Menu

Sofian Bouazzaoui

Sofian Bouazzaoui

Aristoteles, “vader van de Westerse wetenschap”

  • Aristoteles is realist en een groot wetenschapper

1. Hij onderscheidt wetenschap van de filosofie en brengt een eerste indeling die nog steeds herkenbaar is

  • Logica : Aristoteles maakte strikte regels voor het denken
  • Biologie : analyseert veel soorten levende dieren
  • Ethiek en politiek : worden onderscheiden
  • Metafysica : blijft eerste filosofie

2. Hij probeert wetenschap te definiëren

  • Wetenschappelijke kennis wil de werkelijkheid begrijpen door de kenmerken ervan te bestuderen ( bevinden zich in tijd en plaats )

3. Hij denkt na over methodologie

  • Schrijft logica neer in een werk over de regels van het juiste denken
  • Deductie is een redeneervorm
  • Syllogisme = 2 premissen ( major en minor ) zorgen voor conclusie

Vb. alle mensen zijn sterfelijk ( major )
Socrates is een mens ( minor )
Socrates is sterfelijk ( conclusie )

  • Wiskunde is belangrijke deductieve wetenschap
  • Indictie is een redeneringsvorm waarbij uit concrete gegevens een algemene
    regel wordt afgeleid
  • Aristoteles schreef handboek over geldige en ongeldige redeneringsvorm
  • Voorbeeld 1 :
    Eerste premisse : alle mensen zijn sterfelijk
    Tweede premisse : Socrates is een mens
    Conclusie : Socrates is sterfelijk
  • De twee persmissen zijn waar, de redenering is geldig, dan is ook de
    conclusie waar

Voorbeeld 2 :
Eerste premisse : katten miauwen
Tweede premisse : katten zijn dieren
Conclusie : alle dieren miauwen

  • Voorbeeld 3 :

Eerste premisse : alle katten hebben 4 poten
Tweede premisse : de kat van de buren heeft er maar 3
Conclusie : de kat is geen kat meer

  • Redeneringsvormen zijn nog steeds bekend vb. Popper leverde intressante
    correcties :
  • Zuiver deductief redeneren is uigesloten. Je kan maar een theorie
    formuleren als er een vermoeden aan vooraf gaat
  • Zuiver inductief redeneren kan leiden tot grote fouten.

3. De metafysica van Aristoteles

  • Er is maar 1 wereld, de wereld waarin wij leven
  • De essentie van elk ding, is in het ding zelf aanwezig
  • Werkt een metafysica uit door nuanceringen over “het zijn”
  • Er is meer dan “zijn” en “niet zijn”

1ste nuance : het stof-en-vorm principe = hylemorfisme

  • Een vormeloze stof ( hylè ) bestaat nooit op zichzelf ; maar word door een stof
    ( morfé ) tot iets gemaakt
  • Stof en vorm kunnen niet op zichzelf bestaan
  • Elk zijnde is een combinatie van een oerstof met die eigen vorm

2de nuance : begrippenpaar potentie en act

  • Vb. eikel die kan uitgroeien tot een eik
  • Potentialiteit = mogelijkheid tot worden, onbepaaldheid
  • Vorm = verwezenlijking, voltooiing

Aristoteles past deze potentie en act ook toe om de mens te omschrijven. De potentieis de menselijke lichamelijkheid en de act van de mens, de voltooiing van het menszijn ligt in de ontwikkeling van de geest. Men evolueert verder en steeds beter dan vorige generatie: uit een lagere lenvensgraad groeit steeds een grotere.

4. De ethiek van Aristoteles : een levenskunst om gelukkig te worden

Het menselijk geluk bevat 3 componenten :

  • Ontwikkeling van de geest : enkel als de geest voldoende ontwikkeld is kan je gelukkig zijn
  • Sociale vaardigheden ontwikkelen : steeds gulden middenweg kiezen ( rationeel overwogen keuze )
  • Voldoende vrienden, gezondheid en materiële welstand, gelukkig gezinsleven,…

=> De ethiek van Aristoteles is heel intellectualistisch. Het verstand speelt een dominante rol. Er is geen geluk mogelijk zonder intellectuele ontplooiing. Toch is Aristoteles genuanceerder dan Socrates over de motieven die het handelen van de mens bepalen : ook karaktersterkte en inzet zijn verijst.

Lees meer...

Situering

  • Is lid van de Academie van Plato ; volgt er 20 jaar les
  • Word privé-opvoeder van Alexander de Grote
  • Richt eigen school op = Lyceum
    • Nieuwe kijk op natuur, mens en wereld
  • Bekend leraar en onderzoeker en realist ( grote verzamelingen )
Lees meer...

Plato ( 427- 347 voor Chr. )

1. Situering

  • Rivaliteit tussen Plato en Diogenes
    • Diogenes : cynische denker
      • Sluit aan bij 1ste moment van Socratische leer
      • Verzet zich tegen bestaande instellingen
      • Heeft niet de drang waarheid te zoeken
    • Plato : zoekt waarheid
      • Volgt 2de moment v/d socratische leer op.
  • Plato is in de ban van Socrates’ filosofie
  • Meest invloedrijke denker uit de Westerse geschiedenis
  • Plato sticht filosofische school
    • Studenten oefenen Socartische dialogen
  • Schrijft visie neer in een aantal werken  allemaal in dialoogvorm vb. Politei
  • Wil weg van Socrates verder uitwerken
  • Zoekt metafysische omschrijving van “het goede”, “de waarheid”, “het geluk” en hun samenhang = eerste filosofische idealist
  • Werk moraal en politieke filosofie uit


2. De ideeënleer : een dualistische metafysica

Vertrekt vanuit veranderlijke indrukken in de zintuiglijke werkelijkheid

Vb. we zien een MOOI landschap

Vb. we ondervinden een GOEDE daad

Vb. we beleven een moment van GELUK

Vb. we zien een PARRDJE in de wei

  • Paard is een onderdeel van de “paardheid”, kip is een onderdeel van de “kipheid”, appel is een onderdeel van de “appelheid”,… Deze bestaan in realiteit
  • Het ideaal bestaat echt, de ideeën zijn het meest reëel ( eeuwig, onveranderlijk )
  • Zintuiglijke werkelijkheid is een zwakke afschaduwing van dat ideaal
  • Mythe van de grot :
  • Plato werkt dualistische metafysica uit, en zegt dat er 2 werelden zijn :
  • Ideeënwereld
  • wereld van het ZIJN ( Parmenides )
  • ware werkelijkheid
  • transcendente wereld van volmaaktheden
  • bovenzintuiglijk en enkel toegankelijk voor het denken, de geest
  • opperste idee = idee van het schoongoede ( kaloskagathos )
  • stoffelijke, werkelijke wereld
  • wereld van het WORDEN ( Heraclitus )
  • zintuiglijk waarneembare wereld is wereld van veelheid en veranderlijkheid
  • het is een zwakke schaduw van de ideeënwereld ( ware werkelijkheid )


3.Mensbeeld

  • dualistisch mensbeeld
  • stoffelijk lichaam + verheven ziel
  • ziel komt bij de geboorte uit de ideeënwereld naar het lichaam en heeft tevoren alle volmaaktheden gezien
  • bij het zien van onvolmaaktheden in de stoffelijke wereld, wordt het volmaakte opnieuw wakker geschud
  • de mens kan door oefening eeuwige ideeën ontdekken = levensopdracht


4. Moraal

“ Wat is goed?” “Wat is kwaad?”

  • ontwerpt moraal vanuit de metafysica
  • hoogste idee , is idee van schoongoede
  • het goede leidt tot een objectief, reëel bestaan
  • ethisch objectivisme <-> relativisme van de sofisten
  • elke mens verlangt naar geluk = de ziel had in een vroeger bestaan contact met het “absolute goede”
  • absoluut geluk is transcendent => behoort tot ideeënwereld


5. Staatsleer

  • Plato maakt analyse van menselijke ziel om over te gaan naar zijn staatleer Menselijke ziel bestaat uit 3 delen :
    • het redelijke deel
    • het eerzuchtige, vurig deel
    • het begerend deel
  • moeten in onderlinge harmonie functioneren : wijsheid ; dapperheid en matigheid moeten worden beoefend
  • voorkeur Plato = redelijke deel
  • Vanuit de psychologie werkt hij aan de politiek :
    • filosofen : wijzen beoefenen de wijsheid
    • soldaten : trainen in dapperheid
    • boeren : arbeiders moeten verlangen en driften in toom houden via matigheid
  • Plato schrijft “het ideaal” politiek regime :
  • Filosofen ( wijzen ) moeten de stadstaat regeren ; enkel zij weten wat goeden rechtvaardig is
  • Soldaten vervullen een politionele taak ; moeten veiligheid garanderen ; geen inspraak
  • Boeren en arbeiders moeten mensen van een hogere stand voorzien van dagelijkse materiële behoeftes ; moeten gehoorzamen


6. Besluit

  • Plato heeft geprobeerd de waarheid te redden en veilig te stellen
  • Waarheid buiten wereld plaatsen
  • Grote invloed op westers denken
  • Uitgesproken scheiding tussen het goede ( de geest, het denken ) en het slechte ( het aardse, materiële, lichamelijke )

Lees meer...

Socrates ( 469 – 399 Voor Chr.)

1. situering

  • Zwerft rond in Athene
  • Laat geen geschriften na
  • Stelt mensen vragen over verschillende onderwerpen
    • Elk antwoord is aanleiding tot het stellen van nieuwe vragen
  • Iedereen haatte Socrates door zijn lastige vragen
  • Aangeklaagd :
    • Goddeloosheid
    • Slechte invloed op de jeugd ter door veroordeeld -> gifbeker
    • Misprijzen van de wetten
  • Socrates verschuift ( zoals de Sofisten ) de aandacht van de filosofie naar de mens zelf.
  • De ethische problemen en gestaagd leven stond op de eerste plaats. Via concrete
  • vragen wil hij tot algemene principes komen rond het handelen van de mens.
  • Intellectueel inzicht zou zorgen voor een geslaagd en gelukkig leven.


2. Methode : het socratisch gesprek

  • Socrates wil zijn gesprekspartner in 2 momenten tot zichzelf laten komen :
  • 1ste moment : de ironie ( elenktiek )
  • Socartes stelt ingewikkelde vragen en gaat steeds dieper in op gegeven
    antwoorden die elkaar tegenspreken. Hij besluit “ken u zelf”.
  • 2de moment : het opbouwend moment ( maieutiek )
  • Moment van geestelijke bevalling
  • Mens wordt aangezet om naar de waarheid opzoek te gaan

3. Socrates en het menselijk geweten ( daimonoin )

  • Menselijke ziel heeft morele waarde
  • Geweten wordt wakker geschud
  • Mens moet zoektocht naar absolute waarheid benaderen
  • Zoeken is dagelijkse opdracht

4. Een intellectuele ethiek

  • De mens staat centraal
  • “kennis leidt to deugd”
  • Verkeerd handelen = intellectuele fout
  • Socrates brengt grenzen van het menselijke kennen aan

5. Politieke filosofie

  • Politieke leiders moeten ook moreel ontwikkelde figuren zijn
Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen