Menu

Item gefilterd op datum: januari 2014

Crisis, opstand en scheiding 1780 – 1814

Tot midden de jaren 20 kon Willem I zich wijden aan zijn constructieve politiek van nationale welvaart. Vanaf 1827 ging zijn aandacht naar het overwinnen van ernstige binnenlandse problemen: hij kreeg de rekening van eigenzinnigheid, ongrondwettelijkheid en het regeren zonder draagvlak. Hij kreeg vele tegenstand.

In 1828 ontstond een diepe gezagscrisis. Dit was een breder Europees verschijnsel. Het was een liberale crisis gericht op de modernisering van het systeem, dit verzet werd gevoerd door liberalen (modern vrijheidbegrip) en katholieken (vrijheidsbegrip gebruiken om eigen onderwijs en godsdienstpolitiek te mogen volgen). Vele criticasters in het Zuiden waren evenwel niet voor de afscheiding van het Zuiden. In het Noorden was er ook veel bezwaar tegen het bemoeizuchtig koningschap. De eisen: machtsverschuiving van koning naar kamer, verantwoordelijke ministers, parlementaire controle, herziening van het kiesstelsel, onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, vrijheid van onderwijs en pers. Daarnaast specifieke Zuidelijke grieven: de ondervertegenwoordiging van Zuiderlingen in het ambtenarenapparaat en het officierenkorps. In 1828 kwam in het Zuiden de Unie der Opposities tot stand.

De gezagscrisis in 1828 leidde niet onafwendbaar naar de Belgische Opstand. Dit kon alleen in het verlengde van de Franse julirevolutie en enkel door de veranderde internationale constellatie. Na ongeregeldheden in Brussel kregen de gebeurtenissen in het Zuiden een eigen dynamiek. Jonge liberalen die streefden naar een modern liberaal systeem en weldra ook naar een zelfstandig België kregen wind in de zeilen. De besluitloosheid van Willem I speelde ook een belangrijke rol. Uiteindelijk ging hij over tot militaire actie die de tegenstellingen nog verscherpte. De koning deed beroep op de mogendheden: op de Conferentie van Londen werd besloten dat een onafhankelijk en neutraal België de vrede en rust zou behouden. Niemand verwachtte dat dit een duurzame oplossing zou zijn.

Na deze beslissing rezen er nog veel problemen over de voorwaarden waarop dit zou gebeuren. Eerst aanvaarden de Belgen de voorstellen niet, daarna de 18 artikelen, aanvaarde Willem I de voorstellen niet en ging hij over tot de Tiendaagse Veldtocht, zo krijg hij betere voorwaarden, de 24 artikelen, maar ook deze artikelen wilde hij niet erkennen. Het duurde tot 1838 tot hij ze aanvaardde, dit kwam omdat in de onvoorspelbare internationale politiek ervoor zou kunnen zorgen dat op een bepaald moment België opnieuw kon aangehecht worden.

Lees meer...

Staat- en natievorming 1780 – 1814

In de jaren twintig begon de staats- en natievormende politiek op economisch vlak duidelijk gestalte te krijgen. Willem I voerde een nationale welvaartspolitiek: de sterke punten van noord en zuid werden samengesmeed. De koloniën functioneerden als bindmiddel: in het zuiden gemaakte producten werden vervoerd door het noorden. Willem I wilde van het Verenigde Koninkrijk een economische reus maken en daaraan zijn internationale macht ontlenen.

Tussen 1821 en 1824 kwamen er een reeks nieuwe instellingen: Fonds ter aanmoediging der Nationale Nijverheid, de Société Générale die een moderne industriebank werd, het Amortisatiesyndicaat om de staatsschuld te delgen en als kers op de taart, de Nederlandsche Handel Maatschappij (NHM): een semi-overheidsinstelling, moest de motor worden van de Nederlandse politiek.

Willem’s nationale welvaartspolitiek kreeg niet de tijd om zich te bewijzen, want in 1830 was de NHM nog volop bezig zijn weg in de wereld te zoeken, het Amortisatiesyndicaat zorgde voor meer schulden dan ze delgde, de Société Générale bleek een succes en zorgde er in 1830 voor dat revolutie gefinancierd kon worden. Willem I verbeterde de infrastructuur en met de Maatschappij van Weldadigheid wilde hij het pauperisme aanpakken.

Op vlak van onderwijs en wetenschap voerde hij ook vernieuwingen door: de overheid richtte nieuwe lagere scholen op en de kwaliteit van de leerkrachten werd verhoogd.

Het middelbaar bleef traditioneel-humanistisch: in het Noorden Latijnse scholen, in het zuiden nieuwe athenea en een vergrote greep op de colleges. In 1825 werd beslist dat alle middelbaar onderwijs instellingen erkend moesten worden door de regering: verschillende instelling werden zo afschaft. De katholieke publieke opinie was verontwaardigd, in 1829 moest de regering dan ook gas terug nemen en kerkelijke instellingen weer toe staan.

In 1815 kregen de 3 in het Noorden bewaard gebleven universiteiten een nieuw satuut en in het Zuiden werden er 3 universiteiten opgericht. De regering vond veel tegenwind door de beslissing dat alle priesters een aantal jaar aan de Leuvense universiteit moesten les volgen om het intellectuele peil van de priesters op te krikken, want dit had een sterke anti-ultramontaanse aanpak.

De grote geleerde genootschappen die in de 18de eeuwse Republiek werden opgericht bleven bestaan. In het Zuiden stierven de onder Frans bewind opgerichte (met of door overheidssteun) een stille dood. Het onder Lodewijk opgerichte Departement voor Eredienst werd gesplitst in een katholieke en een protestantse afdeling. Beide instrumenten waren er om de kerken te mobiliseren voor grote sociale idealen van de koning. Reeds in 1816 kreeg de Nederlandse Hervormde Kerk een Algemeen Reglement.

Willem I wilde ook zo een hervorming voor de katholieke kerk, maar toen Rome en de clerus niet meewilden ontwierp hij zelf een voorlopig kerkorganisatie voor heel het rijk. In 1827 kwam er een nieuw concordaat, dit, en nog andere elementen van zijn politiek, joeg de katholieken tegen hem in het harnas. Op de eerste plaats de onderwijsmaatregelen, maar ook met het weigeren van kloosters die zich niet verdienstelijk maakten op vlak van lager onderwijs of ziekenzorg. Een nieuwe generatie liberaal-katholieken nam de fakkel van verzet over hiertegen.

Met de taaldwang joeg de koning de liberale burgerij uit het Zuiden tegen zich in het harnas: Willem besloot de nationale taal (Nederlands) te hanteren als unificerende factor. Tegen 1822 werd het Nederlands gebruik voor alle openbare aangelegenheden en 1823 begon men aan de vernederlandsing van het lager en middelbaar onderwijs. Aan de universiteiten behield Latijn zijn monopolie. In Franstalige en Duitstalige gebieden werd het aanleren van de nationale taal aangemoedigd. Franstaligen kregen in het nationale bestuur weinig kansen. Willem I had de graad van verfransing van de ‘Vlaamse’ sociale bovenlaag echter onderschat.

Lees meer...

Politiek bestel 1780 – 1814

De vereniging leidde in samenspraak met de Belgen in 1815 tot enkele aanpassingen in het politieke bestel: er kwam een tweekamerstelsel, de Staten-Generaal kreeg belangrijke bevoegdheden op het gebied van wetgeving en financiële controle, de grondwet schiep geen parlementair stelsel (de ministers waren dienaren van de koning), het koningschap was ingebed in het constitutioneel kader (dit deed Willem I’s positie principieel verschillen van ‘verlichte despoten’) en het kiesstelsel was één van de zwakste onderdelen van het systeem.

De koning besloot het ontwerp van de grondwet te laten goedkeuren, dit gebeurde eerst in het Noorden, daarna in het Zuiden. Groot was zijn verbazing als tegen dit ontwerp een kruistocht georganiseerd werd door de Gentse bisschop, de bisschop eiste dat het katholieke karakter van het zuiden constitutioneel erkend zou worden: heel wat notabelen stemden tegen. De koning kon niet terug, maar liet de grondwet toch uitvaardigen door een manipulatie van het stemmenaantal.

Met achterhoede gevechten wilde de bisschop de maatschappelijke positie van kerk veilig stellen, hij wilde terug naar het samenwerkingsmodel van kerk en staat. Ook na de uitvaardiging van de weten bleef hij volharden: verbood alle katholieken een eed te doen op de grondwet, waarop de bisschop een in ballingschap moest gaan om zijn gevangenisstraf te ontlopen.

Andere leden van de clerus toonden zicht soepeler, vooral de Noord-Brabantse, want zij hadden de weldaden van de vrijheid ervaren in de Bataafse tijd en waren meer geneigd naar verzoening met tolerantie. Tegen 1821 had de hele katholieke kerk de burgerlijke tolerantie aanvaard.

De verlicht-landsvaderlijke regeerpraktijk van Willem I trok de aandacht: hij regeerde door besluiten, soms om de kamer heen, zijn stijl was eigenzinnig en autoritair, hij hield weinig rekening met het politiek draagvlak voor zijn beleid, hij voerde een politiek van staats- en natievorming en trok daarvoor zoveel mogelijk macht naar zich toe. Dit hield veel risico in.

Willem’s beleid van staats- en natievorming was een politiek van vallen en opstaan: in de eerste jaren na 1815 was de verhouding tussen de twee rijksdelen vaak problematisch: ze hadden een uiteenlopende economische oriëntatie (Noorden: handel en scheepvaart herstellen ó Zuiden: beschermende tarieven om jonge industrie te beschermen), waardoor het tot 1822 duurde vooraleer er een belastingsstelsel met bijpassende tarieven was gevonden waarmee beide partijen kunnen leven.

Lees meer...

Vrijwording en vereniging 1780 – 1814

Het jaar 1813 kreeg een bijna mythische betekenis: herstel van de onafhankelijkheid en de terugkeer van Oranje. Toch bleven er allerlei lijnen uit de Bataafs-Franse periode doorgetrokken en bleef het ambtenarenapparaat grotendeels ongewijzigd.

De vrijwording verliep even fluweel als de Bataafse revolutie: de Fransen, gedemoraliseerd door hun verliezen in Rusland en Leipzig, trokken weg, dit opende een vacuüm die door Nederlanders werd opgevuld.

De terugkeer van Oranje was tamelijk vanzelfsprekend. Over de voorwaarden waaronder hij soeverein zou worden was van meet af aan consensus onder de grote mogendheden, de Nederlandse politieke elite en Willem zelf. ‘Vergeten en vergeven’ waren de grondslagen van de nieuwe orde. In Nederland zelf betekende dit het voltooien van de ‘nationalisering’ van de revolutie. De nieuwe orde werd gevestigd op een impliciet verdrag tussen koning en volk, een aantal jaren later zal Willem zijn soevereiniteit boven dat van de grondwet plaatsen.

Enkel typische maatregelen van in de Franse bezettingsregime werden ongedaan gemaakt: douanestelsel, censuur en tabaksmonopolie. Voor de rest bleef veel bij het oude. Willem van Oranje aanvaard de erfenis van de genationaliseerde Bataafse revolutie en de lijn van machtsconcentratie en centralisering uit de Bataafs-Franse tijd werden doorgetrokken.

De vestiging van de nieuwe orde werd spoedig overschaduwd door de vereniging met de Zuidelijke Nederlanden. Beslissend hierin was de houding van de Engeland, dat de Lage Landen als zijn belangrijkste invloedssfeer op het vaste land: de Nederlanden moesten bijdragen aan de beveiliging van de Franse noordgrens. Al deze beslissingen werden genomen boven het hoofd van de bevolking.

Naar buiten toe werd de vereniging gepresenteerd als een opdracht van de mogendheden, gelet op hun beveiligingstaak en de inrichting van het rijk als ‘union intime et complète’. Met de Acht Artikelen van Londen (1814) probeerden de mogendheden zo goed mogelijk recht te doen aan de belangen van beide rijksdelen, want de Belgen waren niet echt enthousiast: gelijke behandeling diverse geloofsovertuigingen en passende politieke invloed van beide landsdelen.. Dit werd geschreven door een medewerker van Willem I.

In 1814 kreeg Nederland het meest van zijn koloniën terug van Engeland.

In 1815 gooide Napoleon heel wat roet in het eten van het Congres van Wenen. Hij werd triomfantelijk ontvangen in Parijs en de pas herstelde koning Lodewijk XVIII koos het hazenpad. Willem I reageerde door zich tot koning der Nederlanden uit te roepen en de bevolking van Noord en Zuid te mobiliseren tegen de dreiging.

De vrees voor een nieuwe inlijving bij Frankrijk deed de aarzelende houding van vele Belgen voor het nieuwe bewind omslaan. De Nederlandse troepen maakten deel uit van het noordelijk front van de ring die het Congres van Wenen rond Napoleon wilde toehalen. Willem I bezocht de zuidelijke provincies om de bevolking, met succes, te overtuigen van zijn plan. In 1815 werd de definitieve veldslag te Waterloo gewonnen door de geallieerden. In de nationale mythologie kreeg dit een ereplaats: Noord en Zuid hadden onderleiding van Oranje samen de vrijheid bevochten en gewonnen.

Lees meer...

Consulaat, concordaat en keizerrijk 1780 - 1814

De staatsgreep in 1797 bracht het Consulaat aan de macht, waarbinnen Bonaparte snel de macht naar zich toe trok. Het nieuwe regime stond voor herstel van wet, orde en eendracht. De prefecten in de Nederlanden waren allen van Franse origine. Met de verdragen van Lunéville (1801) en Amiens (1802) verkreeg Bonaparte de erkenning van de definitieve inlijving van de Zuid-Nederlandse gewesten van Groot-Brittannië en Oostenrijk.

De kerk kon weer vrijer ademen: in 1801 werd met de kerk een concordaat gesloten die de kerk in een nieuwe ordening herstelde, maar die het staatshoofd wel grote invloed gaf, het aantal bisdommen werd teruggebracht op 5 en bezet door de Fransen. Door deze maatregel konden veel Zuid-Nederlanders zich tijdelijk verzoenen met het Franse regime. Dit kwam ook door materiele redenen: onder het Consulaat herleefde de economie (opening schelde, integratie Belgische departementen in Franse markt en kredietwaardigheid werd hersteld), de armenzorg kreeg een nieuwe structuur en er ging aandacht naar het onderwijs.

In 1804 werd Bonaparte keizer en met zijn wetboeken legde hij de basis voor het huidige rechtsysteem. Er traden ook nieuwe ambtenaren aan, de keizer probeerde de oude adel voor zich te winnen en er werd nieuwe adel gecreëerd. Voor velen leek de goede ouwe tijd teruggekeerd.

De keizerlijke regering zette zich in voor het herstel van onderwijs, cultuur en wetenschap volgens een verlicht-absolutistische en centralistische geest: lageronderwijs werd verwaarloosd, het middelbaar onderwijs kreeg nieuwe structuren, vele colleges hadden succes, overal ontstonden er kostscholen, de mooi in de pas lopende clerus mocht kleinseminaries oprichten en 1806 werd het hele onderwijs geïntegreerd in één Keizerlijke Universiteit.

In de meeste steden werden geleerde genootschappen, meestal door de overheid, opgericht.

Toen Napoleon in 1810 de aangehechte departement bezocht ondervond hij dat de bevolking meer sympathie had voor keizerin Marie Louise. Door het steeds strakkere bewind was er inderdaad ontevredenheid: de lange reeks Napoleontische oorlogen had een zware conscriptie als gevolg en de verfransingspolitiek zet bij velen kwaad bloed (in 1813 was de volkstaal volledig verdwenen uit het openbaar leven).

De keizerlijke kerkpolitiek kreeg nu ook weer veel weerstand: door de invoering van één enkele catechismus en door de aanhouding van Pius VII. In 1811 griep Napoleon een Nationaal Concilie bijeen om de Franse kerk, los van de paus, te reorganiseren. Dit had echter weinig succes.

Enkel door repressief op te treden slaagde de regering de Belgische departementen in 1813 te behouden in tegenstelling tot de Noordelijke gewesten die zich met buitenlandse steun konden losmaken van het Franse keizerrijk. In 1813-1814 verloren de keizerlijke legers steeds en nam de druk af en ontruimden de Fransen geleidelijk aan Zuidelijke gewesten. In 1814 werden die overspoeld met Pruisen en Russen. De Orangistische agitatie werd door de geallieerden tegenwerkt: Willem van Oranje kreeg het Zuiden, maar mocht het niet zelf veroveren. Nu was het grootste probleem een gebrek aan goede leiders.

De voorlopige besturen die door de geallieerden werden geïnstalleerd bestonden voornamelijk uit oude adel. Kloosterlingen groepeerden opnieuw en eisten hun bezittingen terug, het onderwijs werd door de clerus snel uitgebouwd, een groep gewezen hoogleraren ijverden voor de heroprichting van de universiteit van Leuven: velen hoopten dat de tijd van voor de Franse inval zou terugkeren, dit was echter niet realistisch: de geallieerden beslisten er immers anders over en de sociale onderbouw voor een restauratie van het ancien regime was verdwenen. Willem van Oranje kreeg in 1814 een de leiding over een diep verdeeld en onzeker volk.

Lees meer...

Oostenrijks herstel en Franse ‘bevrijding’ 1780 - 1814

In 1790 tekenden Groot-Brittannië, Pruisen, Verenigde Provinciën en de keizer een conventie die de voorwaarden van het keizerlijk gezag vastlegde: intrekken van alle hervormingen van Jozef II.

Op binnenlands vlak keerde de rust niet terug: nieuwe golf van propaganda van jozefisten en democraten namen weerwraak, vooral de geestelijkheid werd gestigmatiseerd. Ook de slachtoffers van de hervormingen van Jozef II waren niet gelukkig, omdat de opstandelingen bijna overal hun functie behielden. Het overlijden van Leopold II versterkte de malaise. De meest radicale ontevreden bleven in Frankrijk en stichtten er in 1791 het ‘Comité des Belges et Liégeots unis’. In 1792 vielen ze de Zuidelijke Nederlanden binnen, versloegen de Oostenrijkers, richtten in alle belangrijke plaatsen een ‘club van vrienden van vrijheid en gelijkheid’, poogden de lokale besturen in handen te krijgen en uiteindelijk het land te laten opgaan in de Franse Republiek. Na gemanipuleerde verkiezingen in 1793 werd de aansluiting bij de Franse republiek gevraagd.

In de slag van Neerwinden werden de Fransen verslagen door de troepen van de nieuwe keizer Frans II. De republikeinen en jacobijnen verlieten het land. De tweede conservatieve Oostenrijkse restauratie had een gemeenschappelijke vijand: de Franse republikeinen. De traditionele machthebbers dreven hun eisen steeds hoger op. In 1794 veroverden de Fransen echter de Zuidelijke Nederlanden, Luik en Luxemburg. De keizerlijke troepen en adminstratie verlieten het land. De herinneringen aan de Franse bezetting veroorzaakte paniek en vele edelen, geestelijken en welgestelden trokken weg. De meeste keerden in 1795 echter al terug.

De eerste 15 maanden Franse bezetting waren een nachtmerrie: de meeste instellingen bleven bestaan, maar enkel om ze te plunderen, de Fransen wilden de Nederlanden laten boeten voor de verliezen die de Fransen geleden hadden geleden. Slechts een minderheid was bereid om mee te werken met de Fransen. De vroeger provincies kregen een Algemeen Bestuur, overkoepeld door een Centraal en Hoger Bestuur van België. Steeds meer inwoners waren ervan overtuigd dat de enige manier om een einde te maken aan de plunderingen de aanhechting bij de Franse Republiek was. In 1795 kwam de aanhechting: vanaf nu zouden deze gewesten een gemeenschappelijk lot kennen.

Tot 1797 liet de Franse regering het land besturen door interimregeringen. Het gebied werd opgedeeld in 9 departementen die ongeveer overeenkomen met de huidige provincies. De eerste uitdaging was de feodale structuren afschaffen en in 1797 werd de republikeinse wetgeving van kracht. Er was een probleem dat men niet genoeg administrateurs en commissarissen vond voor het bestuur. De invoering van de burgerlijke stand botste op een jarenlange stille boycot. In 1796 werden vele kerkelijke bezittingen openbaar verkocht. De mensen die dit kochten werden scheef bekeken door de rest van de bevolking.

In 1797 werden in de algemene verkiezingen bijna overal anti-Franse kandidaten verkozen. Deze afgevaardigden ijverden allen voor het herstel van de grieven van de landgenoten. De hoop op kentering werd echter ongedaan gemaakt door de staatsgreep in de Franse republiek die de tweede directoire aan de macht bracht.

Het nieuwe bewind was tegen de versoepeling van de republikeinse aanpak. De geestelijken moesten een eed van trouw aan de constitutie zweren. De weigeraars werden gedeporteerd. De polemiek voor of tegen toelaatbaarheid van de eed veroorzaakte een schisma onder de clerus.

Het publieke ongenoegen bereikte in 1798 een hoogte punt als de jonge mannen tussen werden opgeroepen voor het leger. Er braken opstanden uit die de naam kreeg: de Boerenkrijg. De training, bewapening en coördinatie van deze ‘brigands’ was echter ontoereikend en buitenlandse steun bleef uit waardoor op de meeste plaatsen de rebellie snel bedwongen werd. De repressie was gewelddadig, vooral de geestelijkheid werd gestigmatiseerd.

Lees meer...

Luikse Revolutie 1780 - 1814

De oorzaken van de onrust in Luik vertonen gelijkenissen met die in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, maar toch zijn er ook specifieke zaken die samengingen met de situatie van het prinsbisdom als onderdeel van het Keizerrijk. Onder de prinsbisschop F. C. de Veldbruck (1772 – 1784) hadden de verlichte opvattingen ruim weerklank. Onder zijn opvolger C. F. van Hoensbroeck (1784 – 1792) veranderde dit: wantrouwen, censuur en afwijzen van nieuwe ideeën. Een banaal conflict deed het vuur in de plan slaan.

In het kuuroord Spa bezaten twee casino’s een monopolie, dit werd door de prinsbisschop erkend. In 1785 wilde iemand een 3de speelzaal oprichten, de regering weigerde dit. De ondernemer ging in beroep bij de hoogste beroepsinstantie van het Duitse Rijk. Dit conflict escaleerde tot een protest tegen de autocratische bestuursvorm van het prinsdom. De oppositie organiseerde zich in 1787 in de Société patriotique. De adel steunde aanvankelijk de protesten.

Brede lagen van de bevolking werden betrokken bij het conflict door propaganda die tegen de fiscale privileges van de eerste twee standen gekant was. Door de revoluties in het buitenland was de prinsbisschop geneigd tot toegevingen: in 1789 ontnam hij een aantal privileges van de eerste twee standen. Dit kwam echter te laat en tijdens een volksoproer werd het zittende bestuur vervangen door spontaan verkozen burgemeesters.

In hun enthousiasme voor de veroverde vrijheid verzaakten de geestelijkheid en adel aan hun fiscale privileges. De eensgezindheid verdween al snel en er kwamen botsingen tussen de eerste en tweede stand die het hervormingsproces in hun voordeel trachten te buigen en de derde stand die het volk een ruimer aandeel in het bestuur wilden geven.

De hoogste beroepsinstantie, het Reichskammergericht, was onder indruk van de revolutionaire dreiging en probeerde de revolutionaire beweging in te dijken. In 1789 besliste men dat alle hervormingen die niet door de prinsbisschop getroffen waren terug geschroefd moesten worden. Pruisen handelde op eigen houtje en nam Luik in. De prinsbisschop weigerde echter in te stemmen met gelijk welk compromis, waarna Pruisen zijn mislukking moest toegeven en het Luikse grondgebied verliet. Toen het nieuwe regime verder radicaliseerde zijn veel behoudsgezinden geëmigreerd.

Na de teleurstelling in Pruisen overwoog men om in te gaan op de toenaderingsvoorstellen van de Brabantse agent Van der Noot. Sommigen hadden als doel de twee opstandige gewesten te verenigen in één republiek als onderdeel van het Duitse Rijk, dit was echter niet realistisch.

Op de conferentie van Reichenbach werd het lot van de Luikse revolutie bezegeld. De revolutionairen verwierpen elk voorstel tot onderwerping en stelden een eigen regent aan die te toenadering tot Frankrijk moest gestalte geven. Nadat Leopold II de Oostenrijkse Nederlanden had veroverd trok hij naar Luik, waar de opstandelingen zich in 1791 onderwierpen. Prinsbisschop Hoenbroeck kwam weer terug en organiseerde een harde repressie.

De Luikse revolutie mislukte door dezelfde redenen als de Brabantse: innerlijke tegenstellingen en gebrek aan buitenlandse steun. Toch bewees het gebeuren dat brede lagen van de bevolking voor vernieuwing waren.

Lees meer...

Verenigde Nederlandse Staten 1780 - 1814

Binnen het Comité van Breda hadden Van der Noot en Van Eupen de leiding genomen. Voor de nieuwkomers was er geen plaats in de nieuwe structuren. In 1790 kwamen de Staten-Generaal bijeen en tekenden ze de ‘Akte van Unie’: oprichting van de Verenigde Nederlandse Staten (Etats Belgiques Unis), een op confederale leest geschoeide republiek. De soevereiniteit lag bij de provinciale statenvergadering en het dagelijkse bestuur lag bij het Soeverein Congre. De bevoegdheidsverdeling was geïnspireerd op de Verenigde Provinciën.

In de praktijk werd geregeerd door Van der Noot en Van Eupen, zij verzetten zicht tegen het sleutelen aan de standen- en statenregime, want dit kon revolutionaire toestanden veroorzaken. Dit kon de kerk in gevaar brengen. De ‘nieuwkomers’ en andere democraten ijverden voor een grondige hervorming van de Staten, velen wilden een ‘assemblée nationale’ naar Frans model. Tegen die nieuwkomers of ‘vonckisten’ werd een negatieve campagne gevoerd. In het Zuid-Vlaamse platteland kwamen de boeren in opstand: ze verkozen de keizer boven de grondeigenaars en belastingheffers. Dit werd bloedig onderdrukt.

De regering slaagde er niet in steun los te krijgen van buitenlandse mogendheden, integendeel er kwam een Driebond, de Verenigde Provinciën, Pruisen en Groot-Brittannië die toenadering zocht tot de nieuwe Oostenrijkse keizer Leopold II. Ze stonden hem toe de Zuidelijke Nederlanden te heroveren als ze de traditionele instellingen zouden respecteren.

De revolutie van boven af die Jozef II beoogde mislukte omdat hij een aantal zaken fout had ingeschat: het zelfbewustzijn was te groot om zich neer te leggen bij een Gleichschaltungs-politiek, de traditionele welvaart en politieke macht van grote groepen was te groot, de maatschappelijke positie van een zeer ultramontaans gezinde clerus was te sterk. De Brabantse omwenteling was geen revolutie van onder op, maar eerder een conservatieve onderneming: het was het gevolg van een compromis waarin vele partijen hun grieven hadden ingebracht, op de eerste plaats de clerus en de traditionele lokale machthebbers.

Het belangrijkste gevolg van het hele gebeuren was waarschijnlijk de politisering van brede lagen van de bevolking. Het aandeel van de kerkelijke problematiek en de clerus zou de politieke opdeling van het land tekenen: klerikaal – antiklerikaal.

Lees meer...

Van Kleine Revolutie tot Brabantse Omwenteling 1780 - 1814

Tallozen veloren hun functie en hun machtsbasis. Er rees verzet in de provinciale staten, weldra regende het protesten van alle besturen en braken er rellen uit. In de steden werden burgerwachten gevormd. Hendrik van der Noot was een belangrijke woordvoerder van de grieven, hij beschouwde de provinciale privileges als grondwettelijke basis voor het politiek bestel die de soeverein beloofd heeft te respecteren. De statenvergadering wezen aanpassingen niet af, maar eisten inspraak en waren tegen de radicale ‘Gleichschaltung’ van het bestuur met de Oostenrijkse erflanden.

De landvoogden schrokken van de omvang van het protest en schorten in 1787 eigenmachtig alle hervormingen af en nodigden iedereen uit om hun bezwaren op papier te noteren. Jozef II was verbaasd en woedend en riep de landvoogd en vertegenwoordigers naar Wenen voor een uitbrander en een poging om hen te overtuigen van de goede bedoelingen van de keizer. Jozef II was bereid de gerechtelijke hervormingen terug te schroeven op voorwaarde dat de kerkelijke hervormingen van kracht bleven. (hij probeerde de zwakste tegenstander, de kerk, hiermee te stigmatiseren) Een nieuwe minister en legerbevelhebber slaagden er redelijk goed in het vorstelijk gezag te herstellen tegen 1788.

In 1789 verloor de regering haar greep op het gebeuren. De Staten van Henegouwen en Brabant weigerden mee te werken aan de hervormingen waardoor de privilegies van de provincies werden ingetrokken. De kerkelijke oppositie bereikte een hoogtepunt met de veroordeling van het onderwijs in het Seminarie-generaal. Ook de ondergrondse of vanuit ballingschap opererende oppositie kreeg wind in de zeilen. De door de Verlichting beïnvloedde burgerij had in het begin nog sympathie voor de hervormingen, maar gaandeweg kregen ze een afkeer van het ‘tirannieke’ optreden van de overheid. Een groep van Brusselse advocaten vormden in 1789 een geheim genootschap ‘Pro aris et focis’ (Voor altaar en haard) die uit was op gewapende volksopstand. Ze organiseerden een samenkomst van 2800 weerbare mannen in Brabant. Daarna vielen ze de Kempen binnen, voerden het ‘Manifest van het Brabantse Volk’ in (de hertog werd vervallen van de troon verklaard). Dit leger veroverde Gent, Brussel,… tot ze alle provincies, op Luxenburg na, bevrijd hadden.

Lees meer...

Jozef II of revolutie van bovenaf 1780 - 1814

In 1781: grote opwinding want Jozef II bracht een bezoek aan de Oostenrijkse Nederlanden. De reacties van de bevolking liepen uiteen: velen voelden zich enorm vereerd, de lokale besturen waren teleurgesteld omdat de keizer geen feestelijke hulde toestond, de centrale bestuursinstellingen waren niet gerust in de bedoelingen van de keizer (ze vreesden dat het theresiaanse compromis in het gedrang kwam: akkoord tussen Maria Theresia: hoge mate van zelfbestuur in ruil voor betere overheidsfinanciën en hogere belastingsopbrengsten) en het meest ongerust waren de bisschoppen.

Het oordeel van de keizer over de Zuidelijke Nederlanden: onoverzichtelijke structuur, slecht werkende instellingen, trage en onbetrouwbare justitie en een bemoeizieke kerk.

Jozef II slaagde erin het Barrièretraktaat op te zeggen, maar mislukte in zijn poging de vrije doorgang van de Schelde te forceren. Op binnenlands vlak had hij hervormingsbeleid aangepakt: nieuwe bestuurswetenschap: cameralisme. De keizer wilde een streng gecentraliseerd bestuur in Brussel waar Weense instanties alle touwtjes in handen hadden. Hij had enkel oog naar hervormingsvoorstellen van de regeringsleden als die pasten in zijn plan.

Minder talrijk waren de hervormingen die persoonlijk op Jozef II terug gingen: invoering van burgerlijke tolerantie: joden en protestanten kregen volledige burgerrechten. Dit was vooral symbolisch, maar voor velen was werd hiermee de eeuwenoude samenwerking kerk en staat, contrareformatorisch staatsmodel, opgezegd. In 1783 wilde Jozef II de ‘nutteloze’ kloosters afschaffen en met de opbrengst de hervorming van het parochiewezen financieren. De Geheime Raad poogde de draagwijdte van de tolerantiewetgeving te minimaliseren. Jozef II besefte dat hij voor radicale hervormingen nieuwe mensen nodig had. De landvoogden kregen een louter ceremoniële rol.

In 1784 voerde Jozef II definitieve, radicale en veelomvattende hervormingen in. Het meest voorzichtig bleef de economische politiek: de keizer stond maatregelen toe om macht van de stedelijke ambachten te doorbreken, in 1786 voerde hij vrijhandel voor graan in, dit werd echter snel weer ingetrokken, de meeste economische maatregelen waren protectionistisch geïnspireerd. De sociale politiek was meer vernieuwend: verspreiding welvaart bevorderen en hervorming van de armenzorg, hygiëne en volksgezondheid kregen veel aandacht, volksonderwijs: inspectie ingevoerd en een normaalschool opgericht.

Op kerkelijk vlak: drastische maatregelen. De bisschoppen kwamen unaniem op tegen de invoering van een volledig burgerlijke huwelijkswetgeving die de rol van de kerk beperkte. De storm brak definitief los door de oprichting van een Seminarie-generaal, die moest alle andere priesteropleidingen vervangen door een op jozefistisch herdersideaal gestoelde scholing.

Het kerkelijke ongenoegen bracht de overheid in het nauw toen het begrip vond bij ander groepen die zich eveneens bedreigd voelden. Dit gebeurde in 1787: de Collaterale Raden en Secretarie van Staat en Oorlog werden vervangen door de Algemene Regeringsraad, recht: de keizer schafte alle bestaande rechtbanken af en verving ze door een uniforme gerechtelijke systeem. De veelheid aan heerlijke jurisdicties, schepenbanken, justitieraden, kerkelijke rechtbanken, enz. moest plaats ruimen voor één Soevereine raad van Justitie te Brussel, twee beroepshoven en een veertigtal rechtbanken van eerste aanleg.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen