Menu

Groepscommunicatie

Deel dit artikel:

Eerste golf van wetensschappelijke interesse: ’50.

Tweede golf: aantal decennia later; met netwerkstudies/netwerkanalyses.

Groepen verschillen in omvang (dit kwantitatieve aspect heeft ook invloed op het kwalitatieve):

Kleinste groep:

  • 2 personen “dyad”
  • Meer dan 2 personen betrokken (vanaf dit moment mogelijkheid tot het vormen van coalities)
    • Hier word dyad gezien als soort sociale formatie

Groep => organisatie: Wanneer groep groter wordt, doelstelling duidelijker en geformaliseerd, structuur meer georganiseerd wordt (geen cut-off point)

Wat is een groep?

Niet iedere verzameling mensen is een groep.

Collectiviteit: als mensen niet regelmatig als groep tesamen komen.

Voorwaarden voor groep:

  • Bestaat uit beperkt aantal individuen (min 3; max 12-20)
  • Hebben gemeenschappelijke identiteit (bewustzijn!)
  • Gebaseerd op gemeenschappelijk, expliciet of impliciet doel (bv: sporten, …)
  • Informele structuur
  • Informeel of semi-formeel leiderschap (bepaalde mensen hebben altijd meer te zeggen dan anderen)
  • Leden hebben met enige regelmaat persoonlijk contact

Omvang van groepen

Sommige auteurs: pas groep bij 3 personen: toevoegen van derde persoon aan dyad, doet situatie volledig veranderen:

  • Aantal communicatiekanalen verdrievoudigd
  • Veranderingen op vlak van intimiteit
  • Nieuwe vragen wat betreft verdeling spreektijd, machtsverhoudingen
  • Beide moeten nu ook rekening houden met de indruk die hun gedrag op de derde persoon heeft
  • Kwantitatieve aspect heeft dus ook kwalitatieve consequenties

Grotere groep:

  • Grotere hoeveelheid ideeën bij brainstorming (associaties)
  • Men kan minder aan het gesprek deelnemen (vooral zwijgzame mensen zeggen nog minder)
  • Vertonen minder samenhang en vallen gemakkelijker uiteen in subgroepen
  • Mogelijkheid tot misverstanden en conflicten neemt toe
  • Meer uiteenlopende behoeften, meer botsingen, meet uitingen van ontevredenheid
  • Minder het gevoel dat men erbij hoort, maar men gaat zich meer ergeren
  • Bij meer dan 12 personen: nauwelijks groepsgesprek (focusgroepen (= mensen uitnodigen om in groep over iets te spreken))

Aard van de groep

Groepen kunnen verschillen qua graad van betrokkenheid: primaire en secundaire groepen:

Primair:

  • Men is sterk persoonlijk op elkaar betrokken
  • Met gaat informeel en spontaan met elkaar om
  • Men kent elkaar goed
  • Gaat om WIE je bent
  • Vervanging van groepslid is moeilijk
  • Bij komst extra groepslid: alles veranderd

Bv: gezin

Secundair:

  • Formeel en afstandelijk
  • Bepaald door status; deskundigheid of sociale categorie
  • Gaat om WAT je bent
  • Individuen zijn vervangbaar

Bv: werk

Groepen verschillen qua aspectomvang:

= de verschillende functies die groepen vervullen:

Sommige:

  • Maatschappij in het klein
  • Meerdere taken vervullen
  • Meerdere behoeften bevredigen

Anderen:

  • Maar 1 of beperkt aantal taken

Hoe groter aspectomvang:

  • hoe meer kenmerken primaire groep
  • hoe duidelijker grenzen
  • hoe hoger gestelde eisen bij in- of uittreding
  • hoe ingrijpender uittreding
  • men ontwikkelt eigen cultuur en bakent territorium af (leden van groep met grote aspectomvang)
  • taakverdelingen duidelijker
  • machtsverhoudingen genuanceerder

Verschillen in mindere mate van elkaar:

  • gezin:
    • belangrijkste kleine groep in maatschappij
    • zeer hecht met lange duur
    • ouders kiezen voor elkaar, kinderen worden onvrijwillig lid
    • verschillende taken moeten worden vervuld (voeding, woning, zorg voor elkaar)
    • men brengt veel tijd met elkaar door
    • raakt sterk op elkaar betrokken, kent mekaar door en door
    • heeft eigen territorium (woning)
    • ontwikkelt eigen rituelen (frieten op woensdag)
    • adolescentengroep:
      • hechte vriendengroepen
      • jongeren tussen 12 en 20
      • geen zakelijk doel
      • jongeren komen samen om allerlei dingen te doen, sociale behoeften te bevredigen
      • brug tussen kinderwereld en volwassenenwereld
      • conversaties hebben betrekking op leeftijdsgenoten, ouders, leraren, gevoelens,…
      • meestal kleine groepen met intense interacties
      • groepsnormen worden slaafs gevolgd (sociale acceptatie is in deze leeftijdsgroep van enorm belang)
      • arbeidsgroepen:
        • vervullen van een taak
        • mensen werken in groepen omdat 1 iemand de taak niet aankan
        • samenwerking en specialisatie is nodig
        • grenzen zijn niet scherp
        • groep verandert dikwijls (komen en gaan van leden)
        • territorium is vaak vaag
        • men neemt deel aan arbeidsgebonden groepen om aan het werk gebonden (geld dat men verdient) en sociale redenen
        • interactie: is de communicatie nodig om te taak te verrichten en extra sociale interactie
        • werken onder aangewezen formele leider
        • bij hechte samenhang, meestal productiever
        • groepsnormen hebben betrekking op: hoeveel werk men verricht, mate onderlinge hulp, getolereerde hoeveelheid van fouten,…

Groepsstructuur

alle groepen (formeel en informeel) hebben bepaalde structuur.

Niet alle leden zijn gelijk:

  • centrum van de groep: leden die meer actief zijn dan anderen
    • = clique: hechte subgroep binnen de groep
    • Periferie: meer passieve leden
      • Aanvaarden of verwerpen suggesties van de leidende leden
      • Soms samenklitten als oppositiekliek

Groepsstructuren beschrijven en analyseren adhv verschillende sociometrische technieken:

  • Visuele voorstelling van alle interacties = sociogram

Figuur 33:

  • Men kan individuele fenomenen afleiden
    • Sterren: populair (veel pijlen)
    • Geïsoleerden: geen positieve, enkel negatieve nominaties
    • Geesten: geen positieve, maar ook geen negatieve nominaties
  • Maar ook groepsfenomenen
    • Wederkerige keuzes: dubbele pijl
    • Kettingen: a->b; b->c; c->d
    • Eilanden: vallen buiten groep
    • Driehoeken: a->b; b->c; c->a
    • Cirkels: in het rond
  • Bv: facebook, spelletjes (6degrees of Kevin bacon), organisaties/bedrijven bij fusie, verspreiding van ziektes

Groepsleiderschap

Alle groepen zijn hiërarchisch georganiseerd.

Leider:

  • Is in staat het niveau van de groepsprestaties te verhogen en betrekkingen tussen groepsleden te versterken.
  • Heeft steun van groepsleden
  • Kan hun gedrag beïnvloeden in richting die hij wenst

Leiderschap:

  • Is afhankelijk van de eigenschappen die in een bepaalde groep gewaardeerd worden en de situatie waarin de groep zich bevindt.
  • Ontstaat wanneer groep leider nodig heeft om de activiteiten van de groep richting te geven en te coördineren.

Behoefte aan leider wanneer:

  • Groep groter wordt (chaos dreigt)
  • Taak van de groep ingewikkelder wordt (nood is aan coördinator)
  • Er sneller beslissingen genomen moeten worden (bv: tijdens crisis)

Leiderschap wordt bepaald door aantal factoren/ Bales (1953): onderzoek naar communicatie in groepen:

  • Mate van gespreksbijdragen
    • Sommigen zeggen veel meer dan anderen
    • Groepsbijdragen ongelijker als groep groter wordt en status en deskundigheid verschillen
    • Wie veel praat, wordt veel aangesproken
    • Veelpraters richten zich tot groep in geheel, weinigpraters zelden (richten zich tot veelpraters)
    • Wie in begin veel deelneemt, zal eerder leider worden
    • Kwaliteit van gespreksbijdragen
      • In eerste instantie is mate van bijdrage belangrijk, later kwaliteit
      • Plaats in het communicatienetwerk
        • Leiderschap beïnvloedt door mate waarin essentiële informatie voor sommigen toegankelijk is.
        • Centraal in communicatie netwerk: eerder leider worden
        • Cultuur en individuele eigenschappen
          • Cultuur waarin groep tot stand komt, kan invloed hebben op keuze van een leider
          • Personen die beschikken over eigenschappen, die passen bij de groep: eerder leider
          • Leiderschap geassocieerd met kenmerken als intelligentie, extraversie, aanpassingsvermogen en kunnen aanvoelen van sociale situaties

In groep 2 dingen belangrijk:

  • Bereiken van het groepsdoel
  • Opbouwen en in stand houden van de groep zelf

2 soorten leiderschap:

  • Instrumenteel of taakleiderschap
    • Best in zeer gunstige of zeer ongunstige omstandigheden
    • Expressief of sociaal-emotioneel leiderschap
      • Best in gemiddelde condities

In groep ontpoppen van 2 belangrijke personen:

  • Ideeënspecialist
    • Praat het meest
    • Beschouwt hem als leider, maar is niet bepaald populair
    • Relatiespecialist
      • Is wel populair
      • Als beide samenvallen in 1 persoon, komt dit de groep ten goede

Bij 2 personen: belangrijk dat ze samenwerken

Groepsprocessen

Men verwijst naar: “alle verschijnselen die in het bestaan van een groep met zekere regelmaat en volgens een wetmatig verloop voorkomen.”

=alle gebeurtenissen, die bekeken worden vanuit de ‘hoe’-vraag

Het binnenkomen in een groep

Binnenkomen:

  • best op kousevoeten
  • Kat uit boom kijken
  • Terughoudend

Welkom heten en voorstellen.

Veel moet men zelf ontdekken:

  • Van meeste zaken zijn groepsleden zich zelf niet eens bewust
  • Wat afspraken en normen zijn over taak en werkwijzen
  • Welke normen omtrent manier van omgaan
  • Wie er invloed heeft in groep
  • Welke subgroepen er zijn (bij wie zich willen aansluiten)
  • Waaruit subcultuur bestaat

Introductie is zwaar.

De groep let op de nieuweling:

  • Nieuweling wordt op criteria geselecteerd (past hij bij ons? Past hij zich aan? Hebben we wat aan hem?), of er is een proeftijd voorzien (of beide)
  • Groepsleden die in het begin het gezelschap van de nieuwe opzoeken zijn dissidenten of mensen die om andere redenen alleen staan. (verbond met nieuweling heft isolatie op en versterkt hen)
  • Invloedrijken aanvaarden pas als nieuweling zich schikt naar bestaande verhoudingen
  • Wordt wel naar hem geluisterd, maar voorstellen worden niet gehonoreerd

Wanneer meerderen tegelijk de groep binnenkomen:

  • Kunnen wel op korte termijn invloed krijgen als zij elkaar steunen
  • Eventuele tegenstand zal hun band versterken
  • Groot aantal nieuwelingen kan veiligheid en rust verstoren

Groepsontwikkeling

Sprake van ‘ontwikkeling’ en ‘fasen’: scherpst zichtbaar in niet geleide of aan taken gebonden groepen (vriendengroepen)

Doelen liggen op sociaal-emotioneel terrein.

3 sociale basisbehoeften/ kernthema’s van de ontwikkeling van sociale groep:

Erkenning

  • Behoefte erbij te horen (inclusie)
  • Dimensie ‘binnen’ of ‘buiten’
  • Hoezeer wil men lid van een groep zijn? Beginnen groepscohesie of desintegratie
  • Probleem van de identiteit: het gevoel opgevangen, aanvaard en verzorgd te worden
    • In nieuwe groepen: Voorstellingrondes leveren oppervlakkige gegevens op (eerste zoektocht tussen leden)
      • Er wordt wel gepraat maar men gaat niet dieper op onderwerpen in
      • Luisteren en kijken
      • Woorden tellen amper
      • Belangrijk is hoe anderen die begroetingsritueel afwikkelen

“in ronde lopen”, “beleefde fase”, “oriëntatiefase”

Groepsleden peilen naar de betrokkenheid van de formele leider en van de anderen

Inlvoed

  • Als gevoel bij elkaar horen bevestigend is - invloedsverdeling
  • Dimensie ‘boven’ of ‘onder’
  • Meesten over onzekerheden heen, praten vlotter, komen meer op voor belangen
  • Idee van wat groepslidmaatschap kan opleveren
  • Eerste normen omtrent hoe men met elkaar zal omgaan zijn ontwikkeld
  • Men durft elkaar en leiding bekritiseren
  • Het gaat om plaats in de prikorde van de groep (elkaar uittesten op voorzichtige manier)
  • Sterke plaats van leider in 1stefase -> touwtrekken (om invloed)
    • Beste in leiderloze groepen of situaties
    • Aantal mensen naar voren die gewend zijn gezag te hebben in andere groepen
  • Moeten besluiten genomen worden over de taak van de groep, de doelen en werkwijzen
  • Hanengevechtjes tussen informele leiders, vorming van subgroepen of cliques
  • Als formele leider:
    • Invloed proberen te verminderen
    • Of alle verantwoordelijkheid bij hem leggen
    • Kan kritiek verwachten (niet negeren, afwijzen of gewoon slikken)
    • Anderen concurreren over informele leiding
  • Men doet veel voorstellen, niemand luisterd:
    • Wel aanvaard = stijgen in invloed

Groep krijgt gezicht; er ontstaan gevoelens van sympathie en antipathie

Op basis daarvan en van gedeelde belangen; ontstaan coalities

Genegenheid

  • Hoeveel geef ik om anderen in de groep en hoeveel geven zij om mij?
  • Angst:
    • Niet aardig gevonden te worden
    • Vrees voor te veel intimiteit
  • Dimensie ‘dichtbij’ of ‘veraf’
  • Samenhang kan sterker worden ontwikkeld (“wij” en “onze groep”)
  • Ontwikkelen eigen gebruiken en jargon
  • Uitingen van sympathie of antipathie van de leiding worden sterk gevolgd

Groepsafbouw

  • Zelfde thema’s maar in omgekeerde volgorde en versneld:
    • Herzien onderlinge relaties, maken ze vrijblijvender en richten zich sterker op vriendschappen buiten groep
    • Invloedsverdeling verandert: delegeren zonder discussie
    • Men gaat zich meer gedragen alsof men niet meer bij de groep hoort
    • Uiteindelijk afscheid wordt verlengd door plannen voor reünie, maar die vindt zelden plaats

Lijnen waarlangs een taakgerichte groep zich ontwikkelt: fasen van probleemoplossing:

  • Beeldvorming/oriëntatie
    • Groepsleden vragen om informatie over het probleem en reageren ze op elkaar met feitelijke gegevens, ideeën en vermoedens
    • Oordeelsvorming/evaluatie
      • Men spreekt zich uit over elkaars ideeën en informatie
      • En tracht het eens te worden over een probleem en verschillende oplossingen te vergelijken
      • Besluitvorming/ controle
        • Groep krijgt greep op probleem, procedures die behulpzaam kunnen zijn en onderlinge interactie

Bales: soorten groepscommunicatie:

  • Positieve sociaal-emotionele communicatie
    • Bv: solidariteit vertonen, spanning verlagen, akkoord gaan,…
    • Negatieve sociaal-emotionele communicatie
      • Bv: spanning verhogen, vijandigheid vertonen, niet akkoord gaan,…
      • Pogingen tot antwoord op taakgericht vlak
        • Bv: mening geven, informatie bieden, voorstellen doen,…
        • Vragen stellen op taakgericht vlak
          • Bv: vragen om informatie, meningen, voorstellen,…

Groepsnormen en conformisme

Mensen hebben groepen nodig om praktische en sociale redenen.

Bij geen enkele groep horen:

  • Dreigen houvast kwijt te geraken
  • Dilemma :
    • Individu heeft ondersteuning nodig van zelfbeeld, waarden en normen => aanvaard worden door groepen die hij de moeite waard vindt.
    • Lidmaatschap is aanslag op individualiteit: als hij steun wil ontvangen en geven, moet hij aantal normen, waarden en overtuigingen van de groep onderschrijven

Sociale normen = gedragsregels waarvan men weet of aanneemt dat ze in de maatschappij (of onderdeel daarvan) van kracht zijn.

Groepsnormen:

  • Meer specifiek dan sociale normen
  • Altijd uitzonderingsbepalingen, herinterpretaties of afwijkingen

De mate waarin een groep eigen normen heeft, die buiten de groep niet gelden, is evenredig aan de samenhorigheid tussen de leden.

Overtreden van algemene sociale normen kan een groep meer samenhorig maken (belletje trek doen)

Redenen waarom binnen groep conformiteit (aanpassing aan de groepsnormen) nodig is:

  • Om taken te regelen die van direct belang zijn voor de taak en doelen van groep
  • Om de interactie te regelen binnen de groep met oog op de taakverdeling en de sociale behoeften
    • Interactieregels maken het leven gemakkelijker; je moet niet nadenken over je eigen gedrag en het gedrag van anderen wordt voorspelbaar
    • Om eenheid van de groep tegenover de buitenwacht te vertonen
      • Ontwikkelen eigen jargon, kleding, rituelen

Fasen:

  • Mensen die in groep komen delen vaak in grote lijnen al haar normen en onderschrijven haar taken en doelen.

Meer algemene normen uit de subcultuur dienen als richtlijnen voor de nieuweling.

  • Fase van voorzichtige deelname:
    • Proberen door te krijgen hoe hij zich moet gedragen
    • Fouten:
      • Men kan afwijkend gedrag tactvol negeren of het correcte gedrag gaan stellen
      • Men kan non-verbaal verbazing of afkeuring tonen
      • Men kan uitleggen wat het verwachte gedrag is
  • Gewenste gedrag:
    • Belonen of bekrachtigen (leden aanvaarden, waarderen,..)
    • Aanvaarding van groepsnormen is geleidelijk proces: uiterlijke meegaandheid via identificatie tot verinnerlijking

Bewuste overtredingen van gevestigde leden zijn ook mogelijk:

  • Zorgen voor leven in de brouwerij
  • Helpen, wanneer ze gecorrigeerd worden, de normen voor anderen scherp te stellen

Fouten van dissidenten:

  • Inpraten en opnieuw aanvaard worden na ‘bekering’
  • Volhardende: gemeden of uit groep gezet
  • Soms ook mogelijkheden om van de groepsnormen af te wijken
    • Omdat men ook tot ander groep behoort, en die normen belangrijk vindt
      • Risico van afwijzing of uitsluiting is meer aanvaardbaar
  • Wanneer men door aanvankelijke volgzaamheid en verdiensten voor de groep persoonlijke krediet heeft opgebouwd
    • Laag en hoog in status confirmeren doorgaans minder

Zelfs in groepen die kort samenwerken en weinig voor de leden betekenen, geven mensen soms hun eigen oordeel op voor dat van de meerderheid:

  • Sherif (1936):
    • Experiment: hoeveel lichtpuntje bewoog (autokinetische effect)
    • In onzekere situaties zijn mensen geneigd hun oordeel aan te passen aan dat van anderen. (=informationele beïnvloeding)
    • Ash (1951):
      • Experiment: welke lijn van 1 blad gelijk aan lijnen op ander blad
      • Verschillen met Sherif:
        • Aangeboden prikkel niet onzeker
        • Doorgestoken kaart
        • Mensen gingen in vele gevallen mee met het verkeerde groepsoordeel (= normatieve beïnvloeding)
        • Zeer belangrijk dat individu niet tegenovereensgezinde groep staat – het volstaat 1 mede-afwijker te hebben

Relevante artikels

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen