Aan het begin van de 21ste eeuw bleef het systeem van een marxistisch-leninistisch geïnspireerde eenpartijstaat bestaan: in China, Noord-Korea, Vietnam en Cuba. Maar in Europa verdween in 1991 in Albanië het laatste communistische regime. De communistische partijen zochten een nieuw profiel, nu het marxisme zijn populaire aantrekkingskracht na het Sovjetexperiment grotendeels verloren had.
Het westerse politieke liberalisme leek te triomferen. De revoluties beloofden democratische en pluralistische samenlevingen te brengen, maar een garantie was er niet. De weg verliep vaak moeizaam en de frustraties daarover leidden soms tot antisemitisme, racisme en fel nationalisme. Bureaucraten profiteerden van hun cruciale positie in het systeem om financieel beter te worden van de overgang naar een markteconomie. Toch stond in de sterren geschreven dat de staat een sterke rol zou blijven spelen en dat het idee van gelijkheid aantrekkelijk zou blijven voor vele mensen.
Het nieuwe Rusland dat opdoemde uit de as van de SU vormde officieel een federatie met een grote bevolking, een gigantisch territorium en vooral een indrukwekkend kernarsenaal. De VS beloonde de andere ex-Sovjetrepublieken rijkelijk voor de vernietiging van de wapens op hun grondgebied en Rusland voerde het START-verdrag uit 1991 uit.
Andere problemen vormden een veel urgenter bedreiging voor de stabiliteit van Rusland. De deelstaten van de Russische federatie profiteerden van de bewegingsruimte die Moskou hen gaf om de weg naar zelfbestuur in te slaan. Alleen in de zuidelijke republiek Tsjetjenië leidde dat tot openlijk separatisme dat uitmondde in een bloedige oorlog met Moskou. De overgang naar de markteconomie flopte compleet en het land zonk weg in een economisch moeras. Corruptie verspreidde zich doorheen het hele politieke systeem en bracht de inning van belastingen in het gevaar.
Yeltsin probeerde om de economie versneld de transitie te laten maken. Een kleine kaste van oligarchen profiteerde van de privatiseringen door staatsindustrieën voor een prikje op te kopen. De meeste Russen kenden minder voorspoed en zagen hun koopkracht sterk achteruit gaan. De president probeerde in de loop van 1993 zijn macht te versterken maar botste steeds vaker met het parlement, waar communisten en nationalisten elkaar gevonden hadden in het protest tegen zijn politiek. Uiteindelijk schoten tanks de oppositie, die zich in het parlement verschanst had, uiteen. De nieuwe grondwet versterkte de positie van de president, die bijvoorbeeld de volksvertegenwoordiging, de doema, kon ontbinden.
Bij verkiezingen konden vooral de nationalisten en de communisten scoren dankzij het ongenoegen bij de bevolking. Yeltsins ministers voelden dat hun hervormingsagenda steun miste en besloten om de staatscontrole in de economie weer te versterken. De president zelf had nu meer uitvoerende macht, maar deemsterde weg, onder meer door fysieke en persoonlijke problemen.
De plotse militaire campagne tegen Tsjetjenië in 1994 was dan ook wellicht ingegeven door politiek opportunisme, in de hoop dat een snelle overwinning politiek voordeel zou opleveren. Door een slechte voorbereiding verzeilde het slecht getrainde Russische leger in een bloedig conflict dat twee jaar aansleepte. Toch kon Yeltsin in 1996 na een handige verkiezingscampagne een nieuwe ambtstermijn wegkapen, ondanks de blijvende economische problemen. In 1998 ontsnapte het land zelfs aan het bankroet na een devaluatie van de roebel.
Na een lange reeks van regeringswissels benoemde Yeltsin een nieuwe eerste minister, Vladimir Putin. Hij linkte een reeks bomaanslagen aan vernieuwde activiteit van Tsjetjeense rebellen en liet het land opnieuw bombarderen. De hoge dodentol bij de bevolking lokte westerse kritiek uit maar viel in Rusland in goede aarde. Toen Yeltsin in december 1999 vervroegd aftrad, nam Putin de fakkel over. Hij won vlot de vervroegde presidentsverkiezingen in 2000.
Oorspronkelijk bleef hij net als Yeltsin trouw aan de democratie en betuigde zijn respect aan de hervormers van de jaren ’80. Geleidelijk aan kreeg zijn optreden meer autoritaire trekjes, onder meer naar aanleiding van de vervolging van het Tsjetjeens terrorisme. Hij onderdrukte zijn tegenstanders in de media, de politiek en het bedrijfsleven. In dat klimaat vielen de veroordeling op van de industriële magnaat Michael Khodorkovsky en de moord op de kritische journaliste Anna Politovskaia. Ondersteund door een stevige economische groei voer hij internationaal een eigen koers, waarin hij zich onder meer verzette tegen de Amerikaanse aanval op Irak. Na afloop van zijn tweede ambtstermijn volgde Dimitri Medvedev hem op, waarna Putin prompt eerste minister werd. Op die manier bleef hij een cruciale machtspositie in Rusland bekleden.
In ex-Joegoslavië dook na de val van het communisme virulent nationalisme op. Ambitieuze politieke leiders pookten nationalistische en religieuze spanningen op tot de bom barstte en een hevig conflict losbrak. Historisch ging dat terug tot het Ottomaanse rijk, dat in de 19de eeuw zo vermolmd was dat Servië zich afscheurde. Buurstaten Kroatië en Slovenië waren al in de 17de eeuw teruggekeerd naar het Oostenrijk en de Rooms-Katholieke invloedssfeer. Bosnië, een gebied met een sterk gemengde bevolking, was eind 19de eeuw eveneens terechtgekomen in het Oostenrijk.
Na WOI en de val van het Habsburgse en Ottomaanse rijk lieten de Europese grootmachten in Versailles toe dat de Servische monarchie de andere gebieden in een federatie bundelde die later een nieuwe naam kreeg: Joegoslavië. De spanningen tussen de verschillende bevolkingsgroepen bleven sporadisch opduiken en kregen een nieuwe dynamiek tijdens de Duitse bezetting in WOII. De Kroaten van de extremistische Ustasibeweging riepen met steun van de Nazi’s de onafhankelijkheid uit en installeerden een schrikbewind. Ondertussen raakte het verzet verdeeld tussen het vooral Servische regeringsleger en communistische guerrillero’s onder leiding van maarschalk Tito. Die laatste kon het laken naar zich trekken, onder meer door zijn succesvolle strijd die hem Westerse steun opleverde. Hij installeerde een federale republiek met een zekere mate van zelfbestuur voor de deelgebieden en onderdrukte elk vorm van separatisme.
Bij zijn dood in 1980 kwam de geest weer uit de fles. Bij de ineenstorting van het krasselende communistische bewind in 1989 opteerden alleen Servië en Montenegro voor het verderzetten van de federatie. De vroegere communistische leiders probeerden hun politieke vel te redden door zich te bekeren tot het nationalisme. Zo riep de Servische president Milosovic de Serven in andere delen op om zich te verzetten tegen afscheiding. Kroatië en Slovenië reageerden met referenda waarin de bevolking de onafhankelijkheid goedkeurde. De internationale gemeenschap erkende onmiddellijk de twee landen in de hoop om een Servische reactie af te blokken.
In Bosnië lag de puzzel nog moeilijker. Serviërs en Kroaten maakten de helft van de bevolking uit en keken lijdzaam toe hoe de moslimmeerderheid de onafhankelijkheid uitriep. Servië bleef achter in een rompstaat met Montenegro, en die frustratie leidde snel tot een gewelddadig conflict. Er volgden etnische zuiveringen, vooral ten koste van de Bosnische moslims. De internationale gemeenschap bleef passief, wat leidde tot verbijsterende situaties zoals de al dan niet moedwillige afzijdigheid van Nederlandse VN-Blauwhelmen bij de grootschalige moordpartij in Srebrenica. Europa noch de VS wilden zich verbranden aan de complexe situatie in de Balkan.
Pogingen om de situatie te stabiliseren leverden een wapenstilstand op, maar op het terrein gingen de gevechten gewoon verder. Pas toen de krijgskansen keerden en de Serviërs teruggedrongen werden – en ze zelf het slachtoffer werden van etnische zuiveringen – ondertekenden de strijdende partijen in 1996 de Daytonakkoorden.
Maar de Balkan bleef onrustig. In 1998 doken spanningen op in de Servische provincie Kosovo, waar etnische Albanezen autonomie eisten. De Serviërs vormden er een kleine minderheid, maar beschouwden Kosovo om historische redenen als heilig land. De onafhankelijkheidsbeweging radicaliseerde, waarop Milosevic zijn strijdkrachten de opstand liet onderdrukken en het gebied etnisch liet zuiveren. In 1999 trad de NAVO voor het eerst in zijn bestaan militair op. Via bombardementen kreeg de organisatie Milosevic op de knieën. Om de aanval op een soeverein land om intern-politieke redenen te rechtvaardigen, lanceerde het Westen het begrip “humanitaire interventie”. Onder Russische druk bleef Kosovo bij Joegoslavië, maar 50 000 NAVO-soldaten bewaakten de vrede. Milosevic zelf werd beschuldigd van oorlogsmisdaden door het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag, Nederland.
Hij bleef echter president, tot hij in 2000 verrassend verkiezingen verloor. Vojslav Kostunica volgde hem op, maar botste op grote economische problemen en het dossier-Kosovo. In 2001 volgde de uitlevering van Milosevic aan het tribunaal, waar hij in 2006 tijdens zijn proces overleed aan een hartinfarct. Kosovo scheurde zich in 2008 eenzijdig af van wat ondertussen de federatie Servië-Montenegro was, maar zonder algemene internationale erkenning, vooral omdat sommige landen vrezen dat dat de poort naar andere afscheidingen in hun land open zou zetten. Ook Montenegro heeft zich ondertussen, in 2006, na een referendum afgesplitst van Servië en is ondertussen lid van de VN en kandidaat-lid van de EU.
In Oost- en Centraal-Europa verliep de transitie naar democratische rechtsstaten met een vrije markt moeizaam. De oud-communisten bleven succes hebben bij verkiezingen, onder meer door de trauma’s die ontstonden tijdens overgangsperiode, maar functioneerden nu als democratische partij. Sommige analisten wezen erop dat vooral Westers materialisme centraal leek te staan in de nieuwe regimes, en niet de democratische waarden. De fluwelen toets van de revolutie had een echte catharsis onmogelijk gemaakt. Toch probeerden veel landen in het reine te komen met hun verleden door de confrontatie ermee aan te gaan. Geleidelijk aan sloeg ook de economische motor aan, vooral in landen die drastische hervormingsmaatregelen genomen hadden: Polen, Hongarije en Tsjechië. Deze naties gaven het goede voorbeeld, bekroond met het lidmaatschap van de Europese Unie voor acht Oost-Europese staten (2004).