Menu

Wat is gezondheidspsychologie?

Empirisme: komt voort uit de denkwijze dat alle kennis d.m.v. zintuiglijke waarneming kan worden verkregen.

Wat is het verband tussen psychologie en gezondheid?

Aan de hand van een psychologische benadering kan bijvoorbeeld worden verkaard waardoor sommige mensen emotioneel goed lijken te reageren op een slechte gezondheid en anderen niet. De belangrijkste doelstelling van de gezondheidspsychologie is het ontwikkelen van een inzicht in de biopsychosociale factoren die belangrijk zijn voor:

  • De bevordering en het in stand houden van de gezondheid
  • Het verbeteren van de systemen voor gezondheidszorg en het gezondheidsbeleid
  • De preventie en behandeling van ziekte
  • De oorzaken van ziekte; bijv. risicofactoren en kwetsbaarheid

Gezondheidspsychologie heeft verschillende contrasten met andere populaire disciplines:

  • Medische psychologie: gebaseerd op een mechanistisch medisch model -> een achterliggende beperking veroorzaakt een symptoom waarvoor behandeling nodig is om de

normale gezondheid te herstellen.

  • Gedragsgeneeskunde: wordt gebruik gemaakt van uiteenlopende gedragswetenschappen in relatie tot lichamelijke aandoening, waaronder psychologie, sociologie en gezondheidsonderwijs. Het onderzoekt de ontwikkeling en integratie van gedragsmatige en biomedische kennis en technieken die relevant zijn voor ziekte en gezondheid. Het wordt niet alleen toegepast op behandeling, maar ook op preventie en revalidatie. Dankzij de gedragsgeneeskunde is het standpunt verspreid dat de geest een directe invloed uitoefent op het lichaam.
  • Psychosomatische geneeskunde: dit betekent dat de geest en het lichaam beide zijn betrokken bij ziekte, en wanneer niet gemakkelijk een organische oorzaak word gevonden, kan de geest de oorzaak zijn van een lichamelijke reactie. Ziekten zonder aanwijsbare, lichamelijke oorzaken worden psychogeen genoemd.
  • Medische sociologie: probeert gezondheid en ziekte te begrijpen op basis van verschillende sociale factoren die op mensen van invloed kunnen zijn.
  • Gezondheidspsychologie: biologische, sociale en psychologische factoren. Het wordt bekritiseerd doordat dit vak te individualistisch van aard is. Er hebben zich vier benaderingen voor gezondheidspsychologie ontwikkelt:
    - Klinische gezondheidspsychologie
    - Gezondheidspsychologie m.b.t. de volksgezondheid
    - Gezondheidspsychologie van bepaalde groepen
    - Kritische gezondheidspsychologie (zie hieronder)
  • Kritische gezondheidspsychologie: kritische gezondheidspsychologen betogen dat het biopsychosociale model duidelijker van het medische model dient te worden onderscheiden, vooral m.b.t. de ontwikkeling van het sociale component. Door de nadruk op individuele gedachten, gevoelens en handelen wordt de rol afgezwakt die de maatschappij en de politiek spelen in onze menselijke ervaring van gezondheid en ziekte -> meer aandacht nodig voor context en cultuur.

Lees meer...

Individuele, culturele en leeftijdsgerelateerde perspectieven op gezondheid

Aan leken gevraagd wat gezondheid is (onderzoek Bauman). Daar kwam uit dat het is gerelateerd aan: gevoel, gerichtheid op symptomen, prestaties. Oudere mensen maakten vaker melding van gezondheidsproblemen, terwijl jongeren gezondheidsgedrag (bijv. eten van gezonde voeding) noemden. Herzlich deed ook onderzoek. Daar kwam uit dat er onderscheid werd gemaakt tussen gezond zijn, gezondheid hebben en gezond doen. Bij Bauman zagen respondent gezondheid eerder als een toestand van ‘zijn’ en ‘doen’. Niet zozeer van hebben. Dit verschil kan komen doordat Bauman ernstig zieke mensen ondervroeg, en Herzlich niet-zieke mensen.

Ander onderzoek was ‘Health and Lifestyle’ van Blaxter. Categorieën die naar voren kwamen waren:

  • Gezondheid als niet ziek -> geen symptomen, geen bezoek aan arts.
  • Gezondheid als bezitting -> ik kom uit sterke familie.
  • Gezondheid als gedrag -> ik zorg goed voor mezelf, ik sport.
  • Gezondheid als lichamelijke fitheid en vitaliteit
  • Gezondheid als psychosociaal welzijn -> m.b.t. geestestoestand.
  • Gezondheid als functie -> vermogen om taken te verrichten.

Definitie van gezondheid van de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie): Een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn en niet alleen als de afwezigheid van ziekte of invaliditeit.

-> Er is een duidelijk relatie tussen gedrag, levenswijze en gezondheid. Minder duidelijk zijn de sociaaleconomische en culturele invloeden op gezondheid.

Crossculturele perspectieven op gezondheid

Wat wordt beschouwd als een normale gezondheid verschilt per cultuur en is afhankelijk van het economische, politieke en culturele klimaat van het tijdperk waarin de betrokkene leeft. Westerse mensen delen de geest, het lichaam en de ziel zodanig dat elk van deze terreinen aan afzonderlijke zorgverleners wordt toegewezen. In sommige Afrikaanse culturen is dat niet het geval -> de drie elementen van de menselijke aard worden daar geïntegreerd. In bepaalde Afrikaanse streken werken groeps- of familieleden samen voor het welzijn van allen. Dit is een collectivistische benadering en verschilt sterk van onze individualistische benadering. In verschillende oosterse culturen wordt een soortgelijke holistische en collectivistische benadering toegepast. Holistisch -> niet alleen het zuiver lichamelijke of waarneembare wordt aangepakt, maar het hele wezen en het welzijn wordt in beschouwing genomen.

Levensduur, ouder worden en aannamen over gezondheid

Het ontwikkelingsproces is een functie van de interactie tussen drie factoren:

1) Leren

2) Ervaring

3) Rijping

Erikson -> 8 belangrijke levensfasen, die m.b.t. verschillende dimensies verschilden, waaronder:

  • Cognitief en intellectueel functioneren (bijv. invloed zijn op medische instructies begrijpen)
  • Taal- en communicatievaardigheden (bijv. geen melding kunnen maken van pijn of zorgen)
  • Inzicht in ziekte (bijv. voor inroepen van medische hulp)
  • Gezondheidszorg en verzorgingsgedrag (bijv. van invloed op vermeende risico van ziekte)

Tijdens de ontwikkeling van kind tot volwassene wordt het verstandelijk vermogen, waarmee de werkelijkheid begrepen kan worden, rijper. Piaget meende dat deze cognitieve ontwikkeling in opvolgende vaste stadia verloopt:

1) Sensomotorisch stadium -> baby verkent wereld d.m.v. zintuigen

2) Preoperatief stadium -> magisch aandoende opvatting van de wereld, er is nog geen sprake van het leggen van objectieve concrete nauwkeurige relaties.

3) Stadium van concrete bewerkingen -> kind kan juiste relaties leggen tussen dingen, mits deze dingen in werkelijkheid ook aanwezig zijn.

4) Stadium van abstracte bewerkingen -> de concrete aanwezigheid van de dingen is niet meer vereist.

Ziekteconcept op de leeftijd van 3 tot 7 jaar

Het is belangrijk dat kinderen in de loop van de tijd enige verantwoordelijkheid aanleren voor het onderhoud van hun eigen gezondheid. Onderzoek van Bibace en Walsh toonde aan dat kinderen jonger dan 7 jaar ziekte verklaren op magisch niveau; verklaringen zijn gebaseerd op associatie

  • Onbegrip -> kind geeft irrelevante antwoorden of ontwijkt vragen.
  • Fenomenalisme -> ziekte is meestal een teken of geluid dat met de ziekte in verband wordt gebracht, maar er is weinig begrip van oorzaak en gevolg.
  • Aangestoken worden -> ziekte is meestal afkomstig van persoon of voorwerp dat dichtbij is.

Ziekteconcept op de leeftijd van 8 tot 11 jaar

Verklaringen van ziekte rond acht tot 11 jaar zijn concreter en gebaseerd op een logische reeks van gebeurtenissen van oorzaak en gevolg.

  • Besmetting -> begrijpen dat ziekte verschillende symptomen kan hebben en ze erkennen dat bacteriën of zelfs hun eigen gedrag ziekten kunnen veroorzaken.
  • Internalisatie -> begrijpen dat de ziekte zich in het lichaam bevindt, maar het proces waardoor symptomen zich voordoen, wordt slechts gedeeltelijk begrepen.

Tijdens deze ontwikkelingsfase kunnen kinderen ertoe worden aangezet enige persoonlijke controle over de ziekte of behandeling uit te oefenen; hierdoor kan het kind worden geholpen met de ziekte om te gaan.

Ziekteconcept vanaf de puberteit

Ziekteconcept is nog een abstract begrip: verklaring zijn gebaseerd op interacties tussen de persoon en zijn omgeving.

  • Fysiologisch -> de meesten kunnen ziekte nu definiëren in termen van specifieke lichamelijke organen of functies.
  • Psychofysiologisch -> tijdens de latere puberteit en volwassenheid begrijpen veel mensen dat lichaam en geest interactie vertonen.

Pubers nemen van zichzelf aan dat ze meer controle hebben over het ontstaan en de genezing van ziekte en zijn zich er beter van bewust dat persoonlijke acties van invloed kunnen zijn op de resultaten.

Vroege volwassenheid is de leeftijd van 17 tot 40. De kans dat ze nieuwe gedragingen gaan vertonen die een risico vormen voor de gezondheid is kleiner dan bij pubers; de kans dat ze preventief gedrag vertonen is groter. Accent bij gezondheidsvoorlichting ligt hier op praktische toepassingen.

Bij het ouder worden blijft het zelfconcept (bewuste gedachten en aannamen over jezelf) relatief stabiel. Veranderingen van het zelfconcept maken niet onvermijdelijk deel uit van het ouder worden.

Lees meer...

Wat is gezondheid? Veranderde perspectieven

Biomedisch model: bij dit model wordt aangenomen dat een symptoom van een ziekte een achterliggende pathologie heeft die hopelijk via medische interventie kan worden genezen. Dit standpunt wordt ook wel reductionistisch genoemd. Hierdoor wordt het feit genegeerd dat verschillende mensen op verschillende wijze reageren op eenzelfde ziekte.

Biopsychosociaal ziektemodel: het standpunt dat ziekten van symptomen door een combinatie van lichamelijke, sociale, culturele en psychologische factoren kunnen worden verklaard.

Van oudsher heeft er een spanning bestaan tussen degenen die de geest en het lichaam als afzonderlijk beschouwden (dualisten) en degenen die deze als eenheid zagen (monisten). Tegenwoordig ligt het accent op de wederzijdse relatie tussen lichaam en geest. Freud heeft hier belangrijke invloed op gehad. Hij kwam met het bestaan van een onbewuste geest. Er is veel onderzoek gedaan naar onbewuste conflicten, de persoonlijkheid en ziekte -> dit heeft geleid tot de psychosomatische geneeskunde.

Gedrag en gezondheid

De uitvinding van antibiotica kwam rond 1940. Fleming ontdekte penicilline al in 1928, maar het duurde enkele jaren voordat dit middel en andere antibiotica algemeen verkrijgbaar waren.

Vroeger was er geen remedie tegen aids waardoor mensen veel terughoudender waren. Later werden jongeren nonchalanter, omdat men dacht dat je er niet meer aan dood hoefde te gaan door het slikken van medicijnen.

Vroeger raakte gezondheid gekoppeld aan geschiktheid om te werken. Tegenwoordig kijken veel mensen nog steeds naar de effecten van ziekte op het werkende leven, hoewel er ook naar het tegenovergestelde wordt gekeken -> rol van het werk en de werkomstandigheden en de effecten hiervan op de gezondheid.

Lees meer...

Neobehaviourism in Retrospect (p 531)

Van alle 4 is Guthrie’s invloed het meest stabiel gebleven. Zijn Principle of contiguity blijft een inspirerend werk over gedrag. Tolman’s visie verloor invloed nadat Hull en Skinner ten tonele kwamen. Hull’s invloed is tegenwoordig ook tanende en waarschijnlijk zullen Tolman’s en Skinner’s invloed het langst overleven.

Lees meer...

Burrhus Frederic Skinner (1904-1990) (p 513)

Skinner was 3 decennia de bekendste psycholoog. Hij was de woordvoerder van het radicaal behaviorisme. Hij had eens gezegd dat hij liever zijn kinderen dan zijn boeken zou verbranden, want zijn boeken droegen meer bij aan de samenleving. Op zijn boek Beyond Freedom was 80% van de recensies negatief. Dit schaadde hem niet zozeer maar bracht hem veel populariteit.

Aanvankelijk wilde Skinner een schrijver worden maar na een jaar van pogingen lukte hem het niet een boek te produceren. Skinner kwam in contact met Watson’s Behaviorisme.

Skinner zat 8 jaar op Harvard en voor zijn proefschrift zocht hij naar een elementaire eenheid voor gedragsanalyse. Hij identificeerde het reflex als deze eenheid. Na een flinke ruzie met zijn begeleider Boring die zijn aanpak afkeurde kreeg hij toch zijn Ph.D.

Na zijn proefschrift ontwikkelde hij de Skinner box, iets wat hij zelf de operant conditioning apparatus noemde. Hierin staat een dier die een arbitraire handeling gebruikt (sleutel omdraaien, rad draaien, staaf leunen) en daarvoor beloond wordt. Het dier operates op zijn omgeving, vandaar de term operant conditioning. Het belangrijkste verschil met Thorndike’s instrumental learning zis dat bij operant conditioning het dier volledige controle heeft waar instrumental learning ook de begeleider acties onderneemt. Hij onderzocht hiermee o.a. de reactiesnelheid waarmee het dier leerde.

Hij kwam op deze Skinner box met behulp van zijn 4 principes: 1) als je iets interessants ziet, houdt overal mee op en ga dit onderzoeken, 2) het ene onderzoek is makkelijker dan het andere, 3) sommigen hebben geluk en 4) machines, vooral gecompliceerde, gaat stuk.

Hij onderzocht uitsterving door geen beloning meer te geven en de reactiesnelheid daalde op een gecontroleerde manier. Hij beschreef dit en nog veel meer gedragsexperimenten in zijn The Behaviour of Organisms dat uiteindelijk een zeer grote invloed zou hebben. Thomas Kuhn noemde het boek een paradigm shift.

Het boek verkocht aanvankelijk slecht o.a. door Hull’s grote boek over gedrag en enkele kritieken: 1) de titel was te pretentieus, 2) Skinner zou het werk van anderen onderbelicht hebben en 3) een kleine en artificiële set aan gedrag voor een klein aantal proefdieren. Deze kritieken waren grotendeels terecht want 1) dat was het ook, 2) idem dito en 3) wiskunde analyses interesseerde Skinner nauwelijks.

Schema’s van reinforcement introduceerde Skinner door niet altijd een beloning te geven. Hierbij zag Skinner dat de reactie zelfs versnelde ten opzichte van elke keer een beloning. Dit zag Skinner zelf als zijn grootste bijdrage.

Skinner beschreef shaping, het belonen van stapjes van gedrag totdat het gehele gedrag wordt uitgevoerd. Het uiteindelijke doel opsplitsen in subdoelen en deze elk belonen. Skinner wist op deze manier twee duiven tafeltennis te laten spelen. In Project Orcon probeerde Skinner duiven als raketgeleiding of organische controle systemen te gebruiken. Het leger was echter niet overtuigd.

Skinner schreef zijn fictie Walden II waarin een gemeenschap door operant principes tot een harmonieuze en blije gemeenschap werd gekneed. De 10 geboden zijn hier uitgewerkt in prgramma’s van gedragsbeheersing. Walden II was sub operando (onder operant conditioning). Andere dergelijke projecten waren Plato’s Republic met sub homine (onder de man -> individualisme); Saint Agustine in City of God met sub deo (onder God); Sir Thomas More in Utopia met sub lege (onder de wet); Jan-Jacques Rousseau in The Social Contract met sub natura (in de natuur); Aldous Huxley in Brave New World met sub psychologia (onder psychologie). Met de alter-ego Frazier in Walden II zei Skinner wat hij zelf niet durfde te zeggen: de onderdanen/proefpersonen reageren altijd juist, het is alleen de heerser/wetenschapper die een verkeerde voorspelling doet.

Aanvankelijk werd Walden II slecht verkocht maar later sloeg de verkoop en werd uiteindelijk meer dan 2 miljoen keer verkocht.

Skinner maakte een omgeving voor zijn kinderen door eerst te analyseren wat zij nodig hebben: 1) warmte, 2) bescherming tegen ziekten en 3) sociale banden en tijd om te spelen/bewegen. Skinner maakte een verwarmde, luchtgefilterde cabine en liet het kind om de zoveel tijd buiten de cabine spelen. Toen foto’s van dit apparaat in Ladies Home Journal kwamen ontstond veel ontsteltenis. Skinner werd ervan beschuldig zijn dochter als labrat te behandelen. Toen Skinner ze commercieel wilde exploiteren werd hij door zijn mede-investeerder belazerd die er met zijn geld vandoor ging.

Later kwamen er geruchten dat de dochter permanent negatief beïnvloedt was door deze baby-doos. Dit is echter verre van waar.

Hierna keek Skinner naar leeromgevingen, klaslokalen. Hij zag dat er maar weinig positieve reinforcers waren en als ze er al waar dan meestal te laat. Er waren voornamelijk straffen (negatieve reinforcers). De klassen waren vaak veel te groot en de leraar moest informatie aan iedereen tegelijk geven waar het ene kind dit te gemakkelijk vondt en de ander te moeilijk. Skinner ontwikkelde teaching machines die directe reinforcers gaven. Zo kon een kind ook op zijn eigen niveau verder. Skinner dacht hier een grote variëteit aan vaardigheden en kennis mee te kunnen overbrengen maar in de praktijk zijn slechts een paar daarvan echt effectief. Skinner liep met zijn learning machines ver vooruit.

Paul Fuller wist bij een man van 18 die geen gedrag vertoonde (ook niet at of dronk) zijn hand omhoog te brengen. Fuller gebruikte een pipet met melk als reinforcer. Fuller ging hier niet mee verder maar beweerde een repetoir aan handelingen bij de man op te kunnen bouwen.

Door dit experiment ging Skinner zich interesseren in zwakzinnigen. Twee van zijn studenten op Harvard begonnen aan behaviour modification. Het gedrag observeren en dit veranderen door geschikte beloningen. Zo was het geval van een vrouw die handdoeken stal. Elke keer als ze dit deed gaven de verplegers haar nog veel meer handdoeken. Na 4 weken bleek ze 650 handdoeken in haar bezit te hebben en begon ze ze weg te halen, ze weigerde nog meer handdoeken aan te nemen.

Skinner zag zich niet als een psycholoog maar als een behavioral analyst. Het behaviour modification sloeg snel aan maar kwam ook kritiek op. Het zou inhumaan zijn mensen van goed voedsel, een schoon bed e.d. te onthouden alleen om deze als beloningen te gebruiken. Door deze kritieken kan behaviour modification nu vaak alleen plaatsvinden onder streng gecontroleerde omstandigheden.

Behaviour modification komt eigenlijk ook voor in de industrie: belonen naar hoeveelheid werk. Vaak blijkt dat wanneer mensen op vrijdag betaald krijgen zij maandag het minst efficiënt werken, iets wat tijdens experimenten ook al bleek.

In zijn latere leven hield hij nog contact met de intellectuele wereld en schreef diverse artikelen en boeken, waaronder één over ouder worden met vooral praktische tips (kijk porno om het sexleven op te krikken). Hij kreeg vele medailles en erkenningen voor zijn werk. Hij had niets op met cognitieve psychologie die hij zag als een creatie vanuit de psychologie zelf.

Lees meer...

Clark Leonard Hull (1884-1952) (p 504)

Hull wilde eerst mijnbouw leren maar door polio moest hij dit laten schieten. Hij kreeg zijn Ph.D. op zijn 34ste. Hij ging les geven in geschiktheids testen maar was verbaasd over de lage kwaliteit van onderzoek in dit vakgebied. Hij legde de nadruk op correlaties tussen testscores en prestaties. Hij ontwikkelde een apparaat dat correlaties kon uitrekenen, toentertijd een knappe prestatie.

Hierna deed hij onderzoek naar hypnose en suggestiviteit, iets hier verbaasde Hull zich over de lage objectiviteit. Hij deed onderzoek en publiceerde het boek Hypnosis and Suggestibility: An Experimental Approach. Hull beargumenteerde dat suggestiviteit een kenmerk is dat volgens een normale verdeling over alle mensen verspreid is. Hij wist aan te tonen dat vrouwen maar een heel klein beetje meer beïnvloedbaar waren door suggestiviteit dan mannen. Kinderen waren gevoeliger dan ouderen maar verder vondt Hull weinig bewijs voor verschillende intelligenties, neuroses of psychoses. Zijn uiteindelijke conclusie was dat hypnose het best omschreven kan worden als een vorm van hypersuggestibiliteit.

De belangrijkste bijdrage van Hull was zijn uitgebreide model voor gedrag. Hij werd hierin beïnvloedt door 1) John Watson’s behaviorisme, 2) Pavlov’s Conditioned Reflexes en 3) Robert Woodworth’s S-O-R. Hull met zijn liefde voor mechaniek zag de mens graag als machine. Hull zag de CR als een mechanisme om op de omgeving aan te passen. Hij probeerde met dit principe om trial-and-error gedrag te verklaren maar dit lukte hem uiteindelijk niet. Hij accepteerde hierna de theorie van reinforcement gebaseerd op het reduceren van de drive. Hull vond het belangrijk dat er één gedragsmodel zou komen dat als raamwerk zou dienen voor al het andere gedrags onderzoek.

In Principles of Behaviour beschreef hij zijn systeem (dat hij als een eerste stap zag). Er stonden 17 postulates (stellingen die zonder bewijs als ‘waar’ worden beschouwd) en 17 corolaries (stellingen die op basis van de postulates als ‘waar’ mogen worden beschouwd). De belangrijkste postulate was gewoonte (SHR) en hoe vaak deze versterkt is (N). Dit komt dan weer in een reeks formules en staat in verhouding met nog veel meer… het was een flink systeem. Dit was ook succesvol in zoverre dat 40% van alle artikelen in 2 gerenommeerde bladen gebaseerd waren op Hullian principes. Hull was rond de jaren 50 de meest geciteerde psycholoog.

Er was kritiek: 1) ze gebruikten een gelimiteerde set aan experimenten dat nooit groot genoeg is voor een algemeen gedragsmodel en 2) het wordt geëxperimenteerd in een laboratorium i.p.v. in natuurlijke omgeving. Hull’s systeem zou vooral geschikt zijn om het gedrag van lab ratten te voorspellen maar niet dat van mensen. 3) O.a. Skinner geloofde niet in de algemene toepasbaarheid van het model.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen