Menu

Item gefilterd op datum: januari 2014

Kierkegaard 19e eeuw

Zijn denken is een krampachtige poging tot contact met de realiteit, met het echte, concrete menselijke leven. Op maatschappelijk vlak was hij eerder conservatief. Hij voert de existerende denker in, deze is een noodzakelijk complement van het objectieve denken in 3 mogelijke relaties tot de realiteit:
1. De kennisrelatie wordt in het objectieve denken zo abstract dat ze elk contact met de realiteit verliest
2. Ook het gevoel kan zo op hol slaan dat het geen contact met de werkelijkheid meer onderhoudt
3. De plannen en projecten van de wil kunnen zich totaal los van het concrete gaan ontwikkelen.

Zijn drie mogelijke stadia op de levensweg

Het esthetische stadium: de realiteit wordt beleefd in het nu, men is gericht op het momentaan genieten, zinnelijk of meer spiritueel. Hij zoekt het oneindig geïnteresseerd zijn en dat denkt hij te vinden in het nu. Maar dit leven brengt vertwijfeling mee, men verliest zich als permanente ik.
Het ethische stadium: dit stadium wil samenhang en orde brengen door te leven volgens ethische regels. Maar dit brengt echter niet de oneindige geïnteresseerdheid, dat kan de mens niet volhouden. En hoe meer men opgaat in de maatschappelijke ethische regels, hoe meer men zichzelf weer verliest. De zonde is het bewijs van het niet bevredigende karakter van dit stadium, het individu zal in de wanhoop vervallen.
Het religieuze stadium: door de vertwijfeling waarin de mens valt komt hij tot God. Enkel wie op strikt persoonlijke, existentiële manier God heeft ervaren, is echt gelovig. God is het absolute dat alle categorieën te boven gaat. Het christendom is de meest authentieke godsdienst, want de meest absurde, de stap naar God is een irrationele sprong, gevolg van de vertwijfeling.

Lees meer...

Feuerbach 19e eeuw

Aanval op het hegeliaanse christendom: de fout van Hegel was volgens hem dat hij filosofie laat uitgaan van de theologie. De nieuwe filosofie moest zich met de mens bezighouden (naar een antropologie)
De ontwikkeling van de godsdiensten is een groeien naar het inzicht dat de mens zichzelf als hoogste voorwerp van inzet en verering moet stellen. Het geheim van religie is dat van de antropologie. God is een projectie van de mens, de mens ontdaan van al zijn beperkingen.
Historische visie: hij vindt het bestaan van religie en de ontwikkeling ervan positief; ze vormt een opeenvolging van noodzakelijke stadia in de groei van de mens tot zelfkennis.
God-is-dood theorie (100 jaar voor Nietsche!) God was in het alledaagse leven van de mens geen realiteit meer. De biddende christen had plaats gemaakt voor de arbeidende mens.

Lees meer...

Hegel 18e -19e eeuw – idealisme

4 belangrijke werken: Phaenomenologie des Geistes, Wissenschaft der Logik, Enzyclopaedie der philosophischen Wissenschaften, Grundlinien der Philosophie des Rechts.
Hoofddoel: inzicht krijgen in de totale werkelijkheid. De wereld is steeds in ontwikkeling, de totale werkelijkheid is aan een onomkeerbare verandering onderhevig. De ontplooiing van de werkelijkheid is die van het bewustzijn, het is alsof de werkelijkheid tot inzicht komt in zichzelf via het denken van de mensheid. Alleen de dialectische methode kan deze evoluerende geest adequaat vatten.
Hij begreep dat er beperkingen zaten in de Verlichting, hij stond ook open voor de ideeën van de Romantiek maar Hegel opteerde toch voor de prioriteit van de rede. Hij wilde een systeem bouwen waarin de waardevolle elementen uit de Verlichting en de Romantiek een plaats kregen: een geschiedenistheorie met een dialectiek.
Het systeem moet rationeel zijn:
1. Een tendens tot eenheid bevatte, alleen een totaalsysteem kan waarheid verschaffen.
2. Het ware weten is een weten door begrippen (geen intuïtie meer)
3. Beklemtoont het belang van het intersubjectieve
Het ware moet niet alleen een eenheid vormen, het moet ook de enorme diversiteit van de werkelijkheid weergeven. De werkelijkheid is een subject, alleen het subject maakt intrinsieke beweging van het zichzelf poneren en anders worden mogelijk. Dit subject vormt een splitsing in zichzelf door anders te worden (stadium 1), dan komt de ‘opheffing’ waardoor deze tegenstelling toch weer hetzelfde zijn (stadium 2). Het ‘ware’ kan zich nooit als een oorspronkelijk of onmiddellijk gegeven voordoen.
Hegeliaans denken: Vanuit zijn huidig inzicht dat hij ‘absolute wetten’ noemt, zal hij nu aantonen wat de noodzakelijke ontwikkelingsgang is die een subject moet doorlopen om tot dit absolute weten te komen. Hij verheft de problemen (de relatie tussen de Absolute Geest en het ik en het other minds probleem) tot de grondslag van de oplossing.
Geschiedenisfilosofie: THESE, ANTI-THESE en SYNTHESE, de synthese gaat dan weer als nieuwe these dienen. Beschouwt zijn eigen tijd als een hoogtepunt en mogelijk eindpunt van de geschiedenis.

Lees meer...

Kant 18e eeuw – Verlichting

Kennisleer: na het lezen van Hume stelt hij zich tot taak de zekerheid van de newtoniaanse fysica en van de autonome moraal te redden en daarbij rekening te houden met de kritiek van Hume.
Copernicaanse omwenteling; de grond van de zekerheden ligt niet in de ervaringsgegevens of in de oorsprong ervan, maar in het subject. De inhouden van onze kennis wordt geordend door vormen (a-priorivormen) , die we vooraf in onze geest hebben. Kennis van de wereld bestaat dan ook uit de synthese van de inhouden van de empirie en de ordeningsvormen van het denken.
Transcendentaal: we moeten op deze vormen vertrouwen als zeker, want ze zijn een noodzakelijke voorwaarde voor onze kennis, ze zijn een voorwaarde voorafgaand aan de mogelijkheid van kennis.
Er bestaan 3 soorten oordelen: analystische oordelen die a priori waar zijn, synthetische oordelen zijn a posteriori (na een ervaring) en de synthetische oordelen a priori (analyse van de a priori vormen)
Metafysica is ook volgens Kant onmogelijk, de vormen hebben als functie ervaringsgegevens te ordenen, we kunnen over relaties tussen verschijnselen spreken, maar niet over de dingen op zichzelf die de oorzaak van de verschijnselen zouden zijn. (Kritik der reinen Vernuft)
Praktische Vernuft: Categorisch imperatief, als ik een echte morele regel wil volgen, op basis van een vrije beslissing, zal ik hierbij uiteindelijk uitkomen. Een morele eis die op zichzelf staat en niet in dienst van andere doeleinden. Deze regels zijn karakteristiek voor iedere mens.
‘Handel zo alsof de regel die uw handelen leidt, een voor iedereen bindende wet zou kunnen worden’
‘ Gebruik in uw handelen de medemens nooit als louter middel, maar erken hem steeds als iemand die zijn eigen doel is’
Godsgeloof: omdat in de zintuigelijke wereld vrijheid en dus ethiek onmogelijk zijn, moeten we geloven dat er een buitenzinnelijke wereld is als terrein van ons handelen: dat kunnen de dingen zelf zijn. De zaligheid bestaat dus in een bovenzinnelijke wereld, als wij aannemen dat er inderdaad zo’n rechtvaardige ordening van de totale werkelijkheid is, kunnen we dat alleen danken aan het absolute wezen: God.

Lees meer...

David Hume 18e eeuw – empirisme

Onze bewustzijnsverschijnselen, of perceptions, zijn volgens Hume in 2 categorieën onder te verdelen: impressions en ideas. Die laatste wordt nog eens opgesplitst in enkelvoudige en complexe ideeën.
Redeneren is volgens Hume het ontdekken van relaties, het leggen van associaties. Relaties tussen ideeën vinden is bewijzend redeneren of de analytische aanpak. Relaties tussen waargenomen feiten is de synthetische aanpak, men voegt dingen samen.
Een vaak gebruikte vorm is het leggen van causale relaties: het leggen van verbanden tussen oorzaken en gevolgen. Dat noodzakelijk verband op zich kunnen we nooit vaststellen in de ervaring, omdat we dat verband vaak vaststellen zijn we geneigd om te besluiten dat er een noodzakelijk verband is tussen A & B.
deductie: afleiden van conclusies uit bepaalde premissen.
Kennisverwerving: We kunnen ons geen ideeën vormen over zaken die totaal losstaan van het ervarene: behalve in het geval van logica en wiskunde kunnen we met zuiver abstracte begrippen niets aanvangen. Van ons ‘ik’ hebben we geen enkele indruk, alleen een ketting van samenhangende en opeenvolgende bewustzijnsverschijnselen. Dus kunnen we onze persoonlijk identiteit niet als aparte entiteit ervaren. Daarom hebben metafysische uitspraken ook geen zin, want die kunnen we niet ervaren, een feit kan dus ook nooit a priori bewezen worden. In de geordende kennis is er dan een scepticisme: er is een fundamentele twijfel die we niet kunnen opheffen. Wiskunde en Newtoniaanse fysica zijn betrouwbaar maar begrippen als absolute ruimte en absolute tijd zijn niet houdbaar.
Ethica: De rede kan geen beslissing nemen over de geldigheid van ethische uitspraken; er is met andere woorden geen logische overgang mogelijk van beschrijvende kennis naar waarderende opvattingen. Ethische uitspraken drukken geen eigenschap van de feiten uit, maar een goed of afkeuring van bepaalde feiten door ons psychisme (individueel hedonisme, lust of onlust bij een bepaalde gebeurtenis)

Lees meer...

Berkeley 18e eeuw – empirisme

Als we beweren dat een ding bestaat, dan beweren we dat het in ons bewustzijn ‘bestaat’. Of het ook ‘echt’ bestaat daarover kunnen we niets zeggen. Om in ons bewustzijn te bestaan moeten voorwerpen of entiteiten eerst ervaringen geweest zijn. Je kunt alle kennis beschouwen als kennis van secundaire kwaliteiten. Voor alles geldt dat het bestaat, enkel en alleen als het wordt waargenomen. Dat er ook buiten ons bewustzijn een reële wereld bestaat, is slechts een geloofsovertuiging. ( = subjectief idealisme)
Waarnemingen zijn voorstellingen die we aan God te danken hebben, dat gaf hem ook het argument te aanvaarden dat de buitenwereld ‘bestaat’. God zorgt voor het bestaan van dingen door ze zelf voortdurend, ononderbroken, waar te nemen.
Solipsisme: het enige wat bestaat is zijn eigen geest, en al het overige dat hij meent waar te nemen door zijn geest werd ‘uitgevonden’. Als het kennen en denken van een solipsist ophoudt te bestaan, is meteen alles verdwenen.
Other Minds problematiek: Zijn er behalve ikzelf nog andere subjecten die, net als ik, bepaalde ervaringen hebben, gedachten, wensen, verlangens, intenties…?

Lees meer...

John Locke 17e eeuw – empirisme

An Essay Concerning Human Understanding’ : wie aan filosofie wil doen, moet allereerst een grondig onderzoek doorvoeren van de wijze waarop het menselijk verstand werkt. Zekerheid van kennis aantonen door aan alles te twijfelen. De ziel beschikt niet over aangeboren intuïties die ons zouden toelaten de basispostulaten van de wetenschap te kennen.
Bij geboorte is ons verstand een onbeschreven blad, de indrukken die daarop komen zijn de ideas, voorstellingen, alle dingen waar we ons van bewust zijn. Er zijn ideas of sensation (zintuigelijk) en ideas of reflection. Maar we moeten eerst ideas of sensation hebben voor we kunnen nadenken.
Er bestaan primaire kwaliteiten (mathematische en mechanisme aspecten van de werkelijkheid) en secundaire kwaliteiten (indrukken van die primaire kwaliteiten, geur, kleur, smaak).
We onderzoeken de dingen nooit op zich: we bestuderen ze via onze voorstelling ervan. Wij maken associaties tussen voorstellingen die zich geregeld samen voordoen. Het denken is een associatieproces dat uitsluitend door de aard van onze vroegere ervaringen wordt bepaald.

Lees meer...

Leibniz 17e-18e eeuw - rationalisme

Geen systeembouwer, Hij kende alle gebieden van de wetenschap en filosofie.
Er bestaan volgens hem talloos veel substanties, deze noemt hij monaden. Ze hebben geen uitgebreidheid, maar samenstellingen ervan kunnen wel materiële en uitgebreide kenmerken krijgen. Binnen elke monade is er een soort ziel. Ze kunnen een ontwikkeling doormaken maar ze oefenen op elkaar geen invloed uit.
God is de hoogste monade: heeft alle andere geschapen dat ze met elkaar in Harmonie zijn, ondanks het feit dat ze niet met elkaar in contact staan.
Het principe van voldoende grond: God kon kiezen tussen een onbeperkt aantal mogelijke werelden en hij heeft die gekozen die de best mogelijke combinatie van alle eigenschappen had.
Het theodicéeprobleem: God is almachtig omdat hij deze wereld heeft doen ontstaan, alwetend omdat hij kennis had van alle mogelijke werelden en oneindig goed omdat hij de best mogelijke wereld heeft gekozen. De wereld kan niet volkomen volmaakt zijn want dan zou hij gelijk zijn aan God.

Lees meer...

Spinoza 17e eeuw- rationalisme

De methode om tot betrouwbare kennis te komen is degene waarin ons verstand zijn mogelijkheden ten volle realiseert. Rede = datgene in de mens dat hem het dichtst bij God doet komen. (= Descartes)
Stelt dat de Bijbel een verzameling van historisch gesitueerde teksten is, die aangepast zijn aan het bevattingsvermogen van de grote massa. Scheidt filosofie van theologie.
God is de substantie, de grondslag van de werkelijkheid, het uitgangspunt van het axiomastelsel v.d. wereld. De substantie is iets dat op zichzelf bestaat, de dingen rondom ons ontstaan en vergaan en komen dus door iets anders tot stand. De substantie is oorzaak van zichzelf en vertrekpunt van het denken. Er kan maar één substantie zijn en die moet oneindig en eeuwig zijn. (= Pantheïsme, hij beschouwd God en Natuur als 2 synoniemen)
De attributen: oneindig aantal zijnswijzen waarin de substantie zich uitdrukt. We kennen er 2 van: het denken en het uitgebreide (materiële wereld). De concrete dingen rond ons zijn modi, die voortvloeien uit de substantie. = parallellisme tussen denken en materie (2 verschillende attributen van God)
De vrijheid van de wil bestaat niet in Spinoza’s wereldbeeld want ook de mentale processen zijn gedetermineerd. Alleen God is volkomen autonoom.
Ethisch ideaal voor de mens is dichter bij God komen en dus het verhogen van de autonomie. De hoogste vorm van autonomie is redelijk denken. De hoogste ethische waarde is inzicht krijgen in de hoogste werkelijkheid. Ultieme geluk: liefde tot het eeuwige, oneindige en onveranderlijke wezen
Staatsvisie = mechanicistisch. De Samenleving bestaat uit groepen en mensen met allerlei belangen, die kunnen worden voorgesteld als krachten die op elkaar inwerken. MAAR: hij zegt dat de natuurtoestand blijft bestaan, mensen blijven egoïstische wezens. Hij verdedigd democratie als enige staatsvorm.

Lees meer...

René Descartes 16e eeuw – rationalisme

Wanneer men over de totaliteit van de wereld ware kennis wil verwerven, moet men beroep doen op de methode van de wiskunde: vertrekken van begrippen en axioma’s die duidelijk, klaar en eenvoudig zijn. Daaruit moet men dan, op deductieve wijze, tot stellingen komen.
Methodische twijfel: twijfelen aan alles, MAAR ‘Je pense donc je suis’. Het bestaan van een kennend object staat dus vast.
Godsbewijs: Het volmaakte wezen waarvan ik mij een begrip kan vormen moet per definitie bestaan want anders zou het niet volmaakt zijn. (= ontologisch godsbewijs van Anselmus)
De buitenwereld; daarover bezitten we heldere en duidelijke ideeën, maar dat betekent daarom niet dat het ook bestaat; maar God heeft ons die ideeën ingeprent, en een volmaakt wezen zou ons niet bedriegen.
Dit rationalisme gaat meestal gepaard met nativisme, de opvatting dat de menselijke geest over aangeboren ideeën beschikt. Het impliceert ook dualisme , de opvatting dat er twee substanties bestaan in de werkelijkheid. Descartes aanvaardt misschien zelfs 3 substanties: het materiële, het denken en God.
Descartes heeft een mechanistische visie op de natuur: heel de wereld is beschrijfbaar met de principes van de mechanica en dat de basisaxioma’s daarvan aangeboren zijn.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen