variabelen
- Gepubliceerd in Wiskunde
- Reageer als eerste!
= eigenschappen die aan de eenheden worden gegeven.
Geslacht leeftijd, stemgedrag, mening, percentage van iets in buurt.
= eigenschappen die aan de eenheden worden gegeven.
Geslacht leeftijd, stemgedrag, mening, percentage van iets in buurt.
= objecten waar iets over gezegd wordt. Eenheden kunnen ook een verzameling van individuen, groepen, bedrijven, organisaties of landen zijn.
Een theorie biedt een overkoepelend kader waarbinnen onderzoek kan plaatsvinden en naar aanleiding waarvan onderzoekers specifieke hypothesen kunnen opstellen en toetsen.
Een theorie moet je benaderen via het deductief-nomologisch model
> hierin worden specifieke uitspraken afgeleid uit algemene uitspraken (wetmatigheden).
Net als de deductieve fase uit de empirische cyclus.
Een theorie vormt pas en DN-model als er is voldaan aan de volgende voorwaarden:
-Zeer precies formuleren. Over betekenis woord mag niet getwist kunnen worden.
-Uitspraken geordend naar algemeenheid
-Logisch verband tussen de verschillende uitspraken binnen een theorie.
-De specifieke uitspraken van het model – de hypotheses- moeten aan empirie getoetst kunnen worden.
Syllogisme: Een strikt logische redenering waarin uit 2 uitspraken een conclusie afgeleid wordt.
Een hypothese die volgt uit een bepaalde theorie is een conclusie die is af te leiden uit algemene uitspraken( de kern) en assumpties van de theorie.
Een belangrijke eigenschap van verklaringsmodellen binnen de sociale wetenschappen is dat de verschillende uitspraken binnen een model niet altijd deterministisch zijn.
> Vaak moet er iets toegevoegd worden van ‘over het algemeen’, ‘gemiddeld genomen’.
De verbanden zijn probabilistisch: waarschijnlijk etc.
De theorieën bestaan vaak uit vele uitspraken doordat de abstracte begrippen moeten worde vertaald naar meetbare, concrete begrippen. > ook uitspraken die op het eerste gezicht overbodig lijken te zijn, moeten worden behandeld. Ook moet vermeld worden dat de groep proefpersonen representatief is voor de grotere populatie.
In de discussie overweeg je wat er niet klopt aan je theorie en stel je nieuwe hypothesen op > zo is de empirische cyclus weer rond.
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek:
Ontwikkeling en toetsing van theorieën voor de oplossing van een kennisprobleem.
Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek:
Onderzoek voor de ontwikkeling, uitvoering en valuatie van oplossingen voor praktijkproblemen.
-wordt voortdurend gehandeld volgens de methodologische spelregels.
-ook beetje theorievorming maar veel minder, vooral kennis opdoen ter ondersteuning van besluitvorming.
-Vaak is praktijkgericht onderzoek niet wetenschappelijk omdat het niet aan alle eisen voldoet.
Praktijkgericht niet-wetenschappelijk onderzoek:
-Wordt niet aan wetenschappelijke standaarden voldaan.
-Wel veel aandacht voor geldende praktijknormen zoals door de opdrachtgever.
Belangrijke kenmerken van een onderzoek dat wetenschappelijk is:
-Het streven naar kennis > theorievorming.
-Het is empirisch >het moet teruggrijpen op waarnemingen.
-Systematische benadering > strikt en kritisch. Herhaalbaar, betrouwbaar etc.
-Gaat om de emancipatie van sociale overheersing.
-Kritisch:
-Actieonderzoek: Onderzoeker en onderzochten maken gezamenlijk een leerproces door.
-> Empowerment:
De onderzochten krijgen meer greep op hun eigen leven en hun leefomstandigheden.
Onderzoekers krijgen een uitbreiden op hun onderzoek.
-> Wederkerige adequaatheid:
De voortdurende reflectie van onderzochten en onderzoekers op de voortgang van het onderzoek in een gezamenlijk dialoog.
-Kennis is gericht op bevrijding en het vooruithelpen van achtergestelde groepen.
-Erg waardegebonden > willen naast kennis ook nagaan wat ermee gebeurt.
-Geëngageerde houding: betrokken voelen bij onderzoek.
-Alle manieren van onderzoek (behalve lab) worden in de praktijk gebracht.
Vaak vergaren nieuwe gegevens en analyse bestaand materiaal.