Menu

De dynamiek van sociale systemen: enkele modellen

Er is een verschil tussen evolutie en vooruitgang. Het begrip evolutie slaat op een veranderingsrichting, terwijl het begrip vooruitgang slaat op een gewenste veranderingsrichting.

Sommige theorieën focussen zich op de determinanten zelf; andere op de evenwichtstoestanden. Vandaar:

  • Evenwichtstheorieën: hier staat het begrip homeostasis centraal. Een homeostasis of evenwichtstoestand is een toestand waarbij de elementen van het systeem in zo een onderlinge staan d at kleine wijzigingen in één van de elementen worden gevolgd door wijzigingen in de andere elementen, zo dat het effect van de oorspronkelijke verandering wordt tenietgedaan. Dit evenwicht kan statisch (niveau van het evenwicht blijft gelijk) of dynamisch(niveau verschuift) zijn vb. algemene systementheorie, menselijk-ecologische benadering,…
  • Veranderingstheorieën: hier legt men de nadruk op de verandering zelf en zien die verandering als inherent in elk sociaal systeem.

De bekendste zijn:

1) algemene systementheorie van Talcott Parsons

2) menselijk-ecologische benadering

(p. 148)

Lees meer...

Een gevalstudie: toegang tot het hoger onderwijs

Democratisering: verschillen tussen de objectieve kansen voor de leden van verschillen de categorieën nemen af.

    • Men wil een democratisering van het onderwijs forceren door financiële prikkels (daling van de kosten) wat zou moeten leiden tot meer toegang tot het hoger onderwijs. Maar dit kan niet door de feiten bevestigd worden.

P. Bourdieu geeft een holistische verklaring voor de falende democratisering. Volgens hem speelt de hele vooraf bestaande structuur van de verdeling van de kansen een rol. Elke sociale categorie neemt in die structuur een positie in en tendeert ernaar preferenties en subjectieve inschattingen van kansen te ontwikkelen die objectief aangepast zijn aan haar positie.

De preferenties worden bepaald door de objectieve posities van de betrokkenen in het economisch veld. Deze preferenties noemt men adaptieve preferenties en zij weerspiegelen wat in feite mogelijk is voor de leden van de betrokken groepen (vb. vos en druiven).

Volgens het methodologisch individualisme zou je verwachten dat zij die kansen zouden hebben aangegrepen, tenminste als zij in staat waren om de studies aan te vatten en als zij op de hoogte waren van de nieuw geboden kansen. Waarom zouden ze die kansen aangrijpen? Ten eerste omdat zij als rationele actoren met kennis van de mogelijkheden liever hoger onderwijs volgen dan niet, ten tweede omdat de kosten voor het realiseren van de geprefereerde optie zijn gedaald. (cfr subsidiëring)

De school wordt a priori ervaren als ‘iets dat er niet voor ons is’. Financiële hulpmiddelen hebben wel een invloed op de feitelijke doorstroming van kinderen uit de lagere klassen naar het hogere onderwijs, maar de effecten zijn zo objectief klein dat zij de subjectieve verwachtingen van de betrokkenen niet decisief beïnvloeden. De daling van de financiële kosten is m.a.w. te klein om de perceptie van de haalbaarheid te wijzigen. Ze gaan zichzelf diskwalificeren voor het hoger onderwijs.

Je moet in de lagere klassen goed presteren in het secundair om een kans te maken om door te stromen naar het hoger onderwijs. Terwijl de hogere klassen in ieder geval gaan.

  • De studiekeuze daarentegen kan dan weer perfect verklaard worden aan de hand van het methodologischindividualisme. De leden van de lagere klassen gaan bij hun studiekeuzes nu meer risico’s durven nemen door de dalende financiële kosten. Daarvoor moesten ze er zeker door zijn, nu kunnen ze zich een misstap permitteren. De dalende kosten hebben gezorgd voor een verschuiving van het evenwicht tussen V en A.

Maar ook op de studiekeuze bestaat een holistischekijk. Letteren en wetenschappen eisen namelijk ‘schools succes’ voor het toekomstig beroepsleven, terwijl geschiedenis en rechten dit niet eisen zij eisen vooral sociaal en economisch kapitaal. Dus gaan mensen uit de lagere klassen voor het eerste kiezen en de rijkere voor het tweede.

Een belangrijke opmerking is nog dat de grens tussen holistische en methodologisch individualistische benaderingen niet scherp kan worden getrokken. Er is namelijk nog een tussenvorm: de interactionistische benadering. Die gaat noch uit van de reduceerbaarheid van maatschappelijke verschijnselen tot individuele keuzen, noch van het bestaan van zelfstandige groepskenmerken. Zij neemt aan dat de sociale werkelijkheid een relationeel bestaan heeft: het zijn niet de individuen die de basis vormen van de maatschappij maar de relatiestussen individuen.

(Vb. p142- 146)

Lees meer...

Methodologisch individualisme en holisme

De discussie tussen methodologische individualisme en holisme wordt het best begrepen als een vraag naar de reduceerbaarheid van de wetenschappelijke taal van een bepaald domein naar een taal van een ander domein. Maw een theorie T2 kan slechts gereduceerd worden tot een theorie T1 als en slechts als T2 afgeleid kan worden uit T1. Micro-reductie: de objecten van T1 zijn delen van de objecten van T2 (vb. T1 = atomen, T2 = moleculen → atomen zijn deeltjes van moleculen dus dit geldt).

De discussie tussen methodologisch individualisten en holisten in de maatschappijwetenschappen betreft de reduceerbaarheid van de theorie van de groepen naar de theorie van de individuen.

  • Methodologisch individualisten(leunt aan bij de economie) menen dat sociale instituties reduceerbaar zijn tot individuele beslissingen. De gedragswetenschappen zijn bijvoorbeeld afleidbaar tot de Rational Choice Theorie. Stelling: Volgens de methodologisch individualisten zijn alle maatschappelijke evoluties verklaarbaar vanuit twee zaken:
  • De keuzepsychologie van het rationele individu
  • De interactiestructuur waarin dat individu kiest

Voor de analyse van situaties waar er twee kiezende personen aanwezig zijn, worden meestal wiskundige modellen gebruikt die de individuele beslissingsprocessen beschrijven in situaties waar de uitkomsten van die beslissingen afhangen van de beslissingen van anderen (speltheorie). Een speciaal soort van spelsituaties zijn deze die leiden tot zogenaamde suboptimale resultaten.

Suboptimaliteit heeft iets te maken met de zogenaamde fallacy of composition (drogreden van de samenstelling). Hieronder verstaat men de foutieve veronderstelling dat wat mogelijk is voor elk individu afzonderlijk in een groep, mogelijk is voor alle leden van die groep samen (vb. opletten, volwassen gedragen; tegenvb. weigeren taken, werkgelegenheid). In de gevallen van de tegenvoorbeelden kan zelfs contraproductiviteit ontstaan: de aggregatie van individuele beslissingen leidt tot resultaten die tegengesteld zijn aan wat elk afzonderlijk heeft beoogd met zijn/haar beslissing (vb. p139).

Het methodologisch individualisme is goed verenigbaar met de uitgangspunten van de neo-klassieke economische theorie. De economie is sterk methodologisch individualistisch getint. (paar uitz.)

  • Volgens deholisten (leunt aan bij de sociologie) echter zijn de sociale instituties niet herleidbaar tot individuele beslissingen. Men kan het holisme op twee manieren definiëren:

  • Een theorie die ontkent dat de theorie van maatschappijen herleidbaar is tot die van individuen.
    • Een theorie die stelt dat een maatschappij reële kenmerken heeft die niet herleidbaar zijn tot de individuen waaruit die maatschappij is samengesteld

Lees meer...

Rationeel gedrag of niet?

Uit studies blijkt dat als men weet wat een persoon vindt dat hij zou moeten doen, in slechts 10% van de gevallen zijn gedrag kan voorspeld worden. Dus als je weet wat volgens mensen hoort, zullen zij in 90% van de gevallen anders reageren. Dit zou men zo kunnen zien dat de ‘diepe’ moraliteit wordt gedoubleerd door een ‘situationele’ moraliteit die onder de druk van omstandigheden aan de oppervlakte komt.

Er zijn allerlei factoren gevonden die zorgen voor meer overeenstemming tussen ‘diepe’ en ‘situationele’ moraliteit zoals opvoeding; persoonlijkheid en levensgeschiedenis.

Sociaal psychologen zien dit gedrag van mensen in extreme situaties als onvoorspelbaar en hun beslissingen dus als irrationeel. Men spreekt immers van rationeel handelen, als je handelt op grond van beslissingen waarvoor je goede redenen hebt. Toch kan me dit gedrag als rationeel beschouwen volgens Becker. Want volgens hem is groepsconformisme rationeel gedrag. De grondgedachte van deze theorie is de volgende: stel dat in iemands preferentieordening groepsconformisme boven het moorden staat. Dit is al altijd zo geweest maar tot nu toe kon deze persoon deze twee preferenties gelijktijdig bevredigen. Maar stel dat deze persoon in een situatie komt waar dit niet het geval is dan zal hij moeten kiezen voor datgene waar hij het meeste belang aan hecht namelijk het groepsconformisme. Dus zal de persoon rationeel voor het moorden kiezen.

Maar de vaststelling dat de meeste politiemannen diepe crisissen doormaakten toont aan dat er een breuk is in hun preferentiestructuur. We hebben dus te maken met inconsistente en niet-transitieve preferentieordeningen. Ook het voorkomen van “learning by doing” en de “paradox van de sequentiële handeling” is moeilijk te verklaren vanuit de stabiliteit van de preferenties. Het lijkt er veel meer op dat de actoren zelf hun preferenties gaan wijzigen terwijl zij leren hun weerstanden tegen hun eigen handelswijze te overwinnen.

De zienswijze van Becker toont wel aan dat de zaken misschien niet zo gemakkelijk liggen als men op het 1e zicht zou denken. Het leert ons echter ook iets over de gebrekkige onderlinge coherentie van de gedragswetenschappen. De uitgangspunten van de experimentele sociale psychologie en de economie bepalen in zeker mate of men gedrag als rationeel of irrationeel gaat interpreteren.

Rationele actoren: contra:

- rol: situatie (wordt gekozen)

- onvoorspelbaarheid

- inconsistente preferenties: depressies, gebruik excuses

- preferentiewijziging: learning by doing

Rationele actoren: pro:

- onbewuste berekening van voordelen

- consistente preferenties op gewijzigd markt

à actor prefereert waardering door anderen

Uitroeiingskampen

  • Slachtofferperspectief

- kwaad is intentioneel

- kwaad hangt samen met schadelust, sadisme

- het slachtoffer is onschuldig en goed

  • Daderperspectief

- hebzucht en ambitie (indianengenocide)

- wraak en egoïsme (servische gewelddaden tegen Kroaten)

- idealisme (jodengenocide)

- plezier (5% vd gewelddaden)

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen