Inter-persoonlijke aantrekkingskracht: de filtertheorie (Duck)
We gebruiken een reeks filters om te zien hoe close we met iemand anders willen zijn. Wie niet voorbij de eerste filter geraakt, blijft bv. een vreemde. Zo zijn er vier soorten filters:
- Sociologische of incidentele cues: de demografische of omgevingsfactoren die de waarschijnlijkheid van een contact bepalen. Vb. de plaats waar je woont of werkt; je kan geen relatie opbouwen als je duizenden kilometers van elkaar woont. Fysieke nabijheid is dus een sleutelelement hier. Om dus de kans op het vormen van een relatie te vergroten, moet men dus op een zorgvuldige manier de leef- en werkomgeving kiezen.
- Pre-interactiefactoren: mensen gebruiken non-verbale impressies om te beslissen of ze met iemand willen interageren. We baseren ons op lichaamstaal, kleding, .. .
- Interactiefactoren: beginnen een rol te spelen wanneer we het contact zijn aangegaan. Sommige interacties verlopen vlot en aangenaam, in andere gaat het moeilijk. In het eerste geval neemt de aantrekkingskracht tussen beide toe.
- Cognitieve cues: de mate waarin we dezelfde waarden en normen delen, .. hebben een groter effect op vriendschapsrelaties dan de uiterlijke verschijning. Deze informatie over de andere verwerven we door te communiceren.