Menu

Informatieverwerking hersenen ruimtelijke ordening

Hierbinnen wordt informatieverwerking ruimtelijk geordend. In het visuele gebied aan de achterkant van de cortex representeren aangrenzende gebieden informatie van de aangrenzende gebieden van het visuele gebied: zie pag. 25 en 26 voor een voorbeeld. Tevens is in de visuele cortex een overdaad van het visuele veld bij het centrum van ons

gezichtsveld omdat we daar het scherpst kunnen zien.

Het achterliggende idee voor het topografische vastleggen is, dat neurons die werken in dezelfde gebieden met elkaar communiceren; genaamd coarse coding. Als de neurale activiteit van een neuron in de somatosensory cortex bemerkt, respondeert het alleen als een groter deel van het lichaam wordt gestimuleerd. Verschillende cellen zullen responderen bij verschillende overlappende gebieden van her lichaam. Ieder punt wordt geselectederd door een

andere set van cellen. Kortom: de locatie van een punt wordt weerkaatst door het patroon aan activatie dat optreedt.

Lees meer...

Organisatie van de hersenen

Centrale zenuwstelsel = brein + spinal cord (zenuwen in ruggegraad) Spinal cord transporteert neurale berichten van de hersenen naar de spieren en prikkels van het lichaam naar de hersenen.

Lagere gedeelte van de hersenen = verantwoordelijk voor basisfuncties.

Medulla regelt: ademen, slikken, spijsvertering en hartslag.

Cerebellum speelt belangrijke rol bij de motoriek en (vrijwillige) beweging.

Thalamus = wisselstation voor motorische en zintuigelijke informatie van de lagere hersengebieden naar de cortex (schors, buitenste laag).

Hypothalamus = reguleert lichaamstemperatuur, begeerte en andere autonome functies

Limbic system = op de grens van de cortex en de lager liggende constructies/lagen.

Bevat een constructie genaamd de Hippocampus.

Hippocampus = kritiek voor het menselijke geheugen. Ligt verspreid over de linker en rechter helft van de hersenen, tussen de buitenkant en het centrum.

Pons = een omvangrijke hoeveelheid zenuwen die zich bevinden aan de voorkant van de hersenstam net onder de hersenen. (zie pag. 22)

Neocortex = cerebral cortex = een van de meest ontwikkelde delen van de hersenen: het bedekt een groot deel van de hersenen: 2500 cm²: om in de schedel te passen, ligt het er gekronkeld. Het aantal kronkels en plooien van de cortex is een van dé geestelijke verschillen tussen mens en andere zoogdieren.

Neocortex = verdeeld in een linker- en rechterhelft (hemisphere). Het lijkt erop dat de linkerkant is verbonden met het rechterdeel van het lichaam en omgekeerd.

Ieder deel kan worden gesplitst in 4 lobes (kwabben):

1) Frontal Lobe = back portion & front portion)

- Back portion = motorische functies

- Front portion = prefontal cortex = hoger-niveau processen als planning

2) Occipital Lobe = bevat de primaire visuele gebieden

3) Parietal Lobe = zintuigelijke functies vooral ruimtelijke processen

4) Temporal Lobe = bevat primaire gehoorgebieden en is betrokken bij het herkennen van objecten.

Binnen de Temporal Lobe bevindt zich de hippocampus.

Brodman (1909) heeft onderscheid kunnen maken in 52 regio’s in de menselijke cortex, gebaseerd op de verschillende cell-typen binnen de verschillende gebieden.

Localization of Function

De cognitieve functies op hoger niveau: de linker helft is verantwoordelijk voor het taalkundige en analytische procesgang, de rechter helft voor het perceptuele (waarneming) en ruimtelijke.

De hersenhelften zijn verbonden door een brede band aan zenuwen (zenuwbanen) die Corpus Callosum worden genoemd. Chirurgen hebben bij epileptische mensen deze band zenuwen weggehaald en het resultaat was verbluffend: geen epileptische aanvallen meer en de patiënt kon redelijk normaal functioneren. Die patiënten worden split-brain patients genoemd. Echter datgene dat links waargenomen werd en met de rechterhelft zou moeten worden verwerkt ging niet zo best meer en patiënten moeten in een dergelijk geval hun hoofd bijdraaien zodat het door het rechteroog wordt waargenomen en vice versa. Onderzoek bij patiënten met beschadigingen in andere delen van de hersenen, leidde tot de constatering dat er gebieden in de linker hersenstam zijn, de Broca’s area & Wernicke’s area die verantwoordelijk zijn voor spraak. Een beschadiging in deze gebieden leidt tot Aphasia, spraak verlies. Dit probleem in Broca’s area leidt tot korte, niet grammaticaal correcte zinnen, in Wernicke’s area juist met grammaticaal correcte zinnen, maar door moeilijkheden in hun woordenschat genereren ze “loos” gepraat.

Lees meer...

Het centrale zenuwstelsel hersenen

Betreft naast het brein de verschillende sensor systemen die informatie verzamelen van delen van het lichaam naar het motorsysteem dat de beweging beheerst.

Neuron = een cel dat elektrische activiteit bijeenbrengt en transporteert, tevens de meest belangrijke component in een zenuwstelsel. (totaal circa 100 miljard) Ieder neuron is een kleine computer: het menselijk brein is beter dan alle computers in de wereld, aangezien het veel sneller verbanden kan leggen en acties tegelijk uitvoeren.

BLZ 17!!! Algemene schrijfwijze:

Soma = hoofdlichaam (5-100 micrometer) in diameter.

Dendrite = korte zijtakken van de Soma, gegroepeerd in setjes

Axon = een lange buis (paar mm tot 1 meter) uitstekkend vanaf de Soma.

Axons verschaffen de gefixeerde paden die neurons gebruiken om met elkaar te communiceren. Aan het eind vertakken ze zich in knoppen die weer bijna contact maken met de Dendrite van een ander neuron.

Synapse = bijna contact maken tussen Axon en Dendrite van een ander neuron

Neurotransmitter = De chemische reactie dat optreedt op het membraam van de ontvangende Dendrite om de polarisatie of het elektrische potentiaal op de grens van de Axon te kunnen veranderen.

Nucleus = kern

Het binnenste van een membraam dat de neuron omsluit is 70mV negatiever dan de buitenkant vanwege de grote concentratie van negatieve ionen aan de binnenkant. Afhankelijk van de neurotransmitter kan het verschil in potentiaal toenemen of afnemen:

Excitatory = afnemen potentiaalverschil

Inhibitory = toenemen potentiaalverschil

Bij voldoende potentiaalverschil ontstaat depolarisatie bij het Axon-heuveltje, daar waar het de Soma vergezelt. Binnen de neuron wordt het positiever dan buiten = Action Potential

(spike) Wanneer deze impuls het einde van de Axon bereikt, worden neurotransmitters in

werking gesteld etc. Dit alles gebeurt in ca. 10 ms (> 1, < 100) Dit is veel langzamer dan een

pc, echter wij kunnen miljarden van deze impulsen tegelijk aan. Zie verder boek.

Informatie in het brein is een continue verandering van hoeveelheden. 2 soorten:

1) membraanpotentiaal kan variëren van meer positief tot minder negatief

2) Axon kan variëren in het aantal zenuwimpulsen dat het per seconde vervoert = rate of firing.

Neuronen werken op elkaar in door het activatie-niveau van andere neuronen op te voeren (excitation) of door het niveau af te remmen (inhibition).

grondslag voor menselijke cognitie.

Hoe wordt iets herkend als zijnde een voetbalterm of een andere taal? Deze gewaarwordingen kunnen alleen geconstateerd worden middels lange reeksen patronen.

Onderzoek heeft aangetoond dat hersenactiviteit verandert bij het horen van losse woorden naar zinnen en naar complete verhalen. Het lijkt erop dat het brein overtollig informatie opslaat zodat bij eventuele ontbrekende cellen, toch het patroon kan bepalen dat gedecodeerd moet worden. Tevens lijkt het erop dat het brein een ander soort overvloed aan informatie opslaat dan een computer, omdat een neuron niet vast gekoppeld zit aan een bepaald gedrag.

Door het veranderen van synapsverbindingen kan worden geleerd (met behulp van neurotransmitters) of iets worden gereproduceerd.

Lees meer...

Information-Processing Analyses (IPA)

Al het eerdergenoemde leidde tot IPA: probeert cognitie te verklaren in setjes stappen, waarbij een abstracte entiteit, genaamd informatie, wordt gevolgd: Sternberg paradigm: Mensen moesten setjes van getallen (1-6) in een bepaalde volgorde onthouden en dan zo snel mogelijk antwoord geven als een gevraagd getal voorkwam in die reeks. Hij vond een lineair verband tussen de grootte van het te onthouden setje en de responstijd op de vraag.

Volgens hem moet 1) de stimulus gedecodeerd worden en 2) het vergeleken worden met de opgeslagen set. (kost ongeveer 38ms). Tegenargumenten van deze onderzoeksmethode:

1. moet IPA wel geconceptueerd worden in termen als breinlocatie en breinprocesgang

2. de manier van werken werd voornamelijk uitgevoerd met symbolen als ‘9,7,3’

3. Sternberg legde een relatie met de hogesnelheidsscans van een computer

4. metingen met tijdsverloop is een kritieke variabele: dit suggereert dat het verwerken van informatie in begrensbare stappen plaatsvindt.

Na 1970 werden 3 kwesties overheersend:

1. Relevantie: hieruit kwam na voren dat laboratorium onderzoek wel degelijk helpt bij het verklaren van bepaalde werkelijke fenomenen, maar niet altijd bij praktijksituaties aansluit: Neisser is hier een belangrijke schrijver bij geweest.

2. Sufficiency (hier +/- bekwaamheid): Sternberg verklaarde simpele processen: is men ooit in staat dergelijke complexe processen te verklaren? Volgens Newell moest men zich meer gaan weiden aan menselijke cognitie. Als antwoord hierop hebben psychologen als Anderson (1983) getracht meer begrijpelijke theorieën te ontwikkelen, genaamd: Cognitive architectures, daar het beschrijft hoe een compleet cognitief systeem functioneert.

3. Necessity: is de Sternberg-theorie wel de manier waarop het menselijke brein functioneert? Anderson schreef een artikel in 1973 waarin hij Sternberg en andere modellen onderuithaalt en pleit voor het toenemende geloof in theorieën die verenigbaar zijn in wat ook wel bekend is als “brain functioning”. In het laatste tiental jaren van de 20e eeuw werd Cognitive Neuroscience belangrijk. Om de menselijke cognitie (het kennen) te begrijpen is het noodzakelijk om basiskennis te verwerven van de structuren en processen in het brein.

Lees meer...

Cognitieve wetenschap VS Cognitieve psychologie

Kort hierna ontstond de cognitieve wetenschap: integreerde conclusies van diverse onderzoeken op het gebied van psychologie, filosofie, taalwetenschappen, neurologie en AI. Cognitieve wetenschap maakt ten opzichte van cognitieve psychologie meer gebruik van computersimulatie, cognitieve processen en logische analyses terwijl cognitieve psychologie sterk leunt op experiment-technieken voor het bestuderen van gedrag.

Lees meer...

Anderen interpreteren als volgt

Klinische psychologie: hoe mensen denken is belangrijk om te begrijpen waarom bepaalde gedachtestoornissen voorkomen.

Sociale Psychologie: hoe mensen zich gedragen bij andere mensen of in groepen.

Economics: hoe worden economische beslissingen genomen

Politiek: hoe overreding in zijn werk gaat etc

Niet alle wetenschap baseert zich op de cognitieve psychologie. Het is immers nog in opkomst en andere takken wetenschap hebben bepaalde (hogere-orde) fenomenen kunnen vaststellen door andere principes dan de cognitieve wetenschap ontdekt zijn. Wanneer we in staat zouden zijn om deze fenomenen te verklaren in cognitieve mechanismen en omgekeerd, dan zouden we een beter grip hebben op die fenomenen: m.a.w. als we het menselijk beslissen

beter begrijpen dan kan tevens de afwijkende manier van denken van de economisten voor het nemen van rationele beslissingen begrepen worden (dus blijft vaag!)

Empiricism = alle kennis komt door ervaring (Berkeley, Locke, Hume, Mill)

Nativism = kinderen komen ter wereld met een groot deel aangeboren kennis (Descartes, Kant)

Wundt: (1879) opende het eerste psychologisch laboratorium in Leipzig en was een van de eerste cognitieve psychologen. Zijn gebruikte onderzoeksmethode was Introspectie. Goed getrainde observeerders rapporteerden de inhoud van hun eigen bewustzijn onder streng gecontroleerde condities. Volgens hen stond onze geest open voor zelf-observatie en zijn we middels intensieve zelf-inspectie in staat om onze primitieve ervaringen, die worden gevormd

uit onze gedachten, te identificeren.

Mayer en Orth experimenteerden door te kijken naar het tijdsverloop van het lezen van een woord tot aan het vormen van een gedachte/verbeelding hierbij. Niet altijd kon men er wat bij bedenken/associëren. Hierdoor ontstond een debat over de kwestie van verbeeldingsloze gedachten: of (bewuste) belevingen werkelijk gescheiden kunnen worden van concrete inhoud. Op basis van dit heeft de psychologie een ontwikkeling ondergaan (hfst 4 en 5) Later begon ieder zijn eigen onderzoeksmethode te ontwikkelen en werd het een ‘zooitje’ waardoor het vertrouwen in de theorie begon te wankelen. De VS konden zich niet echt vinden in de Duitse benadering. VS zagen meer in het pragmatisme(als werkelijkheid voorstellen) en functionalisme(doelmatigheid). Het gebrek aan onderzoeksgebied en de irrelevantie leidde tot de ontwikkeling van John Watson’s Behaviorism. Volgens hen was alles te verklaren door hoe iemand zich gedraagt in een bepaalde omgeving: de omgeving lokt een bepaald gedrag uit. Een van de bijdragen van de behavioristen zijn bepaalde onderzoeksmethoden voor alle gebieden op psychologisch gebied. Zijn ´opvolger´ was B.F. Skinner. Skinner was het wel eens met de 4 stellingen van Watson, maar niet met zijn ideeën over dat gedrag als reflexen kan worden gezien. Volgens Skinner veroorzaken stimuli geen responsies maar zijn de stimuli de consequenties van responsies. Skinner introduceerde het begrip: “operant response” dat het volgende inhield: het verwijst naar gedrag dat plaatsvindt door manipulatie van de omgeving zodat er een of andere consequentie ontstaat. Met andere woorden: wanneer een dier ontdekt dat het door een druk op een knop een bepaalde hoeveelheid voedsel krijgt, zal het dier de knop met een steeds hogere frequentie indrukken. In Nazi tijd emigreerden een aantal Duitse wetenschappers naar de VS en zetten daar de Gestalt-psychologie voort: zij leerden door experimenten bij dieren.

In de psychologie ontstond de theorie over de atomische structuur van de mens, maar behavioristen gaven aan dat je die interne structuur niet nodig had voor het begrijpen van menselijk gedrag (zie onderzoek van Anderson & Bower)

Cognitieve psychologie, zoals we die nu kennen, ontstond uit de volgende 3 invloeden:

1. onderzoek naar menselijk doen en laten (human performance), vooral in WO II

wilde men weten hoe mensen informatie oppakten en hoe soldaten te trainen. Donald

Broadbent ontwikkelde hierbij de informatie theorie (information theory): een

afgeleide manier van het analyseren van het proces omtrent informatie.

2. Artificial Intelligence: hoe krijgt men computer intelligent: directe invloed was

minimaal, echter indirect is hierdoor veel onderzoek gedaan naar menselijke

intelligentie. (Simon & Newell)

3. Taalwetenschappen: Chomsky : ontwikkelde een nieuwe manier voor het analyseren

van de taal. Hij toonde aan dat taal veel gecompliceerder was dan tot toen werd

aangenomen en dat bepaalde formuleringen niet capabel waren voor het dekken van

dit complexe gebied.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen