Menu

Item gefilterd op datum: januari 2014

Volksnationalisme versus staatsnationalisme België sinds 1830

Het conservatisme versterkte, zoals elders in Europa, zijn aanhang in de 19e eeuw door de integratie van het nationalisme. In België waren er 2 nationale opvattingen: het Belgisch staatsnationalisme dat in de 19e eeuw nog zwak, gevoed was door een gemeenschappelijk verleden en een anti-Hollands gevoelen en een eigen culturele richting had. Het werkte staatsbevestigend en kreeg geleidelijk meer aanhang bij zowel katholieken als liberalen.

Het Vlaams nationalisme was volks en kwam in verzet tegen het Franse culturele overheersing en ijverde voor een taal –en volkdsdualisme in België.

Ze startte na 1830 als een taal –en letterkundige beweging voor het behoud van de volkstaal en een statuut als standaardtaal en stimuleerde mee het onstaan van een sterk geëngageerde Vlaamse letterkunde.

De unionistische regeringen stonden paternalistisch tegen de Vlaamse taal –en letterkunde maar waren minder ontvankelijk voor de politieke eisen van de Vlaamsgezinden die voor het eerst werden geformuleerd in een petionnement in 1840. De Vlaamsgezinden zaten echter geklemd tussen de verfranste bourgeoisie en onmondige massa en haar invloed vergroten door de aangroei van de kleine burgerij.

Na 1848 werden politieke eisen met meer klem gesteld zoals een tweetalig statuut voor Vlaanderen. Door het meerderheidsstelsel waren zij verplicht zich aan andere partijen te binden en door de impact van de klerikaal-liberale strijd moesten ze kiezen tussen de conservatieven of de liberalen.

Vanaf de jaren 60 nam de (radicale) Vlaamse agitatie toe en versterkte de beweging haar positie als buitenparlementaire pressiegroep.

De liberale en conservatieve partij moesten ook meer rekening houden met minderheidsgroepen. Er kwamen taalwetten die in Vlaanderen het gebruik van het Nederlands toelieten in strafgedingen en in gemeentelijke en provinciale bestuurszaken en later werd een beperkt gebruik van Nederlands toegelaten in athenea.

Deze geboekte vooruitgang was ook door de betere organisatie en samenwerking van liberale en katholieke Vlamingen.

Lees meer...

De aanzet tot verzuiling België sinds 1830

Op levensbeschouwelijk gebied voerden de conservatieven in de jaren 70 een voorzichtig beleid: ze weigerden de laïciserende wetgeving ongedaan te maken. De liberalen daarentegen probeerden de volksmassa aan te trekken door een radicaal onderwijsbeleid met de onderwerping van alle gemeentescholen en het wissen van godsdienst uit het onderwijsprogramma. Het kwam tot een schooloorlog die tot een katholieke overwinning leidde en het lager onderwijs weer onder het gezag van de gemeenten bracht. Globaal gezien leidde deze schooloorlog niet tot een terugkeer naar de wet van 1842 maar wel een vermindering van de katholieke invloed in het middelbaar en hoger onderwijs in.

Een belangrijk gevolg is echter het anti-etatisme aangezien de staat tegen de kerk werd ingezet. De katholieken kozen steeds meer voor een minimale staat en ontwikkelden het subsidiariteitsbeginsel waarbij zo veel mogelijk taken in handen moesten zijn van lagere bestuursorganen en private (belangen)instellingen.

De basis was gelegd voor een samenleving die tot op het politiek niveau was ingedeeld in levensbeschouwelijke segmenten en beheerst werd door geleidelijk aan een katholiek, socialistisch en liberaal verenigings –en partijwezen, ook wel verzuiling genoemd. Hiermee werd verwezen naar diverse levenbeschouwelijk-ideologische zuilen die in België vanaf eind 19e eeuw het politiek systeem zouden bepalen.

In Nederland was er een analoge ontwikkeling met steeds meer volkse en intermediaire organisaties die zich tussen het individu en de staat plaatsten en de politiek mee bepaalden. Het tijdperk van burgerlijk individualisme en notabelenbewind was gedaan.

Lees meer...

De versterking van het conservatisme België sinds 1830

Terwijl de liberale machtspositie meer afbrokkelde in de periode 1847-1870 kreeg conservatieve partij weer meer gestalte door vooral de steun van traditionele elites en de kerk. In 1878 werd de nationale Federatie van Katholieke Kringen en Conservatieve Verenigingen opgericht om meer invloed te verwerven over de arrondissementele kiesverenigingen en de parlementaire rechterzijde.

De conservatieven wisten hun aanhang te verruimen. In de jaren 40 en 50 had ze vooral macht op het platteland en in de kleine steden maar geleidelijk wonnen ze ook stemmen in grote steden, bij gegoede en kleine burgerij. In de jaren 60 kwam een meer volkse en democratische stroming binnen de partij op en verzwakte dan ook de politieke tegenstelling tussen stad en platteland.

De conservatieve ideologie kenmerkte zich door een romantisch, pragmatisch traditionalisme, respect voor historische instellingen en de integratie van het individu in sociale verbanden. De conservatieven waren voorstanders van een samenleving met intermediaire structuren als bindmiddel tussen burger en staat en de speciale plaats van de kerk in de samenleving.

M.b.t. de plaats van de kerk en het confessioneel karakter kwam het tot een tegenstelling tussen liberaal-katholieken, die vooral in stedelijke kringen en politieke notabelen talrijk waren, en ultramontanen die een grote aanhang hadden in kerkelijke en adellijke kringen en het gewone volk. De eersten hadden een groot vertrouwen in de liberale instellingen en zagen de partij als gematigd, centrumgericht en tegelijk steunend voor levensbeschouwelijke neutraliteit en vrije werking van de kerk. De ultramontanen waren meer anti-liberaal en gezagsbevestigend en wilden vooral een katholieke partij en staatssteun voor de kerk. Hun beweging werd sterker door invloed van Pius IX en het laïciserend beleid in België. De conservatieve partij zou een ware vorm als katholieke partij krijgen in de late jaren 80.

De katholieke Kerk die de voornaamste steun voor de partij was won weer aandacht door de katholieke revival als gevolg van de herwonnen vrijheid en het antiklerikaal beleid van de liberale regeringen. Zij ontwikkelde een sterke organisatie, met een zekere gettomentaliteit, door cultuur –en ontspanningsverenigingen en de uitbouw van confessionele scholen. Het anti-modern attitude in de cultuursfeer was te zien aan de literatuur van Gezelle, het neothomisme, de kerkmuziek en de neogotiek. Er werden ook steeds meer verenigingen georganiseerd in een niet-kerkelijke sfeer.

Door het censuskiesrecht oefende de volksklasse nog geen rechtstreekse invloed uit en stemden de conservatieven hun beleid tussen 1870 en 1878 en na 1884 vooral af op de stedelijke burgerij. Zij rekenden ook op de haute finance en de zakenwereld en hadden nagenoeg dezelfde economische en buitenlandse politiek als de liberalen. Leopold II bleef een grote invloed uitoefenen op het buitenlands beleid en kreeg zelfs de ruimte voor een uitgebreide en persoonlijke koloniale politiek.

Lees meer...

Een onafhankelijke, neutrale Staat België sinds 1830

Het buitenlands en militair beleid was veel minder ideologisch geladen en werd mee bepaald door de monarchie. In 1839 was het internationaal statuut definitief geregeld door de afstand van gebieden aan deel van Limburg en Luxemburg en de waarborg van onschendbaarheid en neutraliteit. Het kleine België werd vooral na 1848 bedreigd door de machtsstrijd en expansiedrang van zijn grote buren en bouwde daarom aan zijn defensie. De toenemende spanning in Europa leidde ook tot verzoening tussen België en Nederland maar tot een hechte samenwerking kwam het niet. België wilde wel een economische samenwerking maar Nederland was bevreesd voor zijn latent expansionisme.

De monarchie stuurde vooral de militaire politiek en huldigde het concept van de gewapende neutraliteit. Antwerpen werd met zijn fortengordel het centrum van het defensief systeem maar deze beleidsoptie kreeg kritiek van de radicalen en conservatieven terwijl ze gesteund was door de doctrinaire liberalen. De conservatieven werden dus meer antimilitaristisch wat tot spanningen leidde met de koning.

Koning Leopold II leunde politiek meer aan bij de liberalen maar bleef de Kerk als religieus instituut steunen.

Lees meer...

De liberalen aan de macht België sinds 1830

Die gegoede liberale burgerij beheerste het politieke leven tussen 1847 en 1870 en vertoonde meer samenhang dan die in Nederland ondanks de tweedeling tussen de doctrinairen, centre-gauche en radicalen.

Ondanks het opkomende antiklerikalisme waren er nog veel kerkgangers terwijl andere liberalen protestants werden of antireligieus waren. De vrijmetselarij speelde in het antiklerikalisme een belangrijke rol. De vrijdenkersbeweging richtte zich steeds meer op kleine burgerij, ambachtslieden, studenten en intellectuelen.

De loges vormden het liberaal organisatiewezen als antwoord op het katholieke verenigingsleven en stimuleerden zowel cultuur als pers.

Deze liberaal-burgerlijke cultuursfeer verschilde duidelijk van de katholieke leefwereld. De eersten kozen voor neoclassicistische architectuur en Tijl Ulenspiegel, en domineerden de opera en toneel terwijl de katholieken bij de neogotiek bleven.

De doctrinairen, met als voorman Frère-Orban, waren etatistisch en wilden de staat als deelgenoot in het economisch leven terwijl de radicalen minder etatistisch waren en centralistisch waren en invloed kregen in de steden.

De liberale regeringen in België werden echter beheerst door de doctrinairen en kenden aan de staat een regelende functie toe. Door de verlaging van verheffingen en stimulatie van transport, communicatie en openbaar krediet droeg de overheid aan de consolidatie van het kapitalisme. Op de levensbeschouwelijke breuklijn voerden ze een antiklerikale politiek vooral gericht op de secularisatie van kerkhoven, liefdadigheid en onderwijs.

Vooral de strijd rond het openbare onderwijs liep als een rode draad doorheen het levensbeschouwelijk conflict. Aangezien de grondwet de onderwijsvrijheid garandeerde stichtten de katholieken op alle niveaus confessionele scholen op en ze hadden zelfs invloed op de openbare scholen. Dit uitte zich ook in de schoolwet van 1842. In 1850 reageerden de liberalen door de uitbreiding van het rijksmiddelbaar onderwijs en het facultatief maken van het godsdienstonderricht. Deze maatregelen zorgden voor een eerste schooloorlog (1878-1884). De kerk ontwikkelde haar eigen onderwijsnet en op die manier ontstonden twee concurrerende netten wat de scholingsaanbod –en graad en analfabetisme wel ten goede kwam.

Lees meer...

Scherpe sociale tegenstellingen België sinds 1830

De gegoede burgerij plukte de vruchten van economische expansie en de top kon zelfs via Koninklijke erkenning of huwelijk doorstoten naar de adel, die numeriek.

Het aandeel van de kleine burgerij groeide wel dankzij een spectaculaire expansie van de tertiaire sector. Aan de andere kant bevonden zich de kleine boeren en pachters die zwaar onder de crisissen te lijden hadden en de arbeiders wiens aantal bleef stijgen.

De arbeidsomstandigheden waren ellendig voor 1850: het jaarinkomen lag onder de kosten voor het levensonderhoud en vrouwen en kinderen werden uitgebuit in vooral de textielsector en ook de mijn –en metaalindustrie.

In de periode van hoogconjunctuur steeg tussen 1850 en 1875 de loonindex wel opvallend maar toch bleef een groot deel van de werkende bevolking in de ellende. Dit gegeven gaf de basis voor de opkomst van een militante arbeidersbeweging vanaf 1850.

Lees meer...

Naar een verstedelijkte, industriële samenleving België sinds 1830

De politieke opgang van de burgerij werd ondersteund door de economische ontwikkeling. Deze was door de Belgische revolutie gestremd maar de regeringen voerden een dynamisch beleid door het bevorderen van het spoorwegnet, handelsverdragen en kwalitatieve verbetering van de zware industrie.

Er kwam een economische as tot stand tussen de Brusselse bankwereld en de Waalse industrie die vanaf de internationale vrijhandel in de jaren 1850 afzetmogelijkheden kreeg.

In de Vlaanderen tekende zich een minder gunstige ontwikkeling af. Zij werd zwaar getroffen door her verlies van Nederlandse en Oost-Indische markten en de schade aan de Antwerpse haven. De ineenstorting van de traditionele huisnijverheid in vlas en linnen was nog dramatischer. Tenslotte was er ook een zware landbouwcrisis tussen 1844 en 1846.

De crisis van de jaren ’40 zorgde voor een economische breuk tussen de Vlaamse en Waalse economie wat ook maatschappelijke repercussies had. Het agrarische Vlaanderen werd gedomineerd door grondadel en Kerk die vooral tot het kamp van de conservatieven behoorden. Brussel vormde de doctrinaire liberalen terwijl in de Waalse industriecentra de arbeidersbeweging aanwezig was.

De economische hoogconjunctuur brak echter af vanaf 1873 door de graaninvoer uit Noord-Amerika en Oost-Europa (met landvlucht als gevolg) en structurele crisis in de metaalindustrie. De economische crisis zorgde voor maatschappelijke onrust die tot belangrijke economische en sociale veranderingen leiden.

Lees meer...

Doorbraak van het liberalisme België sinds 1830

In meer liberale en burgerlijke kringen ging men hiertegen reageren. Vanaf 1839 werd deze beweging versterkt door ex-orangisten, radicalen, vrijmetselarij en de lokale verspreiding van liberalen.

Ze waren tegen het unionisme en voorstanders van de verdediging van stedelijke belangen en dalende invloed van de kerk. Op andere vlakken werden echter verschillen fracties gevormd: de centre-gauche, met zowel aristocraten, de haute finance als ambtenaren, waren gematigde liberalen en spiegelden zich aan de whigs. De doctrinairen kozen het Franse antiklerikaal liberalisme als model. Er waren ook nog de radicalen, met daarin intellectuelen en lagere burgerij, die eerder democratisch en sociaal-progressief waren. Zij namen het initiatief voor het Liberaal Congres van 1846 in Brussel waar het basisprogramma geschreven werd.

In 1847 wonnen de liberalen de verkiezingen en vingen in 1848 meteen de schokgolf van het revolutiejaar op door afschaffing van de differentiële kiescijns, daling kiescijns, afschaffing van het zegelrecht en de wet op onverenigbaarheden. De stijging van het aantal stemgerechtigden en opkomst van goedkope pers legden de basis van een echt burgerlijk parlementair regime.

Lees meer...

Het unionistisch regeringsbeleid België sinds 1830

Het unionisme vloeide rechtstreeks uit de Belgische revolutie en bleef behouden om zowel principiële als tactische overwegingen. Voor de progressieve unionisten mocht de Kerk geen rol meer spelen in het politieke leven en moest de democratie vooraan op de politieke agenda. Conservatieve unionisten bleven trouw aan het unionisme omdat de Belgische onafhankelijkheid moest verdedigd worden tegen zowel Willem I als binnenlandse tegenstanders. Daarbij ging het over de reünionisten die aanstuurden op aansluiting bij Frankrijk en de orangisten die een herstel wensten van het Verenigd Koninkrijk. Aan het orangisme kwam pas een definitief einde met de aanvaarding van het Verdrag der 24 artikelen door Nederland in 1839. Tot 1839 moest zeker het unionisme zeker blijven. Een gevolg daarvan was dat er geen duidelijke partijen bestonden en er juist een kleine spanning was tussen meer democratische en conservatieve krachten.

Leopold I kende eigenlijk een grote invloed op de opeenvolgende regeringen en steunde de behoudende krachten in de samenleving waarvoor hij op de steun van de adel, financiële kringen en kerk rekende.

De liberaal-katholieke fractie en een deel van het episcopaat waren daar geen voorstander van waarop de Koning de hulp inriep van paus Gregorius XVI om de Belgische kerk meer behoudend te maken d.m.v. een nuntiatuur in Brussel en de benoeming van conservatieve bisschoppen. Het kwam tot een verstrengeling van de kerk, regeringsbelangen en conservatieve krachten.

De eerste unionistische regeringen hadden nog een sterke burgerlijke inbreng wat leidde tot een economische politiek die de ontwikkeling van het financiewezen, industrie en verkeersinfrastructuur bevorderde. Vanaf de regering-Theux in 1834 trad de grondadel meer op de voorgrond d.m.v. een economisch beleid die meer gericht was op landbouw en linnennijverheid. De regering streefde ook naar een vergrote invloed van koning en regering over lokale besturen en begunstigde de kerk. De scheiding tussen kerk en staat werd dus steeds meer overbrugd.

Lees meer...

De vorming van de nieuwe staat België sinds 1830

Het nieuwe België werd een grondwettelijke rechtsstaat met een groot vrijheidsklimaat en ontwikkelingskansen voor individuele burgers en opiniegroepen. De katholieke werd dus ook bevrijd van ieder staatstoezicht en mocht vrij haar onderwijs, congregaties en organisatie ontwikkelen.

De grondwet garandeerde echter wel de scheiding van kerk en staat en dat alle macht uitging van de natie via een verkozen Kamer en Senaat. Een voorwaarde voor het toekennen van het stemrecht was een kiescijns. Door de latere differentiële kiescijns lag die op het platteland lager lag dan in de steden. Amper een op zeventig van de inwoners had daardoor stemrecht. Dit systeem werd gecombineerd met het meerderheidsstelsel wat de slagkracht van minderheidsgroepen bemoeilijkte.

Het Nationaal Congres verkoos in Leopold van Saksen-Coburg een vorst die een compromisfiguur was. Hij zou het gezag een sterk monarch worden en rekening houden met zowel de burgerij, adel als kerk.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen