Menu

Het Empirisme: Hume

  • Treatise of Human Nature

- Wilde totaalfilosofie ontwerpen

- Vertrekt niet van de notie ‘God’

- Problemen baseren op onderzoek van het kennende wezen, de mens

  • Bewustzijnsverschijnselen (perceptions)
  • Impressions

= indrukken (gewaarwordingen, gevoelens, emoties)

  • Ideas

Enkelvoudige ideeën

= voorstellingen die overeenkomen met / refereren naar 1 bepaald ding in de wereld en niet opsplitsbaar zijn in meerdere voorstellingen

Vb. koude, hitte, rood, zoet

Complexe / samengestelde ideeën

= enkelvoudige voorstellingen samenvoegen: combineren van waarneming van meerdere zintuigen en corresponderen niet rechtstreeks met datgene wat we kunnen ervaren

Vb. uitgebreidheid, oneindig, dronkenschap

  • Redeneren = ontdekken van relaties

  • Over relaties tussen ideeën

= analytische aanpak

- Bewijzend of demonstrerend redeneren

- Leiden tot zekerheid

- Conclusie van een redenering zit reeds vervat in de betekenis van de eerste helft van de redenering

- A priori waar

- Ontkennen houdt contradictie in

  • Over relaties tussen waargenomen feiten

= synthetische aanpak

- Over ervaringsfeiten

- Ervaringsgegevens zijn nodig om uit te maken of ze waar of vals zijn

- Ontkenning houdt geen contradictie in, ook al zou de ontkenning vals zijn

- Niet a priori waar

- Empirische hypothesen die, met alle variaties van waarschijnlijkheid, waar of onwaar kunnen zijn

  • Causale relaties

= leggen van verbanden tussen oorzaken en gevolgen

  • Noodzakelijk verband

= necessary connection tussen A en B als men zegt dat ‘A oorzaak is van B’

- verband op zich kunnen we nooit vaststelling in de ervaring

- oorzakelijkheid = neiging van ons psychisme om, na herhaalde vaststelling van opeenvolging, te besluiten tot een noodzakelijk verband

- kan noch door ervaring, noch door logische redenering als zeker worden beschouwd

- gevolg: inductie is geen logische procedure

  • Deductie

= afleiden van conclusies uit bepaalde premissen (als de premissen correct zijn, dan is de conclusie noodzakelijkerwijs ook correct)

  • Inductie

= maken van een veralgemening op basis van een beperkt aantal specifieke waarnemingen

  • Inductie

- Bezit geen logische zekerheid zoals bij deductieve redeneringen

- We kunnen nooit weten of een inductieve conclusie zeker is (cf. de kip van Bertrand Russell in zijn ‘Problemen der Filosofie’)

- Toetsen aan ervaring = onmogelijk: we kunnen niet alle gevallen onderzoeken waarop de conclusie betrekking heeft

  • Mogelijk antwoord:

inductie blijkt in de praktijk te werken

Gevolg: we kunnen door inductie ook tot betrouwbare kennis komen omdat deze dagelijks blijkt uit bepaalde handelingen

Probleem: deze redenering is circulair, omdat ze zelf ook inductief is

  • Karl Popper

- Inductie mag niet als basis van de wetenschappelijke methode beschouwd worden

- Natuurwetten = vermoedens die men aan experimenteel onderzoek kan onderwerpen

  • Mogelijkheden van kennisverwerving
  1. we kunnen ons geen ideeën vormen over zaken die totaal losstaan van het ervarene : behalve in het geval van logica en wiskunde kunnen we met zuiver abstracte begrippen niets aanvangen
  2. ik = ketting (‘a bundle’) van samenhangende en opeenvolgende bewustzijnsverschijnselen: persoonlijke identiteit kunnen we niet ervaren als aparte entiteit
  3. metafysische uitspraken (alles wat der ervaring transcendeert) kunnen niet met ervaringen in verband worden gebracht en hebben dus geen zin
  4. feit (= iets wat zich in de werkelijkheid voordoet) kan nooit bewezen worden door een redenering die a priori is (= voor alle ervaring)
  5. geordende kennis (wetten en theorieën) betreffende de feitelijke wereld, berust op de toepassing van het oorzakelijkheidbeginsel  zekerheid over deze zaken kan nooit bereikt worden

RESULTAAT: scepticisme = fundamentele twijfel die nooit kan worden opgeheven

  1. wiskunde en Newtoniaanse fysica = betrouwbaar (maar: begrippen als ‘absolute ruimte’ en ‘absolute tijd’ zijn niet houdbaar)

  • Ethica

- Vertrekt vanuit zijn kentheoretisch uitgangspunt

- Rede kan geen beslissing nemen over de geldigheid van ethische uitspraken

= geen overgang mogelijk van beschrijvende kennis naar waarderend opvattingen

= geen overgang van ‘zijn’ naar ‘moeten’

- Ethische uitspraken drukken geen eigenschap / feiten uit, maar een goedkeuring of afkeuring van bepaalde feiten door ons psychisme

- Individueel hedonisme: af- of goedkeuren is gebaseerd op een associatie die vroeger is gevormd tussen zulke feiten en een ervaring van lust of onlust

- Sympathie: het lange –termijn geluk van de medemens voor onszelf als lustvol ervaren

  • Naturalisme, relativisme en emotivisme
    • Naturalisme

Uitspraken waarin we iets ‘goed’ of ‘kwaad’ noemen, kunnen afgeleid worden uit feiten, die eventueel wetenschappelijk kunnen worden vastgesteld

  • Relativisme

Wat mensen ‘goed’ en ‘kwaad’ noemen is afhankelijk van een aantal factoren:

- Maatschappij

- Tijdperk

- Sociale groep

- Opvoeding

  • Emotivisme

Waarde – oordelen zijn volkomen betekenisloos: ethische uitspraken drukken enkel en alleen de emotieve houding van de spreker uit

  • Ingreep van Hume

- Traditionele theologisch denken = waardeloos

- Opstellen van begrippensystemen = onmogelijk

- Begrip ‘substantie’ = betekenisloos

- Theologie en metafysica zijn te verwerpen

- Ethica en natuurwetenschap = aanvaardbaar  MAAR: geen onderling verband + fundering berust in laatste instantie op neigingen van het menselijke psychisme

Lees meer...

Het Empirisme: Berkeley

  • Ervaringen

Zijn nodig om te kunnen beweren dat zaken bestaan (in ons bewustzijn)

  • Idealisme

- Alle kennis = kennis van secundaire kwaliteiten

- Voor alles geldt dat het bestaat, enkel en alleen als het wordt waargenomen

- Enkel van onze voorstellingen (ideas) kan worden beweerd dat ze werkelijk bestaan

Problematiek

Verre van eenvoudig om aan te tonen dat er inderdaad een verschil bestaat in ‘objectiviteit’ of ‘realititeitswaarde’ tussen bijvoorbeeld een regenboog enerzijds, en de maan anderzijds

(regenboog = voorwerp dat niet kan bestaan zonder dat het wordt waargenomen)

  • Oorsprong van ervaringen?

- Waarnemingen = voorstellingen die we aan God te danken hebben

- Buitenwereld bestaat (ook zonder dat hij door mensen wordt waargenomen) omdat God zorgt voor het bestaan van dingen door ze voortdurend waar te nemen

- Wetenschap : houdt zich bezig met voorstellingen die regelmatig terugkeren en steeds opnieuw worden geassocieerd met andere voorstellingen

- God: maakte het mogelijk dat alle subjecten een aantal identieke voorstellingen hebben

  • Solipsisme

= leer die zegt dat het enige wat bestaat de eigen geest is, en dat al het overige dat hij meent waar te nemen door zijn geest wordt ‘uitgevonden’

- Geen externe objecten

- Enkel ervaring van de voorstellingen

- Subjecten (mensen) zijn slechts een mentale constructie

  • ‘other minds’ problematiek
  • Vraag

“Zijn er behalve ikzelf nog andere subjecten die, net zoals ik, bepaalde ervaringen hebben, gedachten, wensen, verlangens, intenties..??”

  • Mogelijke antwoorden

- Ik ga ervan uit dat het plezier, de pijn en verlangens door andere subjecten op dezelfde manier ervaren worden zoals ik ze ervaar

 zekerheid kun je hierover nooit hebben: blijft gevangen in je eigen perceptie

- Subjecten die ik rondom mij zie, kunnen robotten zijn, die zo geprogrammeerd zijn dat ze op sterk overtuigende wijze simuleren dat ze een ‘mind’ hebben

Lees meer...

Het Empirisme: Locke

  • An Essay Concerning Human Understanding

- Uitgangspunt: wil men aan filosofie doen, moet men allereerst grondig onderzoek doorvoeren van de wijzen waarop het menselijk verstand werkt

- Zekerheid van de kennis aantonen  aan alles twijfelen

- Ziel beschikt niet over aangeboren intuïties

  • Tabula rasa

Bij de geboorte is onze geest, voor we ervaringen opdoen een “empty cabinet” of een “white paper, void of all characters, without any ideas”

  • Ideas of sensation

= alle gegevens die we via onze zintuigen opdoen  zijn nodig vooraleer we kunnen nadenken

  • Ideas of reflection

= activiteiten van ons denken zelf  kunnen niet uit zichzelf ontstaan

  • Kwaliteiten
  • Primaire kwaliteiten

= mathematische en mechanische aspecten van de werkelijkheid (cf. beweging, rust, aantal, uitgebreidheid en vorm)

  • Secundaire kwaliteiten

= indrukken van primaire kwaliteiten (cf. geur, kleur, smaak, temperatuur, klank…)

  • Reflectie over de kwaliteiten

- geen reden om te veronderstellen dat de primaire kwaliteiten niet in de werkelijkheid voorkomen  van secundaire kwaliteiten kan dit niet worden gezegd

- Secundaire kwaliteiten zijn niet volledig subjectief: er is iets in het voorwerp aanwezig dat in onze geest kleur en geur oproept

- Bestaan van primaire kwaliteiten = bewijs dat we vertrouwen mogen hebben in de natuurkunde die de mathematische en mechanische aspecten van de werkelijkheid bestudeert

- Dingen worden nooit op zich onderzocht, zoals ze ‘echt’ in de werkelijkheid bestaan, maar we bestuderen ze via de voorstellingen die we ervan hebben

  • Kenvermogen

Wetmatigheden die wij aan de natuur toeschrijven = zijn het gevolg van de neiging van onze geest om associaties te leggen

- voorstellingen die zich geregeld samen voordoen  associatie

- rol van deductie wordt gering: denken = associatie – proces dat door de aard van onze vroegere ervaringen wordt bepaald

  • Empirisme

= leer die zegt dat men voor de opbouw van de natuurkunde, en ook voor het verwerven van eender welke kennis, een beroep moet doen op ervaring en niet op algemene principes mag vertrouwen

- Belang van de ervaring wordt overdreven

- Rol van de wiskunde wordt onderschat

- Metafysische begrippen worden geproblematiseerd: ze zijn niet waarneembaar en dus is hun reële of objectieve bestaan niet langer evident zoals in het rationalisme

  • Mens – en maatschappijvisie

Grondslag voor de liberale denkbeelden op het gebied van godsdienst, recht en politiek

Lees meer...

Het rationalisme: Leibniz

  • Kenmerken

- Geen systeembouwer

- 1 van de laatste denkers die alle gebieden van de wetenschap en filosofie kende en er bovendien ook belangrijke bijdragen heeft toe geleverd

  • Monaden

Ontkende dat er maar één substantie bestaat  werkelijkheid is opgebouwd

uit talloos veel substanties: monaden:

- immaterieel

- geen enkele wisselwerking

  • Harmonia praesstabilita

= oplossing voor de vraag hoe het komt dat er voortdurende interactie is tussen de dingen

  • God

= hoogste monade: heeft alle monaden zodanig geschapen dat ze met elkaar in harmonie zijn, ondanks het feit dat ze niet met elkaar in contact staan

  • Idealistisch monist

= denker die op het ontologische vlak enkel het bestaan van het geestelijke verondersteld

  • Théodicée
    • God is: - christelijk  persoon die over een vrije wil beschikt

- algoed  koos het beste model uit een oneindig aantal modellen van deze wereld: God heeft ‘de best mogelijke der werelden geschapen’

- almachtig  heeft de wereld waarin wij leven doen bestaan

- alwetend  keuze om de beste der mogelijke werelden te scheppen (kon alles overzien en door zijn alwetendheid kon hij bepalen wat de best mogelijke wereld was)

    • Opmerkingen

- Wereld kan niet volkomen volmaakt zijn: dan zou het gelijk zijn aan God en dat is absurd

- Wereld waarin vrije wil voorkomt = perfecter dan wereld zonder vrije wil

 God heeft wereld geschapen waarin vrijheid voorkomt, en door het bestaan van de vrijheid ook het kwaad !

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen