Menu

Inzichtelijk leren

Inzicht: plots vatten van een nieuw verband tussen de dingen, zo probleem oplossen

Experiment Köhler



In dit experiment werd er in een apen kooi een banaan binnen gezichtsbereik, maar niet binnen handbereik gelegd. De apen konden deze toch bemachtigen door andere materialen te gebruiken.

  • Kenmerken van inzichtelijk leren

 Inzicht treedt plots op
- de persoon ervaart dat en voelt zich opgelucht

 Gebruiken in gelijkaardige situaties
- het inzicht wordt overgebracht, getransfereerd naar gelijkaardige
probleemsituaties

 Geheel van de situatie gebruiken
- om tot inzicht te komen gebruikt men alle elementen

Lees meer...

Operante conditionering

= operant gedrag leer je door gewenst gedrag te belonen en ongewenst gedrag
te bestraffen
= gedrag dat inwerkt op de omgeving om daar bepaalde

Wet van effect:

 leren wordt geleid door het effect dat gedrag heeft

Trails en error: (leren door gissen en missen)

 wanneer uit vele pogingen één handeling succes oplevert, dan zal de lerende dat
gedrag in de toekomst opnieuw proberen
 tegenovergestelde: wanneer vele pogingen geen succes opleveren, zal de
lerende vlug ondervinden dat het geen zin heeft dit te blijven doen

 Skinner
Knop  voedsel



1) uitvoeren van handelingen door het organisme
2) bepaalde handelingen hebben een effect op de omgeving
3) handelingen worden in de toekomst herhaald
4) gestelde handeling en het effect op de omgeving moet waarneembaar zijn

  • Kenmerken van operante conditionering

 Positieve bekrachtiger
= beloning
Bv. het graan zorgt ervoor dat de duif opnieuw op de knop zal pikken

 Negatieve bekrachtiger
= wegnemen van iets negatief
Bv. bij hoofdpijn grijp je al vlug naar medicatie als deze de pijn verminderd

 Positieve straf
= iets negatief toevoegen, het toedienen van een onaangename stimulus
Bv. het kind een draai om de oren geven

 Negatieve straf
= iets positief inleveren, de wegname van een aangename stimulus
Bv. het kind zijn speelgoed afnemen
 Prikkeldiscriminatie
= in een bepaalde situatie levert niet elk gedrag succes op
Bv. de duif leerde ook dat er enkel voedsel kwam als er een groen lampje
brandde en dat het dus geen zin had te pikken wanneer er een rood £
lampje brandde.

 Prikkelveralgemening
= we hebben geleerd op dezelfde manier te reageren op gelijkaardige
aangeboden prikkels
Bv. de duif zal pikken op de knop bij groen licht, zowel bij licht- als bij
donkergroen.

 Uitdoving
= als de handeling niet het gewenste effect heeft zal die handeling uitdoven
Bv. als er geen eten meer komt wanneer de duif op het knopje pikt zal de duif
niet meer op het knopje gaan pikken.

  • Toepassingen

 Belonen van positief of gewenst gedrag
Bv. Bart speelt met het speelgoed van An, An stevent meteen op hem af, Bart
is bang en geeft het speelgoed vlug aan An.
 An: Stoer doen (R)  verkrijgen van speelgoed (pos. Bekrachtiging +S+)
 Bart: Afgeven van speelgoed (R)  verminderen van angst
(neg. Bekrachtiging -S-)
An leert voor zichzelf opkomen.
Bart leert onderdanig gedrag aan.

 Token-economy
= het gebruik van positieve bekrachtigers
= het aanbieden van weloverwogen, bedekte of symbolische bekrachtigers

Bv. Elien wil graag een scooter, van haar ouders krijgt ze deze als ze van een tot puzzelstukjes verknipte poster alle stukjes heeft verzameld, ze krijgt telkens een stukje van de puzzel wanneer ze goede punten heeft.


 Aangeleerde hulpeloosheid

Meestal hebben onze handelingen een positief effect op onze omgeving
Bv. men lacht met onze grappige opmerkingen
Maar als we ondervinden dat ons handelen helemaal niet het gewenste effect
heeft op de omgeving, kunnen we op twee manieren reageren:
1) ander gedrag opstellen dat wel succes heeft
2) hulpeloos opstellen (hier spreken we van aangeleerde hulpeloosheid)

 Tava, time-out
= aanpak van ongewenst gedrag
= totale afwezigheid van aandacht (=tava)

Lees meer...

De klassieke conditionering

 Leren om een gebeurtenis met een andere te associëren

 Conditioneren = link leggen tussen een stimulus en een reactie

 Grondlegger: Pavlov (1849-1936)

 Onvoorwaardelijke stimulus en reactie = reflex

Experiment Pavlov:

Fase 1
Onvoorwaardelijke stimulus(OVS)  onvoorwaardelijke reactie(OVR)

Fase 2

(neutrale stimulus(NS) + onvoorwaardelijke stimulus(OVS))  onvoorwaardelijke reactie(OV)

Fase 3

Voorwaardelijke stimulus(VS)  voorwaardelijke reactie(VR)

HOND Voorbeeld uit eigen leven

Steak  kwijl Buikpijn  ziek
Bel + steak  kwijl Mosselen + buikpijn  ziek
Bel  kwijl Mosselen  ziek

  • Kenmerken van de klassieke conditionering:

 Uitdoven
Bv. wanneer men bij de hond een aantal keren alleen het belletje liet horen
ging de hond minder speeksel en na een tijdje zelfs helemaal geen
speeksel meer afscheiden

 Prikkelgeneralisatie
= het aanleren van een nieuwe voorwaardelijke prikkel gebeurt vlugger
wanneer de voorwaardelijke prikkel dicht aanleunt bij de eerste prikkel.
Bv. de hond zal vlugger reageren bij het horen van een hoge of lage beltoon
dan bij het horen van een saxofoon

 Prikkeldiscriminatie

= het tegenovergestede van prikkelveralgemening.
Bv. zo kan je erin slagen de hond met dezelfde reactie te doen reageren op een
metronoom, de hond watertande uitsluitend bij een bepaalde snelheid van
het tikken van de metronoom, niet bij andere snelheden

Experiment John Watson

Baby Albert

Zelfde principe als Pavlov:

1.OVS (geluid)  OVR (angst)

2.NS (rat) + OVS (geluid)  OVR (angst)

3.VS (rat)  VR (angst)

Klassieke conditionering word vaak gebruikt in de reclame
Bv. een knappe vrouw langs een wagen zetten

Lees meer...

Het belang van de gegevens uit de waarneming psychologie voor de eigen waarneming

  • Fouten uitgelokt door het object dat we waarnemen

 Verhouding figuur-achtergrond
= we kunnen in het observeren zo getroffen worden door een bepaalde
figuur of eigenschap van iemand dat de andere eigenschappen in een vage
achtergrond verzinken
Bv. Kasper is nieuw op school, hij is zo schuchter dat de klasgenoten zijn
anderen eigenschapen niet opmerken.

 Bewegende en stilstaande figuren
= een bijzondere vorm van de figuur – achtergrond/voorgrond verhouding
Bv. op tv-beeld valt een racewagen duidelijk op vanwege al de reclame
die erop staat

 Camouflage
= een bepaald object zodanig in de achtergrond opgeslorpt dat het niet opvalt
Bv. met make-up kan een dikke neus wat smaller lijken

  • Fouten gelegen in de persoon die waarneemt

     Emotionele instelling
    = het humeur van de dag en van het moment kan een rol spelen in hoe je iets
    waarneemt.
    Bv. als je je niet goed voelt zie je alles anders

     Voorkennis en vroegere ervaringen
    Bv. als je ergens gaat babysitten en ze waarschuwen je dat het een moeilijk
    kind is

     Vooroordelen
    = een oordeel dat al vastligt voordat men van de grond van de zaak kennis
    heeft genomen
    Bv. politici zijn allemaal zakkenvullers



 Wen-effect / irritatie-effect
= we wennen aan een prikkel door die meermaals op te merken
= gedrag kan zodanig opvallend zijn en de observator zodanig irriteren dat het
voldoende is om een overtrokken waarneming te hebben.

 Observeren
De observator speelt een rol
= je gaat je anders gedragen als je weet dat men naar je kijkt
Bv. als je met je fiets valt in een drukke straat, zal je je sterk houden
en gewoon verder stappen of verder fietsen ookal heb je je ernstig
bezeerd

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen