Economische laagconjunctuur 1890-1935
- Gepubliceerd in Geschiedenis
WO I leidde tot een plotselinge breuk in de ontwikkeling van de Belgische economie en een verlies van de voorsprong op Nederland.
Het economisch herstel werd verstoord door een aanslepende oorlogsinflatie maar gelukkig werd de dalende koopkracht enigszins getemperd door een aantal sociale maatregelen. Het overheidsbudget kende echter wel een tekort door teleurstellende belastingsopbrengsten, monetaire misrekeningen en karige Duitse herstelbetalingen.
Pas in 1926 was de situatie weer rechtgetrokken door omzetting van staatsschuld in aandelen op spoorwegen en de devaluatie van de BFR wat de export weer stimuleerde.
De sanering van Franqui maar ook technische vernieuwingen, het transportwezen en de opbloeiende Congolese economie oefenden een stimulerende invloed uit op herstel.
De Vlaamse economie kende tijdens het interbellum een opgang. In Limburg bloeide de mijnindustrie, in de Kempen deden glasindustrie en nonferronijverheid hun intrede, Antwerpen had een handels –en havenszone, de diamantindustrie en autoassamemblage en in Oost –en West-Vlaanderen was er de textielnijverheid. Deze industriële economie werd ook ondersteund door een eigen financiële infrastructuur naast het traditioneel Belgisch bankwezen.
In de tweede helft van de jaren 20 nam de koopkracht van de arbeiders toe. Ook de zelfstandigen en landbouwers haalden voordeel uit de economische heropleving.
In de jaren 30 verslechterde de economische toestand in het exportgerichte België door de grote crisis die eind 29 begon in de VS en vanaf 1931 België teisterde.
De deflatiepolitiek van de regering stimuleerden niet de export en dit kwam verder in het gedrang door de versterking van het protectionisme in de wereld. Nijverheidstakken zoals de auto-industrie en textielnijverheid en het bankwezen zoals kregen zware klappen en de Waalse nijverheid doorstond door haar hogere graag van mechanisering de crisis beter dan de Vlaamse.
De crisis zorgde tussen 1930 en 1932 voor een stijging van het aantal werklozen met meer dan 250000. De inkomen was in 1934 25 % kleiner dan in 1930 maar gelukkig dankzij de prijsdaling boven het peil van 1913 en 1918. De dalende koopkracht had ook een negatieve weerslag op kleinhandel.
De opeenvolgende regeringen gingen de crisis van begin jaren 30 te lijf met een liberaal-orthodoxe deflatiepolitiek en een voorzichtige protectiepolitiek. De resultaten waren teleurstellend en er kwamen twee verschillende voorstellen: Hendrik De Man stelde zijn socialistisch Plan van de Arbeid voor en pleitte voor een geleide economie. Paul van Zeeland van de Nationale Bank, onder invloed van Keynes en Roosevelt, wilde een gemengde economie.
Een nieuwe regering o.l.v. Van Zeeland vanaf 1935 verbeterde de export door een devaluatie van de BFR, ging de strijd aan met de werkloosheid door een programma van openbare werken en saneerde het bankwezen. Hier werd de grondslag gelegd voor de uitbouw van de gemengde economie na 1945.