Menu

Soortelijke warmte

De soortelijke warmte (c) van een stof, is het aantal joules dat nodig is om 1 kg van die stof 1 K in temperatuur te laten stijgen. De eenheid die bij soortelijke warmte hoort, is de joule per kilogram en per kelvin: J/kg x K. Dit wordt geschreven als J kg-1 K-1 of J kg-1 oC-1.

Soms wordt er gerekend met grammen in plaats van kilo’s. Dan kun je soortelijke warmte omrekenen naar J g-1 K-1. Omdat 1 kg = 1.000 g, krijg je dan van het voorbeeld water:

4.200 J kg-1 K-1 = 4,2 J g-1 K-1 . Soms wordt er gerekend met kilojoule in plaats van joule. Dan kun je omrekenen naar kJ kg-1 K-1. Omdat 1kJ = 1.000 J, geldt dan voor water bijvoorbeeld: 4.200 J kg-1 K-1 = 4,2 kJ kg-1 K -1

Je hebt hierbij dus te maken met drie grootheden: de massa (m), de soortelijke warmte (c) en de temperatuurverandering (Te – Tb, ofwel ΔT). Om m kg van een stof een temperatuurstijging te geven van 1 K is nodig: m x c (J). Om m kg van een stof een temperatuurstijging van ΔT K te geven is nodig m x c x ΔT (J). Daarmee bereken je de benodigde hoeveelheid warmte Q.

Dit soort berekeningen werken met temperatuurverschillen. Daarbij maakt het niet uit of er met kelvin of graden Celsius wordt gewerkt. De temperatuurstijging of –daling uitgedrukt in Celsius heeft dezelfde waarde als de temperatuurverandering uitgedrukt in kelvin. In getalwaarde is kelvin 273 meer dan in graden Celsius.

Lees meer...

Oefenopgave 6

200 g van een stof A wordt boven een vlam gedurende 2 minuten verwarmd. De temperatuurstijging bedraagt 100 oC. 400 g van een andere stof B wordt boven dezelfde vlam gedurende 1 minuut verwarmd. Nu bedraagt de temperatuurstijging 10 oC. Als men van beide stoffen dezelfde massa gedurende dezelfde tijd boven dezelfde gasvlam verwarmt, hoe verhouden zich dan de temperatuurstijgingen van A naar B.

200 g van A wordt dan 400 g van A. Hierdoor doet hij 2 keer zo lang om die temperatuurstijging te bereiken. Dus dan wordt dat 100 oC stijging in 4 minuten. Om dit om te rekenen naar 1 minuut, zoals bij stof B, doen we 100 : 4 = 25 oC stijging per minuut, bij 400 g van A. A stijgt dus sneller in temperatuur dan stof B. De verhouding is dan 25:10 = 2,5:1.

Lees meer...

Oefenopgave 5

Om een hoeveelheid water van 20 °C tot 35 oC te verwarmen is 20.000 J nodig. Hoeveel

warmte is nodig om die hoeveelheid water te verwarmen van 20 oC tot 65 oC? 35 – 20 = 15. 65 -20 = 45. 45 : 15 = 3. 3 x 20.000 = 60.000 J.

Lees meer...

Parate-kennisvragen 5 t/m 10

5. Waarin verschillen twee gelijke voorwerpen die een ongelijke temperatuur hebben?

De bewegingsenergie van de moleculen van de voorwerpen verschillen.

6. Wanneer zal er tussen twee voorwerpen die met elkaar in contact worden gebracht, warmteoverdracht plaatsvinden? Wanneer het ene voorwerp een lagere temperatuur heeft dan de andere.

7. Wat gebeurt er met de deeltjes die bij warmteoverdracht tussen twee voorwerpen?

De deeltjes van het warme voorwerp staan een deel van hun energie af aan het koudere voorwerp. De deeltjes van het warmere voorwerp gaan wat vertragen en die van het koudere voorwerp gaan versnellen, totdat ze allebei dezelfde bewegingssnelheid hebben.

8. Wat weet je van de hoeveelheid opgenomen warmte en hoeveelheid afgestane warmte in dit geval? Deze zijn gelijk aan elkaar. 9. Noem twee andere effecten, behalve temperatuurstijging, die door toevoer van warmte kunnen worden bereikt. Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

Warmte kan arbeid verrichten en een stof van de ene naar de andere fase omzetten. 10. Van welke drie factoren hangt de hoeveelheid warmte af die nodig is om een voorwerp in temperatuur te doen stijgen.

De massa van het voorwerp, de soort stof waarvan het voorwerp is gemaakt en de hoeveelheid toegevoerde warmte.

Lees meer...

Warmtehoeveelheid

Warmte is een vorm van energie en is daarom in staat om arbeid te verrichten.

Warmte kan de temperatuur van een lichaam verhogen. Warmte kan een stof van de ene fase omzetten in de andere fase (door smelten of verdampen). De temperatuurstijging die een hoeveelheid van een stof in een bepaalde tijd krijgt, is rechtevenredig met de in die tijd toegevoerde warmte. Dus, drie keer zo veel warmte, veroorzaakt een drie keer zo grote temperatuurstijging. De hoeveelheid warmte hangt af van de temperatuurverandering: eindtemperatuur – begintemperatuur = Te -Tb.

De toegevoerde warmte is rechtevenredig met de hoeveelheid te verwarmen stof. Dus, een dubbele hoeveelheid stof, vraagt voor verwarming een dubbele hoeveelheid warmte. De toegevoerde warmte die nodig is voor eenzelfde temperatuurtoename hangt af van de soort stof.

Als een stof in temperatuur daalt, zal warmte worden afgestaan. De hoeveelheid warmte die wordt afgestaan is even groot als de warmte die nodig is om die hoeveelheid stof te verwarmen bij die temperatuur.

Lees meer...

Overdracht van warmte

Wanneer we twee gelijke voorwerpen hebben die alleen in temperatuur verschillen, hebben de moleculen van het warme voorwerp een grotere bewegingsenergie dan die van het minder warme voorwerp.

Als die voorwerpen met elkaar in contact komen, dan dragen de moleculen van het warme voorwerp een deel van hun energie over aan de moleculen van het koelere voorwerp. De moleculen van het eerste lichaam gaan dan minder snel bewegen, terwijl die van het tweede lichaam sneller gaan bewegen. Dit gaat door tot de moleculen van de voorwerpen dezelfde temperatuur en gelijke bewegingsenergieën hebben bereikt.

Dan is er thermisch evenwicht. De hoeveelheid opgenomen warmte is hierbij gelijk aan de hoeveelheid afgestane warmte. Bij voorwerpen met een grote massa, is de temperatuurdaling of –stijging veel kleiner dan bij voorwerpen met een kleine massa.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen