Menu

De ruiltheorie van Blau

Bio- en bibliografische situering
1918-2001. Studeerde sociologie en sociale psychologie. Centrale onderzoeksdomein: (bureaucratische!) organisatie -> Wat is de relatie tussen het eenvoudige ruilgedrag en instituties? Hij ontwikkelde een eigen structuralistische variant van het ruilparadigma. De psychologische grondslag van het ruilhandelen staat niet langer centraal, wel de emergente sociale verschijnselen van de ruil. Hij heeft zich dus ook beziggehouden met structuuranalyse, niet enkel met ruiltheorie.

Intellectuele situering
→ Steunt grotendeels op Homans’ ruiltheorie. Blau erkent veel meer dan Homans dat institutioneel gedrag emergente sociale verschijnselen vertoont die niet te reduceren zijn tot de eigenschappen van subinstitutioneel gedrag. Blau wil aantonen hoe structuren zoals sociale stratificatie emergeren uit eenvoudige, directe ruilrelaties → Microsociologische perspectief verbinden met macrosociologische perspectief. Blau probeert ook aan te tonen hoe ruil kan omslaan in iets anders dan ruil, namelijk in machtsprocessen of in waardeconsenses.

Economische vs. Sociale ruil
→ aanvulling op Homans’ ruiltheorie:
Blau: onderscheid tussen economisch een sociale ruil is van belang
- om de specificiteit van sociaal gedrag aan te duiden
- om de omslag van ruil naar macht of naar waardeconsensus te begrijpen.
Sociale ruil: sociale interactie buiten de economische sfeer vertoont belangrijke overeenkomsten met economische transacties.
MAAR Blau: Verschillen tussen economische en sociale ruil ook belangrijk:

Sociale: tegenprestaties individuen zijn niet nauwkeurig bepaald ↔ Enonomische: exact bepaald wat geruild wordt en op welke manier, ruilbepalingen vaak contractueel bepaald (prijs, leveringsdatum, …).

  • Sociale: algemene verwachting dat de ander een verleende dienst zal beantwoorden met een wederdienst, waaruit en wanneer deze plaatsvindt wordt overgelaten aan de betrokkene. De aard van de wederdienst moet ongespecificeerd blijven, anders sociale karakter weg!Sociale karakter → creëert wederzijds vertrouwen: begint met kleine sociale transacties met weinig risico’s en waarin de betrokkenen hun betrouwbaarheid kunnen bewijzen.
  • Economische: De persoon van wie men goederen of diensten krijgt doet niet ter zake ↔ Sociale: verkregen beloningen worden niet volledig losgekoppeld van de persoon van de ruilpartner. Voorbeeld: vriendschap

Lees meer...

Normen en instituties

De basisproposities laten de complexe institutionele vormen van sociaal gedrag buiten beschouwing. Homans meent evenwel dat ook dit meer complexe gedrag geanalyseerd kan worden binnen het ruiltheoretisch kader.

Wanneer meer dan twee mensen sociale interacties met elkaar hebben, dan brengt dezelfde calculus die ze hanteerden bij directe ruil hen ertoe normen in te stellen. Het is voor ieder lid van een groep lonender om van bij de aanvang onderworpen te zijn aan een aantal normen die het gedrag van de groepsleden op elkaar afstemmen → Groepsleden worden geconfronteerd met duidelijke verwachtingen zodat de kans op onverwachte straffen afneemt. De norm moet naast het vervullen van de behoefte aan sociale bijval ook primaire behoeften vervullen. De kost van het volgen van een norm weegt op de lange duur zwaarder dan een beloning die louter uit sociale bijval zou bestaan.

↔ Parsons: Normen leiden tot een onafhankelijk bestaan! Ze doen zich voor als dwingend, los van de persoonlijke voorkeuren van het individu. ↔ Homans: De individuele voorkeuren bepalen de normen, niet de normen de individuele voorkeuren.

Ook maatschappelijke instituties vloeien voort uit de menselijke behoeften en de directe ruilverhoudingen. Institutionele relaties zijn wel veel complexer dan directe ruilrelaties. In instituties is er geen sprake meer van indirecte ruil. De ↑ complexiteit wordt volgens Homans mogelijk gemaakt door twee verschijnselen:

1.Een handeling wordt niet enkel versterkt door zijn natuurlijke of primaire beloning, maar ook door andere, kunstmatige beloningen, zoals geld en sociale bijval. Kunstmatige stimuli zijn heel belangrijk.

2.Een beloning gebeurt vaker via een omweg dan direct. Vb. Je krijgt loon niet dagelijks, maar maandelijks.

Homans probeert culturele verschijnselen zoals normen en instituties te verklaren uit psychologische factoren. Ook begrip ‘sociale rechtvaardigheid’: Homans gaat uit van het psychologisch ervaren evenwicht tussen winst en investeringen. Een situatie waar geen evenwicht bestaan tussen investeringen (leeftijd, aantal dienstjaren, opleiding) & beloningen (inkomen, prestige) min kosten (aantal werkuren, vermoeidheid) leidt tot moeilijkheden en frustraties = INTERPERSOONLIJKE DIMENSIE

INTERPERSOONLIJKE DIMENSIE: Wanneer de investeringen van een lid van een groep groter zijn dan die van anderen, maar de beloning van dat lid is naar verhouding gelijk of geringer, dan bestaat er volgens Homans een toestand van gevoelde onrechtvaardigheid → Benadeelde zak proberen zijn kostenniveau te verlagen door bvb minder deel te nemen aan de activiteiten van een groep. Wanneer een groepslid veel beloond wordt, zal dat aanleiding geven tot jaloezie en wrok bij andere groepsleden.

Lees meer...

Basisproporties van de sociale interactie

Homans formuleert 5 basisproporties waarmee eenvoudige interacties en, bij uitbreiding, alle subinstitutionele interacties (interacties die niet verlopen volgens een voorgeschreven, door gegeven regels en normen opgelegd patroon) kunnen worden verklaard.

1. Stimuluspropositie: ‘Als iemand in het verleden het door een stimulussituatie uitgelokt gedrag van iemand werd beloond, dan zal de kans dat hij dit gedrag opnieuw verricht toenemen, naarmate de huidige stimulussituatie meer lijkt op die uit het verleden’. Stimuluspropositie omdat ze aangeeft welke stimuli een bepaald gedrag zullen uitlokken. Voorbeeld: als iemand een goed resultaat haalt in een wedstrijd, kans neemt toe dat hij bij een volgende soortgelijke gelegenheid opnieuw deelneemt.

2. Succespropositie: ‘Hoe vaker iemands gedrag belonend is voor een ander, nadat deze een bepaalde handeling heeft verricht, des te vaker zal de ander deze handeling verrichten’. Succespropositie omdat ze aangeeft hoe dikwijls een gedrag succes moet hebben opdat de betrokkene dit gedrag in de toekomst opnieuw zal verrichten.

3. Waardepropositie: ‘Hoe waardevoller de beloning die het gedrag van een ander voor iemand betekent, hoe vaker hij een gedrag zal vertonen dat dit lonende gedrag van de ander uitlokt’. Waardepropositie omdat ze aangeeft dat de frequentie van een gedrag niet enkel bepaald wordt door de waarschijnlijkheid van de beloning maar ook door de waarde ervan. Voorbeeld: meedoen met lotto (grote waarde van de eventuele beloning)

4. Deprivatie verzadigingspropositie: ‘Hoe vaker iemand in het recente verleden een beloning heeft ontvangen, des te minder waardevol wordt voor hem iedere verdere eenheid van die beloning’. De waarde van beloningen is afhankelijk van het verzadigingspeil dat de persoon heeft bereikt. (Deze en vorige propositie leiden tot de conclusie dat de frequentie van een gedrag dat beloningen oplevert waarvan men verzadigd is, afneemt.

5. Frustratie agressiepropositie: ‘Als iemands handeling niet de beloning ontvangt die hij verwacht, of als iemand bestraffing ondergaat die hij niet verwacht, dan zal hij verontwaardigd zijn, en in een toestand van verontwaardiging worden de resultaten van agressief gedrag als lonend ervaren’. Frustratie agressiepropositie omdat zij aanduidt dat de kosten/beloningenschaal waarop het individu zijn calculus in het verleden baseerde, niet meer klopt.

→ Basisproposities gelden in de eerste plaats voor de directe ruil (zonder tussenpersonen). Homans erkent dat zijn ruiltheorie nog niet helemaal in staat is om complexe sociale verhoudingen doorzichtig te maken en te verklaren. Men kan pas overstappen van het eenvoudige naar het complexe als het eenvoudige is verklaard.

Homans beperkt zich in eerste instantie tot de eenvoudige vormen van directe ruil. Aan volgende voorwaarden moet worden voldaan:

1. Een ruilrelatie wordt aangegaan en bestendigd, indien de relatie voor beide personen een betere behoeftebevrediging met zich meebrengt dan wanneer de relatie niet zou zijn aangegaan. Basis van betrekkingen met anderen = eigenbelang

2.Elke individu bepaalt de prioriteit van zijn behoefte grotendeels zelf, hij treft in zichzelf voorkeuren aan die niet cultureel bepaald zijn.

3.Elk individu heeft idealiter een volledig overzicht van, en inzicht in, de gegevens van de situatie waarin hij zijn behoeften wil bevredigen. Hij verkeert in een toestand van volledige informatie.

4.Geen persoon of groep mag eenzijdig de condities bepalen waaronder de ruilverhoudingen worden aangegaan. Wanneer dat wel het geval zou zijn, zou er geen sprake meer zijn van een ruilverhouding.

5. Er lijkt bij Homans geen tegenstelling te bestaan tussen het individuele belang en het algemene belang. Indien iedereen, handelend op grond van eigenbelang, ruilrelaties aangaat met anderen, dan levert dat maatschappelijke systemen op waarin de individuele vrijheid en het geluk van iedereen optimaal is.

Lees meer...

De ruiltheorie van Homans

4.1 Bio- en bibliografische situering
Boston, 1910, studeerde Engelse letterkunde en daarna sociologie te Harvard.
eerste grote werk: English Villager of the Thirteenth Century: leunde aan bij functionalisme,
maar latere werk: krachtige afwijzing functionalisme
Hij stelt ook dat men het meest complex sociaal gedrag maar kan verklaren door het individu en de eenvoudigste sociale eenheden als uitgangspunt te nemen (↔ functionalisme)

In ‘social behavior, its elementary forms’ schetst hij een theoretische kader waarmee de elementaire interacties kunnen verklaard worden: de ruiltheorie. Hij laat zien hoe o.m. invloed, conformering, competitie, achting, rechtvaardigheid, autoriteit, gelijkheid en status kunnen verklaard worden als een specifieke vorm van sociale ruil.

Methodologie sociologie: een wetenschap kan maar een systematiek vertonen als de informatieverwerving doelbewust gericht is op de toetsing van bestaande basisproposities of op de formulering van nieuwe basisproposities.

4.2 Intellectuele situering

Tegen Parsons: Zet zich af tegen de overhaaste macrosociologische schema’s van de Parsonianen en van de meeste conflictsociologen. Volgens hem zijn zulke theorieën al tevreden wanneer ze een conceptueel schema hebben ontworpen. Algemene begrippen zoals ‘sociaal systeem’ of ‘klasse’ zijn volgens hem eerder illusoir.

→ Als de sociologie een wetenschap wil zijn, zal ze moeten vertrekken van elementair sociaal gedrag. Dus: het gedrag van individuele mensen in direct contact met elkaar. Pas daarna, wanneer eenmaal eenvoudige regelmatigheden zijn vastgesteld in de wijze waarop individuen op elkaar reageren,kan men generalisaties opstellen waarin deze eenvoudige regelmatigheden in een breder verhaal worden geplaatst. Zo kan, stapje voor stapje, een meer algemene theorie van de maatschappij worden opgebouwd.

Kritiek op Homans: simpele gedrag is doordrongen van allerlei soorten samenhangen, er bestaan geen eenvoudige d

Homans sluit zich liever aan bij de gedragspsychologie en de economie, zij steunen beide op kwantificeerbare waarnemingen en proberen een eenduidig verband te leggen tussen variabele omgevingsfactoren en het gedrag van individuen. Indien X dan Y. Hij zet zich sterk af tegen interpretatieve benaderingen (verstehen, introspectie, …). Beide disciplines zien ook sociaal gedrag als ‘een ruil van, al dan niet tastbare, activiteiten, die minder of meer beloningen of kosten kunnen opleveren, tussen ten minste twee personen’.

4.3 Basisbegrippen
Homans heeft getracht om de inzichten van het behaviorisme en de klassieke economie vruchtbaar te maken voor de sociologie. Hij ontleent een aantal basisbegrippen aan die disciplines en verruimt of specificeert ze om ze op de sociale werkelijkheid te kunnen toepassen.

  • Stimulus: element uit de omgeving waarop een organisme reageert met een handeling
  • Handeling: gedrag van een organisme gericht op het verkrijgen van beloningen en het vermijden van straffen.
  • Beloning: de eigenschap van een stimulus om de behoeften van een organisme te bevredigen.
  • Straf: de eigenschap van een stimulus om een organisme schade toe te brengen, te benadelen of de bevrediging van behoeften te verminderen.
  • Waarde: de hoeveelheid beloning die een stimulus bezig
  • Kosten: gemiste beloningen of gekregen straffen waarin een bepaalde handeling resulteert.
  • Perceptie: de capaciteit om beloningen en kosten waar te nemen en tegen elkaar af te wegen.
  • Verwachting: de kosten, straffen en beloningen die een organisme heeft leren associëren met een bepaalde stimulus.

→ Deze begrippen knopen rechtstreeks aan bij het mensbeeld van het behaviorisme en van de klassieke economie. De mens is een wezen dat beloning zoekt en straffen vermijdt, zijn gedrag is het gevolg van een calculus. Homans is geïnteresseerd in interactief gedrag waarbij het gedrag van het ene individu beïnvloed wordt door het gedrag van een ander.

Door de interactie op te vatten als gevolg van calculatie komt Homans tot het ruilbegrip. Mensen zijn voor elkaar bronnen van beloning en straf (proberen zoveel mogelijk beloningen te krijgen). Ze doen dit door het gedrag van anderen te beïnvloeden met behulp van de straffen en beloningen die ze zelf kunnen uitdelen. Deze beïnvloeding is wederzijds.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen