Menu

Intellectuele en sociale transities in moderne culturen

De vooruitgang van wetenschap en technologie in de twintigste eeuw was immens. Er ontstonden volledig nieuwe domeinen, zoals biotechnologie en genetica. Zeker het vermelden waard is ook de ruimtevaart, die door de Koude Oorlog en de concurrentie tussen de USA en de Soviet-Unie een stevige impuls kreeg. Nu gaat de verkenning van het heelal verder, maar tonen verschillende landen zich actief (China, Europa via de ESA), soms zelfs in een samenwerking, bijvoorbeeld voor de uitbouw van het internationaal ruimtestation ISS.

Technologie en wetenschap doken op in alle aspecten van het leven. Maar er was ook ontnuchtering, bijvoorbeeld de onmacht tegenover een ziekte als aids. Even ontnuchterend waren de militaire toepassingen van de nucleaire fysica, met de ontwikkeling van de atoom- en waterstofbom tijdens en na WO II. Ondanks burgerlijke toepassingen voor de productie van energie, ontstond er een maatschappelijke reactie tegen de gevaren van deze technologie, nog verscherpt door enkele incidenten. De ramp in Tsjernobyl (1986) bracht kernenergie zwaar in diskrediet, en ook recent in Japan (Fukusjima) bleek de veiligheid van kerncentrales niet evident te zijn. Ondertussen blijven onderzoekers, bijvoorbeeld in het CERN in Zwitserland, de wereld van het atoom verder verkennen.

Dergelijke projecten vereisten steeds grotere investeringen, waardoor de rol van de overheid en de industrie voor financiering evenredig toenam. Het gevaar voor politisering van wetenschappelijk onderzoek loert sindsdien om de hoek. Critici richten bijvoorbeeld bij de ruimtevaart hun pijlen op de kosten en de risico’s. Vanuit het ecologisme doken kritische geluiden op over de duurzaamheid van wetenschap en technologie, terwijl evoluties in de geneeskunde enkele ethische dillemma’s scherper stelden.

Veel van deze spanningsvelden doken op in de cultuurproductie na WOII. Het besef dat wetenschap niet alle problemen kon oplossen, leidde tot een gevoel van relativiteit dat zijn weg vond in de existentialistische filosofie van Jean-Paul Sartre en het postmodernisme. Die laatsten legden de klemtoon op de waardegeladenheid van teksten en symbolen die ze blootlegden in het proces van deconstructie. Historici uit de Annelesschool vestigden de aandacht op een geschiedenis die voorbij de evenementen keek en aandacht had voor langetermijnprocessen en een meer sociale geschiedenis, met oog voor nieuwe onderzoekspopulaties.

Kunstenaars verwerkten dat gevoel in abstracte werken, die tegelijk de politieke chaos en de irrationaliteit van de mens illustreerden. Onder invloed van het postmodernisme hergebruikten kunstenaars het verleden, mengden ze oud en nieuw, verwierpen ze het materialisme en de commercialisering en verlieten ze traditionele structuren, bijvoorbeeld in het theater. Opvallend: het publiek leek deze avant-garde niet te verwerpen, zoals vroeger gebeurde, maar accepteerde deze experimenten.

Ondanks de opmars van wetenschap en het secularisme en de tegenstand van het communisme, kon religie in de moderne wereld standhouden. Een opvallende tendens was de groeiende spanning tussen modernisme en fundamentalisme. Het eerste kamp was in het begin van de 20ste eeuw aan een opmars bezig die drastisch gestuit werd door twee wereldoorlogen. Conservatievere bewegingen zoals het evangelisch protestantisme in de USA wonnen gretig veld.

Binnen de rooms-katholieke Kerk merken we een zelfde evolutie. Paus Johannes XXIII initieerde via het Tweede Vaticaans Concilie (vanaf 1962) ingrijpende hervormingen, onder meer in de liturgie en de positie van de paus die gerelativeerd werd. Zijn opvolger, Johannes-Paulus II, combineerde een sterk oecumenisch engagement met politieke stellingnames die de Koude Oorlog beïnvloedden, maar bleef op doctrinair vlak streng in de leer. Zijn opvolger vanaf 2005, Benedictus XVI zette deze lijn verder.

Dergelijke religieuze verstrakking zette zich ook in andere religies door. In de islamitische wereld leidde het zelfs tot militante bewegingen die een afkeer voor modern secularisme combineerden met de letterlijke lectuur van oude teksten. Hun optreden had soms grote gevolgen, zoals duidelijk bleek uit de rol van religie in de Iraanse revolutie van 1979 of de rol van de Afghaanse Taliban in de wereldpolitiek het laatste decennium. Dit is echter geen monopolie van de islam: ook het christendom, het jodendom en het hindoeïsme kennen hun extreme takken.

Van een heel andere, maar zeker ook militante orde, zijn de contestatiebewegingen van de jaren 1960. In de westerse wereld was na de naoorlogse babyboom een grote, jeugdige generatie opgegroeid in materiële welstand. Deze jongeren maten zichzelf een collectieve, kritische identiteit aan.

Die zetten ze om in een maatschappelijk engagement met een politieke dimensie, bij uitstek gesymboliseerd door enkele hevige studentenrebellieën. Het meest bekende voorbeeld vormt de Parijse opstand van mei 1968 waarbij studenten en ontevreden arbeiders het politieke systeem bijna konden omverwerpen. In de USA vermengde het ongenoegen zich met de Afro-Amerikaanse strijd om burgerrechten en verzet tegen de Vietnamoorlog. De moorden op charismatische figuren zoals Robert Kennedy (broer van J.F. Kennedy) en Martin Luther King zweepten de gemoederen nog op.

Hun inspiratie vonden ze meestal ter linkerzijde, maar gedistantieerd van klassiek links. Nadien zou deze generatie opgaan in het establishment, op enkele gewelddadige groeperingen zoals de Duitse Bader-Meinhofgroep of de Italiaanse Rode Brigades na.

Een aparte vermelding verdient het feminisme, de strijd voor vrouwenrechten. Vroegere generaties hadden al het stemrecht gerealiseerd. Vanaf de jaren ’60 bood de burgerrechtenbeweging inspiratie voor een nieuwe, militante fase met een focus op gelijke deelname aan economie en samenleving. Dit gebeurde niet toevallig op een moment dat veel vrouwen de arbeidsmarkt instroomden en de opkomst van anticonceptie en mogelijkheden tot abortus hun autonomie vergrootten.

Lees meer...

Natiestaten en economieën in tijden van globalisering

Parallel daarmee ontwikkelen enkele politici zoals de Amerikaanse president Bill Clinton en de Britse premier Tony Blair een nieuw politiek discours dat een alternatief moet bieden voor de traditionele linkse en rechtse ideologieën. Ze lanceerden het concept van de ‘derde weg’, soms ook omschreven als de ‘actieve welvaartsstaat’. Het gaat om een beleid dat gericht is op economische groei en productiviteit en tegelijk sociale accenten legt.

Geruggesteund door de economische groei kregen deze politici ruimte om hervormingen door te voeren. Tony Blair kon het proces van ‘devolution’ opstarten, dat de deelgebieden van GB een ruimere zelfstandigheid gaf. Hij onderhandelde het Noord-Iers vredesakkoord in 1998 en hervormde het Hogerhuis, onder meer door het lidmaatschap van de hereditary peers af te schaffen, meestal edellieden die hun zitje geërfd hadden.

Het voorbeeld van Clinton en Blair kreeg navolging. Onder meer in Frankrijk (met Lionel Jospin) en Duitsland (Gerhard Schröder) won centrum-links veld. Ze voerden een beleid van privatisering en lanceerden stimulansen van de markteconomie. Aan het begin van de 21ste eeuw bleek echter dat dit pragmatisch socialisme botste op interne tegenstand. Onder meer daardoor konden meer rechtse krachten de regeringsmacht opnieuw in handen krijgen. In Duitsland kwam de christendemocratische Angela Merkel aan het roer (2005), in Frankrijk bleef het presidentschap altijd in handen van Gaullisten (Chirac, vanaf 2007 Sarkozy) en kwamen vanaf 2002 ook eerste ministers met dat etiket aan de macht. In GB verdreef de conservatief David Cameron (2010) na meer dan tien jaar New Labour van de macht.

Japan was een ander verhaal. In de jaren ’90 kende het land een diepe recessie veroorzaakt door een schuldenzeepbel. Jarenlang protectionisme had de competitiviteit ernstig verzwakt. Bovendien barstte een diepe politieke crisis los, gevoed door schandalen en verhalen over corruptie. De traditionele regeerpartij, de Liberale Democratische Partij, verloor prompt haar decennialange parlementaire meerderheid. Ondanks een hervormingsprogramma vormde Japan niet langer het model van economisch succes dat het tot dan geweest was, en tot vandaag wisselende kortlopende regeringen elkaar af.

In de Europese Unie tekenden zich twee tendensen af: verbreding en verdieping. De EU was geleidelijk aan uitgegroeid tot een economische supermacht, met de grootste interne markt. Twaalf landen besloten ook een eenheidsmunt te gebruiken, de euro, en hun monetair beleid uit handen te geven aan de Europese centrale bank.

De verbreding liet zich vooral merken in de toetreding van nieuwe lidstaten, die in ruil de eerder liberale economische en politieke basisregels moesten incorporeren. In de 21ste eeuw dook echter weerstand op tegen de mogelijke kandidatuur van Turkije als lidstaat, vooral dan op basis van argumenten over identiteit. De verdieping leidde tot de uitbouw van een gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid. Het Europese falen in het conflict in Joegoslavië had de tekorten op dat terrein duidelijk aangetoond. Deze oefening verliep moeizaam, onder meer door de relatie tot andere organisaties zoals de NAVO en de weerstand van landen om hun soevereiniteit af te staan.

Dat laatste aspect bleef een belangrijk pijnpunt in de Unie. De gestage uitbreiding maakte het besturen van de unie steeds moeilijker en bij hervormingspogingen stonden federalisten en supranationalisten tegenover elkaar. De eerste groep wilde evolueren naar een verdere afbouw van de nationale soevereiniteit, wat voor de andere een brug te ver was. Pogingen om hervormingen in een verdragstekst (Nice, 2001) of zelfs een Europese grondwet te gieten, botsten bovendien op scepsis bij de Europese bevolking. Waar die zich in referenda mocht uitspreken, liet ze vaak een neen optekenen. Ook de vaak lage opkomst bij verkiezingen voor het Europees parlement sprak boekdelen.

Uiteindelijk kon de EU toch een hervormingsverdrag goedkeuren (verdrag van Lissabon, 2007) dat zowel federale als intergouvernementele accenten legt. Het Europese parlement kreeg meer macht, lidstaten verloren een aantal veto’s, maar tegelijk kreeg de intergouvernementele Europese Raad een eigen voorzitter. De Belg Herman Van Rompuy bekleedde als eerste deze positie. De Unie kreeg ook een Hoge Vertegenwoordiger van Buitenlandse Zaken en een eigen diplomatieke dienst.

Zo zoekt de EU een unieke weg in de internationale politiek. Het algemene beeld dat leeft is dat ze voor voorspoed en stabiliteit heeft gezorgd in ruil voor een beperkt soevereiniteitsverlies. Ondertussen evolueert de unie verder, onder meer door externe factoren zoals de economische crisis vanaf 2008 waar de Europese constructie door problemen in enkele lidstaten scherp op de proef werd gesteld. Voorlopig heeft ze deze moeilijkheden kunnen overwinnen dankzij de onderlinge solidariteit.

Niet toevallig loopt de economie als een rode draad doorheen de vorige paragrafen. In de jaren ’90 ontwikkelde zich een ‘nieuwe economie’, gebaseerd op de informaticarevolutie. Nieuwe bedrijven zoals Apple en Microsoft floreerden, de handel, kapitaalstromen en investeringen groeiden mee. Deze evoluties bleven niet beperkt tot de USA waar alles begonnen was, maar zoog heel de wereld mee in een steeds globalere dynamiek. De oprichting van de WTO (1994) om handelsbelemmeringen op te heffen, past in die context.

Er waren ook keerzijden aan de medaille. Onder meer Japan, Rusland en de Aziatische tijgers kwamen vrij plots in de problemen. De harde besparingen die het IMF oplegde in ruil voor hulp, riep steeds meer verzet op. De kloof tussen arm en rijk groeide. Bijeenkomsten van de WTO leidden tot heuse veldslagen die een extreme uiting vormden van de kritiek dat er te weinig aandacht was voor milieu en arbeid.

Lees meer...

West-Europa na de Koude Oorlog

Het einde van de Koude Oorlog bracht Europa geen economische voorspoed. De werkloosheidscijfers lagen structureel hoog, de economische groei bleef beperkt. De traditionele Duitse economische motor sputterde onder de kosten van de eenmaking. Hoge intrestvoeten moesten het inflatiespook weghouden, maar remden investeringen af. De hoge kosten van de welvaartsstaat leidden tot een migratie van arbeid en kapitaal. In 2008 barstte bovendien een speculatieve zeepbel uiteen die al snel de hele wereldeconomie trof. Enkele Europese landen (Ierland, Portugal, Griekenland) kregen het hard te verduren en konden hun schulden niet meer aflossen. Slechts met hulp van andere lidstaten van de Europese Unie hielden ze het hoofd boven water.

Tegen de achtergrond van bijna permanente crisis sneden Europese regeringen voor het eerst sinds 1945 in de sociale voorzieningen, naar het Britse voorbeeld van het beleid van Margareth Thatcher.

In die context ontstond politiek ongenoegen dat omsloeg in onvrede met de traditionele centrum(-linkse) regeringspartijen. De kiezers gaven hen de verantwoordelijkheid voor de crisis, en talloze schandalen rond deze partijen leken dat oordeel alleen maar te bevestigen.

Italië vormt een duidelijk typevoorbeeld. Na decennia van regeringsmacht straften de kiezers de christendemocratische partij, geteisterd door verhalen over corruptie en banden met de georganiseerde misdaad, zwaar af. Nieuwe partijen kregen een kans, maar konden hun macht niet consolideren omdat ook zij botsten op de economische problemen. Uiteindelijk kon de conservatieve mediamagnaat Silvio Berlusconi de rechtse krachten bundelen en zo eerste minister worden. Ondanks een kortstondig links intermezzo en talrijke schandalen blijft hij nu toch al een tiental jaar aan de macht.

Let op de parallellen met de Belgische geschiedenis, waar de traditionele partijen in de jaren negentig in opspraak kwamen met schandalen (het Agustaproces, de milieuboxenaffaire, …). Uiteindelijk dreef een voedselschandaal, de dioxinecrisis, de christendemocraten na decennia van de macht.

Ondertussen stroomde een gestage vloed van vluchtelingen en immigranten Europa binnen. Zeker na de val van de muur ontstond in Oost-Europa een omvangrijke exodus. Zij zochten politiek en economisch asiel en belandden vaak in slecht betaalde jobs die Europeanen niet meer wilden. De Europese samenlevingen veranderden onherroepelijk, wat aanleiding gaf tot spanningen en een opflakkering van xenofobie. Dat uitte zich in de opkomst van anti-immigrantenpartijen zoals het Front National of het Vlaams Blok, aanvallen op migrantendoelwitten en strengere immigratiewetten.

Begin van de jaren ’90 bleef Europa dan ook verward achter. Het communisme was verdwenen maar maakte soms plaats voor virulent nationalisme, zoals in ex-Joegoslavië. De werkloosheid, zeker bij jongeren, leek het continent te verlammen. De interne onbeslistheid kwam pijnlijk naar voor bij enkele Europese crisissen waarin een krachtige reactie uitbleef. Pas na een Amerikaanse luchtinterventie in Kosovo zou daarin verandering komen. Ideologisch leken rechts en links uitgepraat. Denken dat een eengemaakt Europa de interne problemen kon overwinnen en een leidende rol in de wereld zou spelen, leek steeds ijdele hoop.

Lees meer...

Een veranderde moderne wereld

Na de val van het IJzeren Gordijn en de Soviet-Unie poneerden enkele sociale wetenschappers dat de geschiedenis in een definitieve plooi gevallen was. De feiten toonden volgens hen de triomf aan van de liberale democratie en de vrijemarkteconomie, de kracht van seculiere politieke theorieën en de positie van de USA als supermacht.

Nieuwe gebeurtenissen haalden deze theorie over het einde van de geschiedenis al snel in. Etnische, religieuze en interstatelijke conflicten zetten de wereld in brand en extreme milities doorbraken het geweldmonopolie van de staat, vaak met terroristische aanslagen. Het vredesdividend van de Koude Oorlog verdween als sneeuw voor de zon.

Deze evoluties kunnen echter niet verhullen dat op een ander, dieperliggend niveau de processen van globalisering ondertussen onstuitbaar verder gingen. Op sociaal, economisch en cultureel vlak leek de wereld alleen maar sneller af te stevenen op een ‘global village’ dat tegelijk de wereld verenigde én verdeelde.

Deze krachten bepaalden de evoluties aan het eind van de 20ste en het begin van de 21ste eeuw.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen