Menu

Item gefilterd op datum: januari 2014

Liberalisme wijsbegeerte

  • Aparte plaats onder de ideologieën

- Eerste alternatief tegenover het Ancien Régime dat in de praktijk gerealiseerd werd

- 18de – eeuwse vorm: vooral gericht op het omverwerpen van de bestaande orde

- Afstand tussen de geïdealiseerde principeverklaringen en de feitelijke opvattingen

tegenstrijdige tendensen binnen het Liberalisme

  1. humanitair ideaal  inhumane gevolgen van bepaalde liberale beginselen op het gebied van de economie
  2. interne inconsequenties van een ideologie die zich als universeel menselijk voordoet, maar in feiten gedragen wordt door een maatschappelijke klasse, namelijk de burgerij

bv. Locke: ziet geen bezwaar in de slavernij in de koloniën (= Marx’ vals bewustzijn)

  • Ontstaan in de XVIII

- Ontstaan als toepassing van de algemene Aufklärungsideeën op de maatschappijstructuur

- Voornaamste auteurs: Locke, Montesquieu, Jefferson en Rousseau

- Rousseau ziet privé – eigendom als een bron van talloze kwalen ( andere auteurs die dit als een elementair menselijk recht beschouwen)

- Nadruk op de gelijkheid van de mensen en hun recht op leven, vrijheid en nastreven van geluk

 regeringen zijn gevormd om deze rechten te garanderen !

- Nadruk op het ideaal van de individuele vrijheid en non – interventie van de staat

- Twee belangrijke strekkingen: * politiek liberalisme

* economisch liberalisme

  • Politiek Liberalisme

 Locke, Voltaire, Montesquieu en Jefferson

  • Negatief

Opvatting dat de voorrechten van de absolute vorst, van de Kerk en van de adel moesten worden afgeschaft

  • Positief

Individuele vrijheid op maximale wijze waarborgen: vrijheid van denken, spreken, vereniging, arbeid, handelen en godsdienst

 vrijheid = natuurlijk recht van de mens en mag alleen worden beperkt door regelingen die noodzakelijk zijn voor het algemeen welzijn

Concrete staatsordening

- Streven naar grondwet waarin de rechten van de burger worden geformuleerd waardoor hij wordt beschermt tegen machtsmisbruik

- Soevereiniteit berust bij het volk  parlementair regime

- Scheiding van de machten

Engelse liberalen (Locke)

- Nadruk op de niet – interventie vanwege de staatsorganen

- Parlementair regime ≠ werkelijke realisatie van de volkssoevereiniteit: er wordt niet gedacht aan algemeen stemrecht

- Meest uitvoerige en radicale formulering van de vrijheidsgedachte in dit liberalisme = “On Liberty” van John Stuart Mill

Franse Revolutie

Volkssoevereiniteit en eis van actieve ingreep van de staat bij de bevrijding van de mens zal een veel sterkere rol spelen

Einde XIX

Matthew Arnold en T.H. Green:

- Vrijheidsconcept op een bredere wijze interpreteren

- Taak van de liberalen = mens bevrijden van ellende en onwetendheid

- Eisen grotere staatsinmenging

  • Economisch Liberalisme

- Moet niet noodzakelijk samenvallen met het politiek Liberalisme

- Laissez faire, laissez aller = in strijd met de opvatting dat de regeringen tot taak hebben leven, vrijheid en geluksstreven optimaal te bevorderen

  • Adam Smith

“Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations” (1776)

- Grondslag van economische groei = arbeidsverdeling (maakt verbetering van de technieken mogelijk  verhoogde productiviteit)

- Gemeenschappelijk welzijn wordt het best gediend door mensen die elk hun eigen belangen als primair doeleinde voor ogen houden

- Enige morele norm = rechtvaardigheid die door de staat moet worden gegarandeerd

- Economische groei wordt afgeremd door privileges en monopolies die de onderlinge compositie reduceren of onmogelijk maken

- Staat moet zich onthouden van actief in het economisch proces in te grijpen

 taak = proces mogelijk maken door de rechtvaardigheid te garanderen en door voorzieningen van algemeen nut

  • Jeremy Bentham en John Stuart Mill

Poging om politiek en economisch liberalisme in overeenstemming te brengen en beide een filosofische onderbouw te geven

- Uitganspunt = utilitarisme

- Ideaal = grootste geluk voor het grootste aantal

- Probleem van democratie in het liberalisme = incoherentie tussen opvattingen over de soevereiniteit van het volk en de politieke structuren die liberalen voorstonden

- Bentham: “democratische meerderheidsprincipe had de beste van alle mogelijke regeringen tot gevolg”

- John Stuart Mill: gevaren : massa’s kunnen hun macht gebruiken om de vrijheid van het individu te beperken en een toestand van algemene mediocriteit te realiseren

 ware democratie moet steunen op een ‘verlicht electoraat’

- Door volksopvoeding moet een progressieve uitbreiding van het stemrecht mogelijk worden

  • Veranderingen in houding

- Enerzijds: democratisch aspect van het politiek liberalisme werd in de 20ste eeuw in belangrijke mate gerealiseerd

- Anderzijds: aantal typische kenmerken van het economisch liberalisme werden opgegeven:

- Naweeën van WO I + crisis van jaren ’30  fundamenten van het politiek liberalisme werden aangetast: * volkssoevereiniteit

* parlementaire democratie

* scheiding der machten

GEVOLG: ontstaan van fascinatie voor autoritaire bewegingen (fascisme, nazisme)

- Recente crisisperiode: * blaam werpen op Keynesiaans economisch liberalisme

* oplossing = radicale terugkeer naar vroeg – negentiende - eeuwse economisch liberalisme: drastische inperking van de staatsinterventie

- Aanpassingen in het model zijn nodig (cf. ecologische problematiek en achterstand in de Derde Wereld

Lees meer...

DE IDEOLOGIEËN: Beeld van de maatschappij

    • Mythen

- Men stelt zich voor het netwerk van menselijke relaties ineensteekt en waar het vandaan komt

- Functie= bijdragen tot het in stand houden van deze ordening  maatschappijbeeld is een systeembevestigend mechanisme

    • Griekse filosofen

Overtuiging dat het traditionele niet noodzakelijk het beste is, en dat het mogelijk is op rationele gronden de maatschappij te organiseren

    • Na IV v. C.

Het geloof in concrete realisatiekansen van een dergelijke rationele planning verdwijnt opnieuw

 filosofische bespiegelingen over maatschappij worden weer systeembevestigend en hebben de functie bij conflicten 1 van de partijen te steunen

    • Renaissance

Bedenken van zeer hypothetische toekomstvisies (cf. Utopia’s)

    • XVIII

Overtuiging dat men de bestaande structuren kan afbreken en dat de mensengemeenschap op een meer rationele wijze kan worden georganiseerd (leidt nog niet tot heel concrete plannen voor maatschappij – ordening)

polarisatie:

- Degenen die de instellingen van het Ancien Régime in stand willen houden

- Zij die , vooral in naam van de vrijheid en de rede, zoveel mogelijk willen vernieuwen

    • Franse Revolutie

Oude structuur wordt effectief afgebroken en er ontstaat een vacuüm : men beschikt niet over een coherent ontwerp, maar eerder over een nogal heterogeen conglomeraat van opvattingen

 grondslag van de opbloei van de ideologieën !

  1. behoefte aan concrete maar tevens veelomvattende ontwerpen voor maatschappij – ordening
  2. ontwerpen hoeven geen utopieën te blijven, maar kunnen werkelijkheid worden
  3. niet alleen geleerden maar ook brede lagen van de bevolking worden ertoe gebracht in deze problematiek positie te kiezen

  • De term ideologie

= een wetenschappelijke discipline die de menselijke ideeën zou bestuderen, hun ontstaan en hun samenhang met biologische, psychische en sociale fenomenen

- Geïntroduceerd door Destutt de Tracy in 1796

- Misprijzende connotatie van denkers met onpraktische, utopische ideeën over de maatschappij

  • Definiëren

Ideologie = min of meer samenhangende verzameling van overtuigingen betreffende de wijze waarop de menselijke maatschappij (in de breedste zin van het woord) moet worden georganiseerd

 Veronderstelt organisatie van: - economie

- opvoeding

- rechtsspraak

- staatsstructuur

    • Ideologie ≠ filosofie

- Niet noodzakelijk op een expliciete systematische wijze geformuleerd

- Voor brede lagen van de bevolking toegankelijk

- Niet ingebouwd in een algemeen kennistheoretisch en metafysisch systeem

    • Doctrine

= ideologie die door groepen of partijen op een bondige en op de praktijk gerichte wijze wordt geëxpliciteerd

    • Wereldbeschouwing

= meer strikt persoonlijke verzameling van opvattingen die niet beperkt blijft tot een visie op de maatschappij, maar ook betrekking heeft op de totale werkelijkheid en de individuele existentie

  • Connotatie van Marx

- Ideologie = negatief: vals bewustzijn dat een maatschappij over zichzelf heeft

- Functie = systeembevestigend werken

- Gevolg van klassenoppositie : heersende klasse ontwikkelt een theorie met de bedoeling haar handelingen en de maatschappelijke toestanden die hieruit voortvloeien te verklaren, en vooral te rechtvaardigen

wij zullen dit gebruik van de term hier niet volgen omdat:

  1. het Marxisme zelf dan niet in de eigenlijke zin als een ideologie kan worden beschouwd
  2. 2. termen waarmee men aan wetenschappelijk onderzoek doet niet waardegeladen mogen zijn
Lees meer...

Verdere afbraak van de Aufklärungswaarden: het nihilisme

  • Max Stirner

= 1 van de grondleggers van het nihilisme

- Zelfvervreemdingen van de mens afbreken  alle traditionele waarden van de geschiedenis op de helling zetten en alleen het eigen Ik als laatste waarde te poneren

- Ziet zichzelf als eindpunt van een historische evolutie: mens poogt telkens opnieuw zichzelf te realiseren in gedachteconstructies die hem vreemd zijn

- Gedachteconstructies komen steeds dichter en dichter bij het eigenlijke doel, namelijk het Ik zelf

    • Der Einzige und sein Eigentum

- Tot nu toe: men moet zich inzetten voor ‘de goede zaak’

= * God

* de Geest

* Vorst

* Vaderland

* Volk

>>> ideaal is altijd iets wat uitsluitend voor zichzelf staat

- Stirner: “eerste werkelijkheid waarmee ik geconfronteerd ben, dat ben ikzelf en kan de eerste waarde die ik mij te poneren heb niet anders zijn dan mijzelf: mijn eigen zaak”

  • Tegen andere links – Hegelianen

- Plaatsten na hun afbraak van de godsidee als vervanging een ander waanbeeld in de plaats

- God moest bij de anderen gewoon plaats maken voor de mens  Stirner: voor elke individuele mens is zijn Ik de enige waarde

- Niet alleen God maar ook de mens moet overwonnen worden, opdat alleen het Ik als waarde zou overblijven

 zijn zaak is noch goddelijk, noch menselijk

  • Nihilisme

= soort materialisme dat gepaard ging met een revolte tegen de bestaande sociale orde waarbij elke autoriteit zowel van de staat, de Kerk als de familie genegeerd werd

  • Rusland (term ontstond er)

- Toergenjev – “Vaders en zonen”: verspreiding van het begrip

- Dostojevski: combinatie van nihilisme en anarchisme

  • Twee betekenissen
  1. doctrine volgens dewelke morele normen niet op redelijke gronden kunnen gebaseerd worden
  2. gevoel van wanhoop over de leegte en zinledigheid van het menselijke bestaan (cf. existentialisme als vorm van nihilisme)

Lees meer...

Algemeen overzicht van de leer

  • Filosofie als praxis

Filosofie mag geen theorie blijven: ze moet ageren door maatschappijverandering als centrale eis te stellen en zelf een bijdrage tot deze verandering willen brengen

  • Het dialectisch materialisme

- Wereld is in ontwikkeling als evolutie van de materie

- Neemt afstand van het vulgair materialisme = opvatting dat de werkelijkheid zou kunnen verklaard worden door middel van louter mechanische, fysische wetten

- Dialectiek speelt grote rol in evolutie van de werkelijkheid

- Werkelijkheid maakt discontinue overgangen mee die het resultaat zijn van de conflictwerking tussen contradictorische krachten

  • Het historisch materialisme

= economische theorie van de geschiedenis

    • Basisprincipe

Verandering en ontwikkeling van de maatschappij gebeurt op grond van objectieve wetten

    • Formulering historisch materialisme
  1. mensen treden in bepaalde productieverhoudingen
  2. productieverhoudingen beantwoorden aan een bepaalde ontwikkelingsfase van hun materiële productiekrachten
  3. geheel van productieverhoudingen = economische structuur van de maatschappij: basis waarom zich een juridische en politieke bovenbouw verheft
  4. productiewijze van het materiële leven conditioneert leefpatroon en het maatschappelijk zijn dat hun bewustzijn bepaalt
    • Verdere duiding begrippen

- Productie van het materiële leven = activiteiten die de mens uitvoert om zich als biologisch organisme in stand te houden

- Bewustzijn = beeld dat de mens of maatschappij bij middel van voorstellingen en begrippen over zichzelf ontwerptµ

 dergelijk bewustzijn is vals: dient om zichzelf te rechtvaardigen

    • Verschil mens – dier

- Essentieel onderscheid: mens produceert zijn bestaansmiddelen

- Productie geeft aanleiding tot het ontstaan van sociale relaties

- Sociale relaties geven aanleiding tot instituties en bepaalde wijzen van conceptvorming

- Wanneer zich verandering voordoen in de productiewijzen, zullen er nieuwe sociale relaties en bijgevolg nieuwe instituties en concepten ontstaan

  • Economische theorie
    • Waarde van de economische goederen

- Goed heeft waarde als het menselijke behoeften bevredigd

- Goed behoort tot economisch proces als het ook een ruilwaarde heeft

- Goederen met dezelfde ruilwaarde hebben iets gemeenschappelijks

 volgens Marx: gemeenschappelijke = beiden product van menselijke arbeid

- Kwantitatieve maatstaf van de waarde van een goed = minimumtijd die arbeiders nodig hebben om dit goed te produceren

- Als de productiviteit toeneemt in de loop der tijden, dan wordt ook de waarde van dit goed kleiner

= ARBEIDSWAARDETHEORIE

    • Arbeid als economisch goed

- Arbeider verkoopt zijn arbeid aan de kapitalist

- Waarde van de arbeidskracht is bepaald door arbeidstijd nodig voor de productie ervan

- Arbeidskracht wordt geproduceerd door zijn bestaansmiddelen

- Waarde van de arbeid ligt in de arbeidstijd die nodig is om deze bestaansmiddelen te produceren

- Productiviteit van de arbeidskracht stijgt  arbeider is in staat in minder tijd meer te produceren dan nodig om in zijn levensonderhoud te voorzien

- Kapitalist: laat arbeider langer werken

- Kapitalist eigent zich de meerwaarde die de arbeider produceert toe

- Kapitalist kan zijn kapitaal aan machines weer verder uitbreiden om nog meer meerwaarde te realiseren enzoverder…

= UITBUITINGS - / EXPLOITATIETHEORIE

    • Grotere rol van machines

Meerwaarde voor de kapitalist wordt op de rug van de arbeid gerealiseerd en de aanbreng hiervan wordt proportioneel geringer, dus moet in the long run de winstmarge van de kapitalist dalen.

Oplossingen: - verhoogde uitbuiting (vrouwen en kinderen)

- meer kapitaal accumuleren

 strijd tussen kapitalisten: zwakkeren worden opgeslorpt door de sterken

kapitaal in handen van steeds minder kapitalisten

    • Interne contradictie

Daar de koopkracht van steeds grotere massa’s tot een minimum wordt gereduceerd, zijn er onvoldoende mensen die de geproduceerde waarden kunnen kopen

gevolgen: - overproductie

- crisissen

- strijd tussen arbeidersklasse en bourgeoisie

- ineenstorting van het kapitalistisch systeem

    • Na de overwinning van het proletariaat

- Eerst: periode van socialisme: productiemiddelen beheerd door de staat

- Later: klassenloze communistische maatschappij: productiemiddelen worden door samenwerkende gemeenschappen beheerd

  • De humanitaire ondertoon
    • Vervreemding met betrekking tot de arbeid

- Voorwerp dat door de arbeider wordt geproduceerd komt hem tegenover te staan als een vreemd wezen

- Arbeid als activiteit is geen zelfrealisatie, maar leidt tot fysieke uitputting en geestelijke verdwazing

- Vervreemding van de medemens in het algemeen: als menselijke relatie blijft slecht die over tussen arbeider en zijn verdrukker

    • Godsdienst

- Godsdienst is het zelfbewustzijn van de mens die zichzelf nog niet gevonden heeft, ofwel zichzelf weer verloren heeft (Feuerbach)

- Maatschappij brengt godsdienst voort als een verkeerd wereldbewustzijn omdat zij een verkeerde wereld is

  • Opmerkingen
    • Dialectisch materialisme als zwakste schakel

Begrip opbrengen voor dialectiek is heel moeilijk:

- Zodra men de wereld materialistisch interpreteert is het onbegrijpelijk waarom dialectiek, die een wetmatigheid is van het subject en zijn denken, daar nog enige rol zou kunnen spelen

- Er is geen reden waarom de natuur zich zou gedragen volgens het simplistisch schema van these, antithese en synthese

    • Historisch materialisme: heel vruchtbaar

- Marx wees op onderzoeksterrein waarvoor historici op onbegrijpelijke wijze blind waren geweest

- totaalbeschrijving maatschappij  relaties onderzoeken tussen de economische infrastructuur en de superstructuur van institutionele en ideologische aard

    • Economische theorie: moeilijk geval

- Belangrijk deel van dit systeem staat of valt met de arbeidswaardetheorie

- Probleem: precieze definitie en afbakening van het begrip ‘arbeid’ is niet duidelijk

- Opvatting dat alleen menselijke arbeid waarde genereert is moeilijk vol te houden

- Op theorie van arbeidswaarde (die niet vol te houden is) si die van de meerwaarde en uitbuiting gebaseerd

- Positief: betrekkelijk nauwkeurige voorspellingen over de verdere ontwikkeling van de maatschappij

    • Ambivalent karakter van het Marxisme

= men voelt zich tegelijkertijd ertoe aangetrokken en afgestoten

- Grondslag van het Marxisme: humanistische ethiek die de mens wil bevrijden

- Historisch – economische theorie  redelijke, wetenschappelijke visie op de ontwikkeling van de maatschappij

- Vereniging ethisch en wetenschappelijk aspect in soort maatschappij waarin de mens volledig vrij zou kunnen zijn

- Wezenlijke betekenis van Marxisme: voortdurende aansporing om het ethisch streven naar een nieuwe maatschappij te combineren met wetenschappelijke analyse

- Eenheid van Sein en Sollen wordt vaak als wishful thinking aan de kant geschoven

 enerzijds: vaststelling van zwakheden van de theorie

 anderzijds: theorie als motor voor een onmiskenbare belangrijke revolutie

Lees meer...

Leven en werken (Trier 1818, Londen 1883)

Leven

Opleiding en milieu

  • Vader was joods advocaat
  • Familie werd protestants op opportunistische redenen
  • Studeerde rechtswetenschappen, wijsbegeerte en geschiedenis
  • Schreef zijn thesis over Epicurus en de analoge positie van de Jong - Hegelianen

Parijs: Franse socialisten

  • Confrontatie met nieuwe maatschappijvormen
  • Krijgt inzicht in de mogelijkheden van revolutionaire actie
  • Zwakheid: ontwikkelen maatschappijvisie naar eigen wensen
  • Marx: objectieve analyse van de geschiedenis om de ware evolutie – tendensen te achterhalen

Friedrich Engels

  • Brengt Marx in contact met klassieke Engelse economisten
  • Grondig door Marx beïnvloed
  • Legde sterkere nadruk op de metafysische aspecten van het dialectisch materialisme
  • Paste dialectiek toe op natuur (Marx: mensheid)

Houding tegenover Hegel

Gelijkenissen

  • Wereld is onderworpen aan dialectische ontwikkelingswetten, waar het menselijk individu geen greep op heeft
  • Geschiedenis als vooruitgang naar hogere vrijheid
  • Antropocentrisme
  • Behoefte om het in de filosofie over de reële mens te hebben

Verschillen

  • Wereldvisie is materialistisch ipv idealistisch
  • Staatsfilosofie: minacht opvatting van de eindtijd waarin vrijheid gerealiseerd zou zijn

REDEN: ziet afgrond tussen vrijheid waarover het idealistisch systeem spreekt en de reële situatie van de grote massa van de mensen

Werken

  • 1846: Misère de la Philosophie
  • 1848: Manifest der kommunistischen Partei
  • 1859: Zur kritik der politischen Ökonomie
  • 1867: eerste deel van Das Kapital (deel 2 en 3 postuum uitgegeven in 1885 en 1886)
Lees meer...

Aanval op het hegeliaanse christendom: Feuerbach

  • Fout van Hegel

Filosofie gaat uit van de theologie

  • Nieuwe filosofie

Moet in de eerste plaats op de mens gericht zijn: ombuigen van de filosofie van het Absolute tot een filosofie van de mens (= antropologie)

- Aandacht voor zintuiglijkheid

- Aandacht voor de medemens

- Mens = eindig, sterfelijk, heeft behoeften, gewaarwordingen, overtuigingen en gevoelens

  • Antropologie als kern van de godsdienst
    • “Das Wesen des Christentums”

Ontwikkeling godsdiensten = groeien naar het inzicht dat de mens zichzelf als hoogste voorwerp van inzet en verering moet stellen

    • God is een projectie van de mens

- Goddelijk wezen = wezen van de mens dat geobjectiveerd, aanschouwd en vereerd wordt alsof het een ander, vreemd wezen was

- God = projectie van eigenschappen die de mens bij zichzelf positief vindt

- God = mens ontdaan van alle beperkingen

    • Historische visie

Religie en ontwikkeling ervan = positief : opeenvolging van noodzakelijke tadia in de groei van de mens tot zelfkennis

    • God – is – dood – theologie

(100 jaar voor Nietsche!)

Stelde vast dat in het alledaagse leven van de mens de godsdienst geen realiteit meer was, maar een loutere ‘idée fixe’

  • Historische betekenis van Feuerbach

- Antropologie en godsdienstopvattingen had grote invloed op Marx

- Godsidee is projectie van de menselijke natuur inspireerde in de 20ste eeuw tal van vrijzinnige kringen

- Antropologisering wordt aangevoeld als één van de meest overtuigende aanvallen op het godsgeloof, waardoor het een vaak terugkomend thema van de apologetica (‘geloofsverdediging’) werd

Lees meer...

De paradox van de Hegelianen

  • Oud – Hegelianen

- Rechts – Hegelianen

- Volgden Hegel na, zonder veel afwijkingen of creativiteit

- Verdedigers van kerk en staat

- Bekleedden leerstoelen aan universiteiten

- Hadden weinig invloed

  • Jong – Hegelianen

- Links – Hegelianen

- Denkers die schrijven voor de toekomst, in een bijna journalistieke taal

- Tot grote massa’s gericht en in nauw contact met het wereldgebeuren

- Tasten gevestigde waarden aan: * christendom

* politieke structuur

* sociale structuur

* economische structuur

- Vertrekken vanuit Hegel, maar radicaliseren zodanig, dat hun werk uiteindelijk als afbraak van Hegel kan worden beschouwd

- Feuerbach : stelde Hegels godsdienstige visie in vraag

- Marx : wilde maatschappelijke structuur hervormen

  • Oorzaken van grote verschil leermeester – leerlingen
    • Veranderde tijdsomstandigheden

1830: definitieve einde van het Ancien Régime

1831: Hegel sterft

DUS: gewijzigd tijdsbeeld vereist een nieuwe ideologie, een vernieuwde kritiek op het staatsbestel en het christendom

- kritiek op de Kerk als vernieuwing in het denken, maar ook als omvorming van de maatschappij zelf

- revolutionaire denken moet de massa kunnen bereiken

  • Filosofie van Hegel zelf

- Geschiedenisvisie

= theorie van ontwikkeling

 begrippen tegenspraak en negatie konden ook als omwenteling worden geïnterpreteerd

- Religie en maatschappijordening

Hegel meende een filosofie te hebben opgebouwd die greep had op de werkelijkheid

 Jong – Hegelianen verwijten hem dat hij via zijn begrippenspel niet met de ware religieuze mens / maatschappij in voeling kan komen

- Synthese van staat en religie

Eenheid van staat en godsdienst als ideaal

 Jong – Hegelianen verwerpen dit omdat juist hierin de macht van de traditie het sterkst was

Lees meer...

Opmerkingen

  • Maatschappijvisie

- Ancien Régime en romantiek als waardevolle stadia in een ontwikkeling, waardoor hij als het ware de wapens van de Verlichting heeft bot gemaakt

- Meest irriterende / fascinerende aspect van de hegeliaanse denkwijze = het enerzijds waarderen en anderzijds relativeren van om het even welke instelling of gedachte

  • Werk van Hegel vanuit wetenschappelijk standpunt

- Analyses geven blijk van psychologisch en historisch doorzicht

- Bedolven onder ingewikkeld netwerk van begrippen

- Onderlinge samenhang is grotendeels zoek

  • Vergooide zoveel fantasie en reële denkkracht aan een zo hopeloze onderneming als zijn filosofische opzet

Lees meer...

Geschiedenisfilosofie

  • These – antithese – synthese
    • These

Oosten: Geest is massief en eenvormig

    • Antithese: Grieken

- individuele ontplooiing bij en enkele grote individuen

- Menigvuldigheid

- Beweeglijkheid

    • Synthese: Rome

Politieke eenheid verzoenen met individuele vrijheid  kwam tot uiting in de schepping van het privaatrecht

MAAR: vrijheid bestond nog niet: almachtige rol van de orakels  interne tegenstelling tussen vrijheid (autonomie) en onderworpenheid (heteronomie)

  • Intrede van het christendom

= definitieve opheffing van de contradictie tussen vrijheid en onderworpenheid

- Onderworpenheid wordt doorbroken aangezien de mens hier met het goddelijke verbonden wordt

- Absolute treedt de geschiedenis binnen

- Tijdelijke (= geschiedenis) krijgt absolute betekenis

- Nieuw vrijheidsprincipe: absolute vrijheid waardoor de mens zich identificeert met de macht waartegenover hij staat

 God is in de mensheid, mensheid is in God, dus zijn wij deelgenoot aan de macht die onze vrijheid zou kunnen beperken, en bepalen we dus zelf deze vrijheid

  • Verdere geschiedenis van het Westen

= uitbouw van het vrijheidsideaal

Opkomst katholieke kerk en haar strijd tegen wereldlijke macht  ontstaan tegenstelling tussen geweten en recht

OPLOSSINGEN

- Reformatie van Luther

- Aufklärung en Franse Revolutie voltooien wat Luther startte

 Geschiedenis is tot haar eindpunt gekomen; hegeliaanse rede is het laatste stadium van de religie, van het weten en van de kunst

Lees meer...

Basisintuïtie en methode

- Hegel ziet beperkingen van de Aufklärung in

- Wil systeem uitbouwen waarin alle waardevolle elementen (van Aufklärung, Romantiek, atheïsme, godsdienst…) een zinvolle plaats krijgen

- Systeem = geschiedenistheorie met een dialectiek

  • Systeem moet rationeel zijn: 3 aspecten
  1. tendens tot eenheid: alleen een totaalsysteem kan waarheid verschaffen (‘das Wahre ist das Ganze’)
  2. het ware weten is een weten door begrippen  intuïtie

 ‘Einfühlung’ van de romantici

  1. intersubjectief aspect van de kennis

  • Het ware

Moet eenheid vormen EN diversiteit van de werkelijkheid weergeven

    • Werkelijkheid als statische substantie

Tegenstellingen krijgen hier nooit een plaats

    • Werkelijkheid als subject

Alleen het subject maakt intrinsieke beweging van het zichzelf poneren en anders worden mogelijk

- Subject: vormt splitsing in zichzelf door anders te worden

- Ogenblik later: subject is niet meer hetzelfde als daarvoor

- Volgend stadium: ‘Aufhebung’ van de tegenstellingen zodat ze toch ergens weer dezelfde zijn

 ‘het ware’ kan zich nooit als een oorspronkelijk of onmiddellijk gegeven voordoen

  • Tot stand komen van het hegeliaans denken

Vanuit zijn inzicht dat hij het ‘absolute weten’ noemt, zal hij nu aantonen wat de noodzakelijke ontwikkelingsgang is die een subject moet doorlopen om tot dit absolute weten te komen.

Zwakheid van het systeem: wat zich aan Hegel als noodwendige ontwikkeling voordoet, geeft voor een buitenstaander vaak de indruk van een manifeste betekenisverdraaiing van de begrippen

  • Centrale problemen van het idealisme

- relatie tussen Absolute Geest en het individueel ik

- probleem van de intersubjectiviteit (= bewustwording van het bestaan van andere subjecten)

 worden bij Hegel de basisstellingen waarop het gehele systeem is gebouwd: verheft het probleem tot grondslag van de oplossing!

  • Absolute Geest – individueel ik

Komt voortdurend terug onder de algemene vorm van de antithese tussen algemeenheid (van de geest) en particulariteit (van het individu)

  • Intersubjectiviteit

Ligt aan grondslag van de antinomie tussen knecht en meester die in de “Phänomenologie des Geistes” het ontstaan van de arbeid en daarmee van de hele ontwikkeling van de cultuur verklaart

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen