezelfde mensen langs en vragen opnieuw als ze een bord mogen plaatsen, de meerderheid zegt ja.

RESULTAAT: als je voor een 2de keer gaat, na 1 keer toestemming, is het moeilijk om nee te zeggen.

- Neiging tot consistentie: opvattingen en cognities met elkaar overeenstemmen en deze laten overgaan tot hun gedrag.

Bv. Schreeuwen vd daken dat je tegen roken bent terwijl je zelf rookt

Dit is geen consistent gedrag want de opvattingen zeggen iets anders dan je gedrag. Opvattingen moeten hetzelfde zijn als het gedrag anders krijg je cognitieve dissonantie (= spanning die je anders doet denken dan je gedrag)

- Cognitieve dissonantie: mensen hebben eerder de neiging om hun opvattingen aan te passen aan hun gedrag, dan andersom.

EXTRA AANVULLING: FILMPJE OOK GETEST OP MENSEN

Opzet 1: jongentjes aan deuren laten gaan om wafels te verkopen.

Resultaat 1: geen succes maar 4 dozen verkocht.

Stap 1: Steunkaarten verkopen voor €15, de mensen gaan nee zeggen en juist dan moet je vragen als ze geen wafels willen verkopen voor €5, de mensen zeggen ja.

Stap 2: Men geeft de mensen een gratis balpen, de mensen nemen deze aan. Daarna vraag je als ze wafels willen kopen voor €5, de mensen zijn geneigd om wafels te kopen.

Stap 3: De mensen vragen stellen over de scouts, je laat ze een aantal keren ja zeggen en als je vraagt als ze wafels willen kopen gaan ze rapper ja zeggen.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen