Menu

Item gefilterd op datum: mei 2014

De rol van medefinancieringsorganisaties

Ongeveer een derde deel van het budget voor ontwikkelingssamenwerking gaat naar particuliere organisaties. Het grootste deel daarvan gaat naar de zogenaamde medefinancieringsorganisaties. Dat zijn particuliere ontwikkelingsorganisaties die hun gelden ontvangen uit fondswerving (lidmaatschappen, donaties, acties) van de overheid en van de EU. Vier organisaties opgericht vanuit de oude zuilen, hebben in Nederland de status van medefinancieringsorganisatie gekregen: de Novib (neutraal), het ICCO (protestants), Cordiad (katholiek) en het Hivos (humanistisch). Vanaf 1999 kunnen meer organisaties de status van medefinancieringsorganisatie verkrijgen.

De overheid kiest ervoor geld via deze organisaties door te sluizen naar ontwikkelingslanden, waarmee ze niet op overheidsniveau wil samenwerken. De medefinancieringsorganisaties hebben vaak hun eigen contacten met particulieren partnerorganisaties in de ontwikkelingslanden, waarmee ze buiten de overheden hun projecten kunnen opzetten, dat heeft veel voordelen. De partnerorganisaties staan dichter bij de mensen die hulp nodig hebben. Zo kunnen ze meer doen aan directe armoede bestrijding en duurzame ontwikkeling.

De medefinancieringsorganisaties richten zich op de armste bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden. De projecten zijn zodanig dat de bevolking geholpen wordt zelf in haar bestaan te gaan voorzien. Daarbij wordt de eigen culturele identiteit van deze groepen ondersteund.

Lees meer...

De rol van de Europese Unie

Door de verdergaande samenwerking van de lidstaten is de EU een belangrijke economische machtsblok in de wereld geworden. Uitgangspunten van de samenwerking was het creëren van een gezamenlijke markt en het wegnemen van handelsbelemmeringen tussen de lidstaten onderling. Deze bescherming van de EU-markt maakt het voor derdewereldlanden moeilijker om naar Europese landen te exporteren. Toch kunnen ontwikkelingslanden ook baat hebben bij de EU. Na de Wereldbank is de EU ook een organisatie die multilaterale ontwikkelingshulp geeft.

Met een aantal ontwikkelingslanden (vooral voormalige kolonies van de lidstaten in Afrika, het Caribisch gebied en de Pacific die geen met de landen van de EU concurrerende economische structuur mochten hebben) heeft de EU bijzondere betrekkingen aangeknoopt. Deze associatie met de EU levert de ontwikkelingslanden handelsvoordelen op, maar zo plukt de EU ook zijn vruchten ervan; zo zijn zij verzekerd van de invoer van grondstoffen, terwijl zij weinig concurrentie hoeft te duchten van haar handelspartners.

Ook met de landen rond de Middellandse Zee heeft de Eu de ontwikkelingssamenwerking geïntensiveerd. Met andere ontwikkelingslanden zijn handels- en samenwerkingsverdragen gesloten. Via het Europees Ontwikkelingsfonds wordt hulp gegeven. Toch zijn er tegenstrijdigheden in het EU-beleid te vinden. Zo is het merkwaardig te noemen dat de EU zegt te streven naar conflictbeheersing, terwijl veel landen van de EU wapens leveren aan derdewereldlanden. Ook is het streven naar integratie van ontwikkelingslanden in de wereldhandel moeilijk te rijmen met het weren van producten van die landen om de interne markt te beschermen. De EU vindt ook dat prioriteit zou moeten liggen bij hulp aan de armste landen. Terwijl zij dit steeds minder deden in de negentiger jaren. Hierbij speelt natuurlijk eigenbelang een grote rol.

De Nederlandse regering streeft binnen de EU vooral naar ruimere toegang van de minst ontwikkelde landen tot de Europese markt, verbetering van de samenhang van ontwikkelingssamenwerking in EUverband en het tegengaan van ondoorzichtigheid en verspilling.

Lees meer...

De rol van andere wereldorganisaties

Er zijn nog enkele andere wereldorganisaties die een belangrijke rol spelen bij het terugdringen van onderontwikkeling. We bespreken hier het IMF, de Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie. In deze organisaties gaat veel meer geld om dan in de organisaties van de VN.

Ook hebben de rijke landen het meest te vertellen en kunnen daardoor hun eigen economische en politieke belangen een veel grotere rol laten spelen dan die van de arme landen. Een aanzienlijk deel van de Nederlandse ontwikkelingsgelden gaat naar de Wereldbank en het IMF.

• Het Internationale Monetaire Fonds (IMF), opgericht in 1944 in Bretton Woods, stelt zich vooral tot taak de stabiliteit van het internationale geldstelsel te bevorderen.

Het Fonds verleent daartoe tijdelijk krediet aan landen met betalingsproblemen. Landen die gesteund worden, moeten aanpassingsprogramma’s opstellen om de economische organisatie en infrastructuur van een land te versterken en daardoor economische groei mogelijk te maken. Daarbij wordt nauwelijks gelet op de sociale situatie in het kredietontvangende land omdat zij nou eenmaal geen machtige stem hebben. Hierdoor komt het dat de armoede in het desbetreffende land nog meer achteruitgaat.

• De Wereldbank is een bank die eigendom is van de lidstaten van de VN. De bank is opgericht om ontwikkelingsprojecten te financieren en is daarmee ook de grootste en de belangrijkste financier. Vooral projecten die de marktgerichtheid van derdewereldlanden bevorderen, worden gesteund. Voor de aanpassingsprogramma’s worden leningen verstrekt die aanvullingen zijn op de aanpassingsprogramma’s van het IMF. Ze zijn bedoeld om de economie structureel te verbeteren.

Lees meer...

De rol van de Verenigde Naties

De VN zijn de grootste internationale organisatie ter wereld en werd na

WO II opgericht. Hun uitgangspunten kan je terugvinden in de Universele

Verklaring van de Rechten van de Mens, die in 1948 is opgesteld. 188 landen ter wereld zijn er lid van en op dit moment bestaat 70% van hun hulp uit ontwikkelingssamenwerking en noodhulp.

Onder de vlag van de VN werken een aantal gespecialiseerde internationale organisaties die in het belang van de derde wereld werken, zoals:

• De FAO; een organisatie voor landbouw die voedselschaarste en hongersnoden probeert te voorkomen door ontwikkeling van de landbouw.

• De Unctad; een organisatie voor handel, hulp en ontwikkeling, die probeert de handelsbetrekkingen tussen derdewereldlanden en westerse landen te verbeteren.

• De WHO; de wereldgezondheidsorganisatie die de gezondheidszorg probeert te verbeteren en epidemieën probeert terug te dringen.

• De Unesco; een organisatie voor onderwijs, wetenschappen en cultuur die probeert het onderwijspijl en het wetenschappelijke niveau te verbeteren en de culturele identiteit te versterken.

• Unicef; een organisatie voor kinderen, die zich het lot van kinderen in de Derde Wereld aantrekt.

• Het Unhcr; een organisatie die opvang voor vluchtelingen probeert te regelen (de baas hiervan is Lubbers).

• UNEP; een organisatie ten behoefte van het milieu. Ondanks de goede bedoelingen van de VN is de effectiviteit van de inspanningen niet altijd optimaal, dit kan afhangen van drie factoren:

• De mate van overeenstemming. Rijk en arm hebben evenveel te zeggen, maar ze hebben veel tegengestelde belangen. Hierdoor kunnen soms nauwelijks besluiten worden genomen.

• De beschikbare machtsmiddelen. Hun conferenties kunnen soms weinig succesvol zijn vanwege het gebrek aan overeenstemming. Ze hebben zelfs geen mogelijkheden om geweld in de wereld tegen te gaan, want als ze het VN-leger naar onveilige plekken willen laten trekken dan nog kan er geen overeenstemming worden behaald vanwege de tegengestelde sympathieën.

• Het internationale karakter van de problemen. Een probleem beslaat vaak meerdere landen en een afzonderlijk land kan deze problemen niet meer oplossen. De roep om coördinatie van de aanpak door internationale organisaties neemt daardoor toe.

Natuurlijk wordt de effectiviteit van het werk van de VN ook beïnvloed door de logge bureaucratie die zo’n immense organisatie kenmerkt, en door het gebrek aan financiële middelen.

Lees meer...

Internationalisering van verhoudingen

Ontwikkelingssamenwerking is vaak geen zaak meer van land tot land, internationale organisaties worden steeds belangrijker op dit gebied. Individuele landen hebben steeds minder grip op zaken als economische verhoudingen, machtsverhoudingen en cultuur, die steeds verder geïnternationaliseerd worden.

• Economische internationalisering houdt in dat de economieën van de derdewereldlanden en westerse landen steeds meer afhankelijk worden van mondiale processen en structuren. Transnationale ondernemingen (ondernemingen met vestingen in meerdere landen) en internationale organisaties zoals het IMF en de Wereldbank gaan hierin steeds meer de dienst uitmaken.

• Internationalisering van de machtsverdeling houdt in dat uitgangspunten en randvoorwaarden voor economische politiek en ontwikkelingsbeleid steeds meer op internationaal niveau worden vastgesteld. Dat gebeurd onder meer in een groep van belangrijke geïndustrialiseerde landen in de EU, OESO, in het IMF en de Wereldbank. Afzonderlijke landen zijn steeds meer afhankelijk van wat er in deze organisaties wordt beslist.

• Internationalisering van de cultuur houdt in dat culturen elkaar steeds meer beïnvloeden door de toegenomen communicatie en communicatiemogelijkheden. Dit proces wordt vooral bepaald door een beperkt aantal internationale persbureaus en uitgeverijen die de nieuwsvoorziening in de hele wereld in de handen hebben. Dat alles nu in organisaties is geregeld wil nog niet zeggen dat ze dan alle problemen kunnen oplossen. Want in die organisaties zitten nog steeds zelfstandige landen die allemaal hun eigen belangen behartigen. Niemand kan gedwongen worden tot instemming. Maar het is wel in heb belang want het is de manier om grootschalige problemen aan te pakken zoals milieu, armoede. Het blijkt echter moeilijk te zijn de kortetermijnbelangen opzij te zetten voor het hogere algemene belang.

Lees meer...

Veranderingen in het beleid

Het is duidelijk dat het beleid voortdurend is bijgesteld. Dit heeft te maken met de steeds veranderende politieke en economische situatie, zowel in Nederland als in de Derde Wereld. De omgeving van het politieke systeem bepaalt wat de marges zijn waarbinnen veranderingen kunnen plaatsvinden. In het beleid betreffende ontwikkelingssamenwerking worden de marges bepaald door een viertal factoren:

• De politieke ontwikkelingen in Nederland zelf. Besluiten tot een bepaald beleid zijn altijd compromissen, waarin niet alleen de ideeën van de coalitiepartners meewegen, maar ook de belangen die spelen op ministeries.

• Het beleid van internationale organisaties. Het is logisch dat het Nederlandse beleid moet passen in het internationale beleid.

• Internationale ontwikkelingen. Na de Koude Oorlog gingen de economische systemen in het westen en in het Oostblokmee op elkaar lijken. Daarmee veranderde de situatie in veel ontwikkelingslanden, die op dat moment of op het Westblok of op het Oostblok gericht waren. Ook in de ontwikkelingslanden zelf zijn allerlei ontwikkelingen gaande. Er is namelijk sprake van een grote groep nieuwe generatie zelfbewuste leiders die kritisch stonden tegenover westerse hulp en bemoeienis. Daarnaast spelen de conflicten in ontwikkelingslanden zelf een grote rol. Door oorlogen en door natuurrampen, is er een grote behoefte aan noodhulp zoals voedsel en medicijnen.

• De globalisering van de economie. Allerlei ontwikkelingen zorgen ervoor dat economieën van landen steeds meer in elkaar vervlochten raken. Zo ontstaat er een wereldeconomie waarop de politiek nauwelijks invloed kan uitoefenen. Sinds 1990 zijn de belangrijkste veranderingen:

• De rol van de medefinancieringsorganisaties zoals de Novib is groter geworden.

• Er is meer aandacht gekomen voor de kwaliteit en de effecten van hulp.

• Het bedrijfsleven is een andere rol gaan spelen. In het verleden profiteerde het bedrijfsleven veel van gebonden hulp. Vanaf 1990 werd het belang van het bedrijfsleven ondergeschikt gemaakt aan dat van de Derde Wereld, die vooral wilt dat bedrijven in hun investeren.

• Er is meer aandacht gekomen voor andere problemen in de Derde Wereld dan de armoede.

• Nieuwe inzichten in ontwikkelingsstrategieën hebben geleid tot meer nadruk op marktgerichtheid. Men gaat er nu van uit dat het belangrijkste is voorwaarden te creëren waardoor ontwikkelingslanden op de handelsmarkt beter kunnen functioneren.

• Er is meer samenhang gekomen in het buitenlands beleid. Dat betekend dat geprobeerd wordt meerdere problemen tegelijk aan te pakken.

• Idealisme en pragmatisme worden gecombineerd. Er is niet genoeg geld beschikbaar om iedereen die arm is te helpen, ook al zou je dat graag willen (idealisme). Daarom wordt er nu structurele hulp gegeven aan minder regeringen (pragmatisme). Tegelijk wordt bij het geven van de hulp op de kwaliteit van bestuur en beleid en op de naleving van de mensenrechten in de landen die gesteund worden (idealisme).

Lees meer...

korte geschiedenis van de Nederlandse ontwikkelingshulp.

Tot 1945

Tot aan de Tweede Wereldoorlog is door de Nederlandse regering geen ontwikkelingsbeleid gevoerd. Ook andere Westerse landen bekommerden zich nauwelijks om de Derde Wereld. Veel derdewereldlanden waren kolonies van westerse landen. Ze werden bestuurd vanuit het moederland dat het eigenbelang voorop stelde.

De periode 1945-1972

Aanvankelijk was de hulpverlening nog erg beperkt. De Nederlandse regering begon in 1949 met het geven van 1.5 miljoen aan een project van de VN. In de jaren vijftig werd de roep om meer ontwikkelingshulp groter. In 1956 werd de Novib (Nederlandse Organisatie voor

Internationale Ontwikkelingssamenwerking) opgericht, de eerste particuliere organisatie zonder kerkelijke banden, die zich ging inzetten voor de Derde wereld. Mede daardoor kregen meer mensen aandacht voor wat er zich elders op de wereld opspeelde.

Aanvankelijk had de Nederlandse regering een duidelijke voorkeur voor een multilaterale benadering. Door de Koude Oorlog (die op dat moment op zijn hoogtepunt was) kwamen er politiek-strategische motieven om te bepalen wie hulp kreeg. In de tweede helft van de jaren zestig komt er bilaterale hulp, economische en commerciële motieven en eigenbelang lagen daaraan ten grondslag. Werkgevers wilden onze concurrentiepositie verbeteren ten opzichte van het buitenland en dat kon via ontwikkelingshulp. Tot 1972 steeg de bilaterale hup sterk.

De eerste periode Pronk 1973-1977

In 1973 kwam het progressieve kabinet Den Uyl aan het bewind. De sociaal-democraat Pronk (PvdA) werd minister van ontwikkelingssamenwerking. Hij gooide het roei om. Self-reliance werd het sleutelwoord. Hij vond dat de welvaartsongelijkheid bestreden moest worden en dat de armen mondig moesten worden; hij wilde hun op economisch en politiek gebied zelfstandig laten worden.

De periode 1977-1989

In 1977 trad het centrumrechtse Van Agt-Wiegel aan. De christendemocraat De Koning (ARP) ging een tweesporenbeleid voeren. Ook hij wilde de positie van de armen en de zelfstandigheid verbeteren. Er moest echter ook meer samengewerkt gaan worden met particuliere organisaties en met het bedrijfsleven.

De liberale minister Schoo (VVD) gaf vanaf 1984 prioriteit aan structurele armoedebestrijding. Blijvende verbetering van de leefomstandigheden van de meerderheid van de bevolking in de ontwikkelingslanden stond voorop.

Het bedrijfsleven kreeg daarbij een grote rol, maar aan de mensenrechten werd minder aandacht geschonken. De christen-democraat Bukman (CDA) zette in 1986 de lijn van zijn voorgangster voort.

De tweede periode Pronk 1989-1998

In 1989 kwam Pronk terug als minister van ontwikkelingssamenwerking. Hij boog het beleid van zijn voorgangers opnieuw om. De mensenrechten werden een belangrijk uitgangspunt. Structurele armoedebestrijding werd duurzame armoedebestrijding. Het begrip duurzame ontwikkeling werd voor het eerst geformuleerd. Duurzame armoedebestrijding betekent dat armoede bestreden moet worden door de productie te laten groeien, een rechtvaardiger inkomstenverdeling te bewerkstelligen en de milieugebruiksruimte in stand te houden.

In 1996 wilde Pronk een slagvaardiger buitenlands beleid gaan voeren ten aanzien van regio’s en landen. Ze wilden de immateriële doelen van het buitenlandbeleid meer in evenwicht brengen met de Nederlandse economische belangen. Er kwam ook meer programmahulp in plaats van projecthulp.

De periode Herfkens 1998 en verder

Minister Herfkens, partijgenoot en opvolger van Pronk in 1998, probeerde idealisme en pragmatisme aan elkaar te koppelen. Om efficiëntere hulp te kunnen verlenen besloot ze voortaan slechts een beperkt aantal regeringen te gaan steunen. Het aantal landen waarmee intensief werd gewerkt, werd teruggebracht van 118 naar 18. met nog eens 30 landen kwamen er minder verregaande vorm van bilaterale samenwerking.

Voortgaande op de lijn van Pronk bleef ze aan donorlanden eisen stellen over het naleven van de mensenrechten en het voeren van goed bestuur en beleid. (vanaf hier weer samenvatting leren)

Hoofddoelstellingen zijn nog steeds armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling. Op grond hiervan heeft de overheid enkele criteria ontwikkeld om landen te selecteren die voor rechtstreekse hulpverlening in aanmerking komen:

• Het sociaal-economisch beleid in het ontvangende land moet zo zijn dat de hulp ten goede komt aan een goot deel van de bevolking en/of aan bepaalde doelgroepen. De overheid van het ontvangende land moet met de projecten meewerken. Ook moet er in het sociaal-economisch beleid rekening worden gehouden met het milieu.

• De kwaliteit van het bestuur van het ontvangende land moet goed zijn. Daarvan is sprake als het land openheid van zaken geeft over de overheidsuitgaven, als ambtenaren integer werken en niet corrupt zijn, als er sprake is van eerlijke rechtsspraak, als de mensenrechten worden nageleefd, etc. De desbetreffende regering moet de maatschappij zo inrichten dat ontwikkeling mogelijk is.

• De landen moeten behoren tot de allerarmsten

• De behoefte aan hulp.

Voor landen die structurele, langdurige hulp krijgen, gelden extra criteria:

• De kwaliteit van de lopende hulpprogramma’s. niet alle hulp wordt even goed besteed. In het ene land zijn ook meer van dergelijke programma’s mogelijk dan in het andere.

• De rol van het land in het ondersteunen van de rechtsorde in de eigen regio. Bepaalde landen kunnen een stabiliserende factor zijn in de eigen regio door bijvoorbeeld te bemiddelen in conflicten tussen buurlanden.

• De relaties met Nederland op sociaaleconomisch of cultureel gebied en het bestaan van historische banden met bepaalde ontwikkelingslanden. Onze voormalige kolonies zouden op grond daarvan prioriteit verdienen. De VN heeft een norm gesteld voor de omvang van de ontwikkelingshulp die rijke landen zouden moeten geven. Dat is 0,7% van het BNP. Slechts weinig landen halen deze norm. De totale omvang van de ontwikkelingshulp in Nederland is in 1997 vastgesteld op 0.8%.

Lees meer...

Vormen van ontwikkelingshulp en ontwikkelingssamenwerking

Ontwikkelingshulp kan op verschillende manieren worden gegeven. Van belang daarbij zijn de kanalen via welke het geld naar ontwikkelingslanden gaat en de doelen waarvoor de hulp bestemd is.

Op grond van de kanalen kun je de volgende soorten hulp onderscheiden:

• Multilaterale hulp; deze hulp is afkomstig van meer landen. Het geld gaat eerst naar internationale organisaties die met deze bijdragen ontwikkelingsprojecten kunnen financieren. Het ontvangen van multilaterale hulp kan voordelen opleveren voor de ontwikkelingslanden.

Omdat het geld via internationale organisaties komt, spelen de politieke en economische belangen van de donorlanden een minder belangrijke rol. Bovendien maken de ontwikkelingslanden soms zelf deel uit van de internationale organisaties, waardoor ze kunnen meepraten over de besteding van de gelden. Een derde voordeel kan zijn dat een multilaterale organisatie zich, via deskundigen uit ontwikkelingslanden zelf, gespecialiseerd heeft in ontwikkelingssamenwerking. Zo wordt de hulp beter afgestemd op de behoeften.

Een nadeel is echter dat de rijkste landen het voor het zeggen hebben. als zij het niet eens zijn met de hulp die wordt toegepast, geven zij geen geldschenkingen meer. Het aantal stemmen dat namelijk per lid mag worden uitgebracht, hangt af van de financiële bijdrage die een lid levert.

• Bilaterale hulp; dit is hulp van land tot land. Nederland bepaald zelf aan wie hulp gegeven wordt en voor welke projecten. Deze hulp kan variëren van noodhulp tot structurele hulp. Aan het ontvangen van bilaterale hulp kan voor de ontwikkelingslanden een nadeel kleven; politieke en economische belangen van de donorlanden spelen vaak een grote rol. Deze hulp is ook vaak gebonden; het land moet het geschonken geld gebruiken voor aankopen van goederen en diensten in het donorland. Hulp van particuliere organisaties; als Novib, Hivos, Icco en Bilance is de overheid de belangrijkste financieringsbron.

Op grond van doelen kun je de volgende hulp onderscheiden:

• Noodhulp; is humanitaire hulp in noodsituaties als hongersnood, overstromingen en aardbevingen. Deze hulp bestaat uit onder andere geneesmiddelen, voedsel, tenten en bouwmaterialen.

• Structurele hulp; gericht op het verbeteren van de economische situatie in een land. Door deze hulp vind er vaak een langdurige relatie plaats tussen het hulpverlenende en het hulpontvangende land.

Voorbeelden van structurele hulp zijn kwijtschelding of verlichting van de schulden, de aanpassingsprogramma’s van het IMF, afspraken over het bevorderen van een eerlijker wereldhandel, afschaffen van protectionisme, etc.

• Programmahulp of sectorhulp is een vorm van bilaterale structurele hulp, die veel door Nederland wordt toegepast. Daarbij wordt geld gegeven voor bepaalde projecten die door mensen uit de donorlanden zelf worden opgezet. De projecten worden dus overgelaten aan lokale deskundigen

• Themahulp is een vorm van structurele hulp waarbij hulp wordt onderverdeeld in speciale categorieën of thema’s, zoals economie en werkgelegenheid, milieu, veiligheid en schuldverlichting.

• Gebonden hulp is hulp, waaraan de voorwaarde is gebonden dat de hulpontvangende landen de hulp moeten besteden in het hulpgevende land of bedrijven uit het hulpgevende land moeten inschakelen bij de uitvoering van projecten.

Toen de Nederlandse overheid in 1998 meer nadruk ging leggen op het verbeteren van de positie van de ontwikkelingslanden in het wereldhandelsverkeer, verminderde de gebonden hulp. Wel werd het Nederlandse bedrijfsleven vanaf dat moment door de overheid gestimuleerd om meer in ontwikkelingslanden zelf te gaan investeren.

Lees meer...

Beïnvloeding van culturen

De erkenning van het recht op het hebben van een eigen cultuur betekent niet dat culturen elkaar niet zouden kunnen beïnvloeden. Voor een belangrijk deel is deze beïnvloeding nog steeds eenrichtingsverkeer. Dat heeft onder andere te maken met de rol die westerse massamedia spelen in de ontwikkelingslanden. Die zijn, bij gebrek aan eigen middelen, aangewezen op tv-uitzendingen van de westerse landen. Hierdoor vindt er een verwestering plaats die uiteindelijk luidt tot een meer uniforme cultuur op de hele wereld. Deze ‘culturele internationalisering’ is een gevolg van wat we tegenwoordig globalisering noemen: de wereld wordt door de moderne massacommunicatietechnologieën en door de toegenomen mogelijkheden te reizen steeds meer een ‘global village’. Hierdoor gaat ook de Derde wereld meer gebruik maken van internet, telefoon en massamedia. Meer mensen kunnen nu over kennis beschikken. Negatief is echter de westerse grip op de informatiemaatschappij, ook vergroot deze de ongelijkheid; slechts een klein deel van de bevolking profiteert van de toenemende mogelijkheden.

Er zijn ook tegenovergestelde tendensen waar te nemen. Zo worden er steeds meer ontwikkelingsprojecten opgezet die juist de bedoeling hebben de eigen cultuur te beschermen en cultuuruitingen daarvan te stimuleren.

Zo kunnen zij hun eigenlevenswijze voorzetten.

De toenemende contacten met ontwikkelingslanden leiden ook tot beïnvloeding van de Nederlandse cultuur. Doordat we meer over de landen weten dan vroeger, is er een groter draagvlak ontstaan voor ontwikkelingssamenwerking. Dat heeft onder meer geleid tot een ’derdewereldvriendelijk’ consumptiepatroon.

Lees meer...

Beoordeling van cultuurverschillen

Er zijn twee visies die een antwoord proberen te geven op het dilemma dat in de vorige paragraaf werd geschetst:

• Cultuurrelativisme gaat ervan uit dat je andere culturen moet bekijken zonder die te beoordelen met de maatstaven van de eigen cultuur. Elke cultuur is namelijk een uniek fenomeen en alle waarden en normen zijn relatief en kunnen dus niet als maatstaaf gebruikt worden. Cultuurrelativisten zullen accepteren dat er in andere culturen dingen gebeuren die hier niet door de beugel kunnen. Critici verwijten hen daarom dat hun tolerante houding omslaat in vrijblijvendheid en onverschilligheid ten opzichte van misstanden en onmenselijkheid.

Cultuurrelativisten willen echter geen verantwoordelijkheid dragen voor wat elders in de wereld gebeurd.

• Cultureel universalisme gaat ervan uit dat er algemene waarden en normen zijn die voor iedereen, waar ook ter wereld, zouden moeten gelden. De belangrijkste universele waarden zoals gelijkheid en vrijheid van meningsuiting en godsdienst, komen we tegen in de Verklaring van de

Rechten van de Mens. Naast deze universele waarden mag iedereen er zijn eigen waarden en normen op na houden. Zij willen optreden tegen misstanden zoals schendingen van mensenrechten. Een handhaving van de mensen rechten is dan ook een voorwaarde van hun wanneer ze steun willen geven aan een ontwikkelingsland. Critici verwijten cultuur universalisten etnocentrisme, omdat teveel zou worden uitgegaan van westerse waarden en normen.

De Wereldcommissie voor Cultuur en Ontwikkeling van de Verenigde Naties heeft in 1996 het fundament onder ontwikkeling genoemd. Daarmee werd het recht op een eigen culturele identiteit erkend. Wel werd er duidelijk gesteld dat zowel de klassieke als de sociale grondrechten onder de mensenrechten zouden moeten vallen.

Dit geeft aan dat je ook van ontwikkelingslanden mag eisen dat ze – naast klassieke rechten als vrijheid van meningsuiting, godsdienst, van organisatie en van vergadering, recht op inspraak, recht op een eerlijk proces, recht op gelijkwaardige behandeling, enz. – oog moeten hebben voor sociale rechten als:

• ‘Reproductieve gezondheidszorg’ door onder andere algemene toegang tot voorbehoedsmiddelen, betere zorg voor kraamvrouwen en zuigelingen.

• Verbetering van de positie van arbeiders in bedrijven zoals een veilige werkplek, betaling van minimumloon, verbod op dwangarbeid, op kinderarbeid en op seksediscriminatie.

• Zeggenschap van vrouwen over het eigenlichaam en leven, vrijwaring voor seksueel geweld. De verklaring uit 1996 hoeft niemand te verbazen.

Ook de verklaring van de rechten van de Mens uit 1948 ging er al vanuit dat mensenrechten universeel, dat wil zeggen geldend voor iedereen, waren.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen