Menu

Beperkte effecten-paradigma

Uitgangspunten

Tweede periode (’40 – ’60): twijfelen aan “almacht van de media”-paradigma

  • Wat in experimenten gevonden, niet altijd in realiteit
  • Individu = ingebed in de gemeenschap

Onderzoek presidentsverkiezingen Amerika naar effecten van strategische communicatie (invloed media op stemgedrag)

  • Weinigen wijzigden stem in 6 maanden
  • Belang van andere mensen bij nemen besluit (opinieleiders)
  • Studie was aanleiding voor two-step-flow-hypothese (media kunnen directe en indirecte effecten hebben)

Belangrijke studies

The People’s Choice

Het onderzoek: onverwachte resultaten

Lazarsfeld, Berelson, Gaudet: The People’s Choice:

  • Dachten empirisch bewijsmateriaal te vinden voor invloed mediaboodschappen op kiesintenties
  • Paneldesign (ieder 4de huis bezocht door interviewer)

-Variabelen: leeftijd, geslacht, residentie, opleiding, oorsprong, bezit auto,… (3000 pers – hieruit 4 apart gestratificeerde steekproeven vna 600)

-4 steekproeven = panels (want gebruikt om innovatief design op te zetten

-Doel: effectieve controles voorzien om effecten van herhaaldelijk interviewen te -controleren

  • Doel studie: vorming van kiesbeslissingen over tijd heen bestuderen

Figuur 61

Studie: aantonen relatie tussen socio-demografische kenmerken en kiesintenties

  • Interesse verkiezingen

-Stijgen met leeftijd en opleidingsniveau

-Effect op moment van definitieve beslissing

Op basis moment beslissing: typologie van kiezers:

  • Early deciders: keuze in begin en niet meer veranderen
  • Crystallizers: geen keuze in begin, maar wel tegen einde van de campagne
  • Waverers: keuze in begin, onderweg veranderen/ onbeslist, uiteindelijk 1ste keuze
  • Converts: keuze voor kandidaat, uiteindelijk opponent

Invloed massamedia op beslissingproces:

  • Aandacht voor politieke campagne beperkt
  • Effecten mediacampagnes:
    • Activatie: politieke campagne selectedert latente predisposities door effectieve argumenten te presenteren aan mensen die die selectief opnemen omdat ze consistent zijn met hun predisposities

-= propaganda wekt interesse op, leidt tot selectievere blootstelling, -stemkeuze wordt manifest

-Proces is inconsistent met concept van de rationele kiezer

-Slechts bij beperkte groep mensen

  • Bevestiging: camapgnes bevestigen hun keuze

-Bij meer dan helft kiezers

  • Conversie: campagnes overtuigen mensen voor andere kandidaat te kiezen

-Slechts uitzonderlijk

Beïnvloedingsbronnen waar weinig aandacht:

  • Mensen haalden informatie vaak rechtstreeks van anderen in de buurt (face-to-face discussies belangrijk)
  • Onderzoek had sterke methodologische punten, maar beperkingen

-Zelfraportering

-Weinig aandacht specifieke media-inhoud zelf

-Klemtoon op klassieke sociodemografische variabelen

Aanvulling 1: de two-step-flow en Multi-step-flow-hypothese

Lazarsfeld: studie “Personal influence”:

  • Two-step-flwo hypothese: opinion leaders bestaan op alle niveaus van de samenleving en richting van invloed eerder horizontaal dan verticaal
    • Opinion leaders:

-andere persoonlijkheidskenmerken dan opinion followers

-meer sociaal actief en meer mediagericht (hoewel zelfde sociale status)

-meer kennis op specifiek terrein

-positie die men inneemt in bepaald sociaal netwerk

  • two-step-flow-theorie: belangrijke schakel tussen het massamedianetwerk en de sociale netwerken, in vorm van de opninieleider

Figuur 62

Onderzoeken gebaseerd op two-step-flow:

  • is vereenvoudiging van complexe werkelijkheid

latere Multi-step-flow: onderscheid

  • informatiestromen
  • invloedstromen

+ stromen uitbreiden met horizontale stromen tussen opinieleiders/ volgers onderling

Directe stroom van de media naar de volgers en met terugkoppeling van volgers naar leiders

Figuur 63

Aanvulling 2: wie zijn de opinieleiders?

In navolging Lazarsfeld: onderzoeken over profiel opinieleiders

Opinieleiders:

  • geen aparte elite: soort informele leiders op basis van kennis, technische bekwaamheid,…
  • gelijken op diegenen die ze beïnvloeden qua sociale positie, beroep, inkomen, interesse; maar bezitten meer expertise op bepaald domein
  • zijn verschillend naargelang thema
  • actief in het zoeken en geven van informatie en het beïnvloeden van anderen (4-5)
  • meer op vernieuwing gericht (dan followers)
  • binnen netwerk detecteren:

-zelfidentificatiemethoden

-identificatie sleutelformanten

-aan de hand van sociometrische technieken

Aanvulling 3: Kennisklooftheorie

The people’s choice – studie: uit blijken dat positieve significante relatie tussen het opleidingsniveau van de respondenten, hun interesse in verkiezingen en hun aandacht over mediabijdragen over de verkiezingen.

Tichenor, Donohue, Olien (1970): kennisklooftheorie

  • in verlengde the people’s choice (bevindingen)
  • = stellen dat mensen met een hogere status (opleidingsniveau) sneller informatie opnemen, waardoor kenniskloof tussen mensen met hoge en lage socio-economische status (SES) nog groter wordt.
  • Nog steeds actueel

Figuur 64

Iowa-studie

Ryan en Gross (1943): “the Iowa study of hybrid seed corn: the adoption of innovation”

  • Over adoptie hybride granen door boeren in Iowa

Hybride granen

-Landbouwtechnologie: planten die beter bestand tegen technologieën

-Nadeel: planten konden zich zelf niet voortplanten

  • Kijken naar verschillende invloeden:

-In welke mate speelden economische vooruitzichten rol

-Rol van print media, radio, persoonlijke contacten

-Patroon verspreiding innovatie

  • Resultaten

-Innovatie onder aandacht via verkopers van de zaadfabrikanten, via buren (belangrijkst) , radio, boerenblad

-Grote tijdsspanne tussen: iets over innovatie horen en er werkelijk mee werken

-Complexe relatie tussen tijdstip waarop men technologie adopteerde en -interpersoonlijke- en mediabronnen waarop men steunde

-Techonolie snel adopteren: verkopers belangrijkst

-Inter-persoonlijke contacten: buren belangrijk

  • Informatiebron in de beginjaren
  • Beïnvloedingsbron tijdens het adoptieproces
  • Verband tussen “awereness” omtrent nieuw product en “actie” (adoptie)

Aanvulling 1: Innovatietheorie, diffusietheorie of “flow studies”

Rogers (1962): innovatie- of diffusietheorie

  • Innovatie = een idee, praktijk of object dat als nieuw wordt gepercipieerd door individu of andere adoptie-eenheid
  • Diffusie = het proces waarbij over innovatie wordt gecommuniceerd via verschillende kanalen over de tijd heen bij leden van een sociaal systeem.
  • Adoptieproces heeft 5 fasen:
    • Awareness: Mensen moeten op de hoogte zijn van een innovatie

Massamedia zijn belangrijk

  • Interest: interesse of belangstelling moet gewekt zijn
  • Evaluation: wat zijn de gepercipieerde voor- en nadelen?
  • Trial: innovatie uitproberen
  • Adoption : overgaan tot aanschaf en min of meer permanent gebruik
  • Diffusiecurve: S-vormig
  • 5 typen mensen onderscheiden
    • Innovators: adopteren innovatie als eerste

Gedreven om het nieuwste te hebben; kosmopolitisch

  • Early adopters: innoveren als nog vrij onbekend en duur

Vaak opinieleiders binnen sociaal netwerk

  • Early majority: eerste grote groep die innovatie adopteerd

In deze categorie: meestal sterke sociale contacten; maar geen leiders

Late majority: aanvaarden innovatie als al verspreid en als het het sociale leven heeft veranderd

Merkt innovatie te laat op; staat er pessimistisch tegenover

Aanvaarden uit economische noodzaak; onder sociale druk

Laggards: achterblijvers die vernieuwing weigeren te aanvaarden

Sterk geïsoleerde mensen

Figuur 65

Conform two-step-flow-theorie kent diffusietheorie slechts beperkte rol toe aan de media

  • Creëren vooral het bewustzijn van nieuwe innovaties
    • Enkel early-adopters worden op directe manier beïnvloed door media-inhoud
    • Anderen pas adopteren na beïnvloeding door anderen

Diffusietheorie toegepast op nieuws: nagaan op welke manier het nieuws over bepaalde gebeurtenissen zich verspreid (eerst massamedia- dan mond-tot-mond)

  • Bevindingen
    • Veranderende technologieën hebben invloed op nieuwsdiffusie

-Vroeger eerst via media (tv en radio)

-Later kranten belangrijker (gedetailleerde informatie)

-Soms ook inter-persoonlijke communicatie

  • Nieuws met emotionele waarde voor het grote publiek doet snel zijn ronde
  • Bij echt belangrijke gebeurtenissen kan worth-of-mouth belangrijkste bron

-Niet two-step-flow; maar buren, vrienden, collega’s

  • Moment waarop het nieuws vrijkomt is belangrijk voor spreiding ervan

-Dagelijkse ritmes van mensen en media belangrijk

“Experiments with film” en “communication en persuasion”

Onder “beperte effecten”-paradigma ook:

  • Carl Hovland:

-“experiments with film”

-“communication and persuasion: the search for the magic keys”

Experiments with films:

  • Nagaan effecten ‘why we fight’ films (WOII)

= documentaireachtige film om amerikaanse soldaten op hoogte te brengen van aanleiding oorlog

  • Ervan uitgaan dat films effectief waren voor vergroten kennis (onderzoek nodig om dit te checken)
  • Gebruik van experimentele groep en controlegroep (film niet zien)

Beiden op 2 tijdstippen ondervraagd (voor en na film)

Vragenlijst met feitelijke en opinievragen

  • Films hadden duidelijk effect gehad op kennis soldaten; maar niet op algemene houding tegenover de oorlog

Ook niet in staat moraal soldaten op te krikken

  • Attitude en motivatie werden niet door films beïnvloed

Communication and persuasion: the search for the magic keys

  • Nagaan effect van boodschapformulering bij overredende communicatie

Effecten van bepaalde zender-, inhouds-, vorm- en ontvangerskenmerken op ‘effectiviteit’ van communicatie

  • Invloed zenderkenmerk als ‘geloofwaardig’

Studenten en artikels – geloofwaardigheid

  • Experimentele groep meer dan controlegroep beïnvloed in richting van de argumentatie van de bron

Grote persuasieve effect niet meer werken na een tijdje

Sleeper-effect: mensen herinneren zich de bron niet meer

Figuur 66

Inhoudskenmerken van de boodschap:

  • Effect gebruik van fear-appeal (nadruk op negatieve gevolgen van het niet-accepteren van een conclusie)
  • Nagaan:
    • Of gebruikte appeals inderdaad angst opriepen
    • Of dit de overtuigingskracht van een boodschap beïnvloedde
    • Ervan uitgaan dat mensen die angstig waren, vanuit die angst ook gemotiveerd zouden worden voor een bepaald soort gedrag

Werken met experimenteel design: 4 groepen studenten onderscheiden

  • 3 experimentele
  • 1 controle

Uiteenzetting tandhygiëne – oog

  • Verschillende sterkte van benadrukken van negatieve gevolgen in de 3 experimentele groepen
  • Na uiteenzetting graad van angst meten
  • Boodschappen riepen verschillende graad van angst op

Effecten van de boodschappen:

  • Boodschap kleinste fear appeal: effectiefst

Figuur 67

Vormelijke aspecten van de boodschap:

  • Vragen: conclusie expliciet vermelden?...

Bevindingen: conclusie van betoog expliciet vermelden = veel meer attitudeveranderingen in de gewenste richting

  • Eenzijdige argumentatie even goed als tweezijdige om attitude te veranderen
    • Contrapropaganda: tweezijdige is beter

Ontvangerskenmerken: ook invloed op effectiviteit van persuasieve communicatie (bv: groeplidmaatschap)

  • Mensen die sterk betrokken bij groep: moeilijker te overtuigen

10.3.2.4 Klapper

Joseph Klapper (1960): “effects of Mass Communication” (compilatie belangrijke media-effecten resultaten tot helft ’50)

  • “phenomenistic theory”: media genereren zelfden directe effecten en zijn relatief machteloos in vgl met andere sociale en psychologische factoren (vbn)
  • Zijn boek beschouwd als definitieve formulering van de beperkte- effecten- theorie

Klapper’s theorie = “reinforcement-theory”

  • Doel: voornaamste invloed van de media bestaat erin om reeds aanwezige gedragingen en attitudes te versterken (ondersteuners status quo)
    • Te veel barrières voor ingrijpende media-invloeden (slechts onder zeer extreme omstandigheden, verandering gedrag door media)

Onderscheiden 6 filters/ mediating factors die door medierende rol mogelijke effecten van massamedia beperken:

  • Selectieve blootstelling: mensen stellen zich open voor beperkt aantal media (kunnen niet voor alles openstellen)
  • Selectief waarnemen en onthouden: klein gedeelte waarnemen van wat wordt aangeboden, daarvan klein deel onthouden
  • Groepen en groepsnormen: boodschap wordt vergeleken met alle heersende normen en waarden in een maatschappij
  • Selectieve verspreiding: boodschap wordt ingekleurd tijdens proces inter-persoonlijke uitwisseling
  • Selectie door opinieleiders: zij geven geselecteerde boodschappen door aan anderen
  • Selectie door commercie: zenders concentreren zich op behoefte van de markt (willen producten verkopen)
    • Publiek blijft invloed uitoefenen op massamedia

Voor- en nadelen beperkte-effecten-paradigma:

Nadelen:

  • (exclusieve) terugval op kwantitatieve methoden
    • Kwalitatieve methoden worden geweerd
    • Dingen worden over hoofd gezien
    • Theorie is beperkt, niet verder dan geabstraheerd empiricisme

Voordelen:

  • Deed overdreven angst voor massamedia-effecten afnemen
  • Deed niet aan overdreven speculatieve theorievorming
  • Benutte kracht kwanitatieve technieken maximaal
  • Voornaamste effect: slides!!!
Lees meer...

Almacht van de mediaparadigma

Uitgangspunten

Eerste periode (eind 19de eeuw – ’30): “almacht van de media”-paradigma:

  • geloof in de sterke effecten van massamedia

-is in staat om grote groep mensen op directe en uniforme wijze te beïnvloeden dmv strategische boodschappen.

  • Publiek = massa, weerloos tegen deze krachten
  • Theorieën gebaseerd op geloofsovertuigingen

-Nadien empirische steun in studies

Figuur 60

Belangrijke studies

Onderzoek naar propaganda

Periode wereldoorlogen: onderzoek naar gebruik propaganda

  • = communicatie strategisch inzetten door strijdende mogenheden om de publieke opinie in welbepaalde richting te beïnvloeden

Laswell (1927): “propaganda technique during World war”

1937: institute for propaganda analysis (olv Alfred McClung Lee)

  • Propagandaonderzoek: nagaan welke technieken gebruiken om volk te beïnvloeden

IPA: 7 onderscheiden

-Name-calling (zwart maken)

  • Negatieve labels gebruiken voor diegenen die ze willen veroordelen

-Glittering generality (mooi maken)

  • Eigen centrale waarden/ ideeën omschrijven met positieve, intense en emotionele termen

-Transfer (prestige verlenen)

  • Propagandisten dragen autoriteit en prestige van iets waar we respect voor hebben over op iets dat ze willen dat we accepteren

= positieve associatie (symbolengebruik)

-Testimonial (getuigenis)

  • Gebruik van bekend persoon die zijn steun geeft aan bepaalde persoon/ideeën

Zekere overdracht

-Plain folks

  • Vetrouwen winnen door aan te tonen dat ze gewone mensen zijn

-Card Stacking

  • Over- en onderbenadruking van aspecten

-Band Wagon

  • Het ‘iedereen-doet-het’-argument
  • Deze 7 zijn synoniem voor de praktijk en de analyse van propaganda

Payne fund studies

= grootshalig onderzoeksprogramma (13 studies) naar effecten van films op kinderen.

  • 1929 – 1932 in VS; gefinancierd door payne fund
  • Onderzoeken hoe films: attitudes kunnen veraderen, emoties kunnen stimuleren, morele standaarden kunnen beïnvloeden, kennis kunnen overbrengen, gedrag kunnen uitlokken, gezondheid kunnen schaden en aanleiding kunnen geven tot delinquentie,..

-Effecten, publiek en inhouden onderzoeken

  • 13 studies

-Verschillende onderzoekers

-Verschillende methoden (psychologische verldexperimenten (peterson & -thurstone) – kwalitatieve interviews)

  • 1 film weinig effect op houdingen kinderen; blootstelling aan 2 of 3 films wel significante veranderingen (bleven op langere periode bestaan)
  • Blumer:

-Gebruiken biografische technieken voor invloed films op dagelijks gedrag kinderen

-Kwalitatieve methoden (kwam niet wetenschappelijk over)

Decenium erna: payne Fund studies in ongenade (tekorten)

- War of the Worlds (1938)

30 oktober 1938

  • P 211 – invasie buitenaardse wizens

-Mensen geloofden het, raakten in paniek, vluchten, politie bellen

  • Bewijs: geldigheid van de mass society theory

Hazek Gaudet, Herta Herzog: studie van paniekgedrag

-Antwoorden vinden op:

  • Omvang van de paniek?
  • Waarom deed deze uitzending mensen panikeren?
  • Waarom sommigen zo angstig en anderen niet?

-Verschillende methodes

  • Diepte-interviews
  • Surveys
  • Analyse krantenartikels, luisteraarsbrieven

-Cijfers verschilden van studie tot studie

-5 elementen die mensen hadden doen panikeren:

  • Dramatische excellentie
  • Geloofwaardigheid van het programma
  • Geloofwaardigheid van het medium radio in die tijd
  • Gebruik ‘experten’ tijdens het luisterspel
  • Gebruik echte plaatsen
  • Feit dat veel mensen aankondiging over fictief hoorspel gemist hadden

-Om verschillende gedragspatronen begrijpen: luisteraars in 4 categorieën:

  • Diegenen die uitzending kritisch onderzochten op waarheidsgehalte

Bleven niet bang gedurende hele uitzending

  • Mensen die externe check deden

Vonden het nieuws verdacht

  • Mensen die externe check deden maar bleven geloven dat het waar was
  • Mensen die op geen enkele manier iets hadden gecheckct
    • Heel bang
    • Enkel personen met bepaald psychologisch profiel bleken erg kwetsbaar voor media-invloeden

Cantril et al.: verschuiving van het machtige media-paradigma naar nieuwe soort; waarbij media niet meer instrument van politieke verdrukking en manipulatie maar als institutie naast zovele anderen.

  • Directe macht media zo gering dat overheidsinmenging niet nodig was
Lees meer...

Almacht van de mediaparadigma

Uitgangspunten

Eerste periode (eind 19de eeuw – ’30): “almacht van de media”-paradigma:

  • geloof in de sterke effecten van massamedia

-is in staat om grote groep mensen op directe en uniforme wijze te beïnvloeden dmv strategische boodschappen.

  • Publiek = massa, weerloos tegen deze krachten
  • Theorieën gebaseerd op geloofsovertuigingen

-Nadien empirische steun in studies

Figuur 60

Belangrijke studies

Onderzoek naar propaganda

Periode wereldoorlogen: onderzoek naar gebruik propaganda

  • = communicatie strategisch inzetten door strijdende mogenheden om de publieke opinie in welbepaalde richting te beïnvloeden

Laswell (1927): “propaganda technique during World war”

1937: institute for propaganda analysis (olv Alfred McClung Lee)

  • Propagandaonderzoek: nagaan welke technieken gebruiken om volk te beïnvloeden

IPA: 7 onderscheiden

-Name-calling (zwart maken)

  • Negatieve labels gebruiken voor diegenen die ze willen veroordelen

-Glittering generality (mooi maken)

  • Eigen centrale waarden/ ideeën omschrijven met positieve, intense en emotionele termen

-Transfer (prestige verlenen)

  • Propagandisten dragen autoriteit en prestige van iets waar we respect voor hebben over op iets dat ze willen dat we accepteren

= positieve associatie (symbolengebruik)

-Testimonial (getuigenis)

  • Gebruik van bekend persoon die zijn steun geeft aan bepaalde persoon/ideeën

Zekere overdracht

-Plain folks

  • Vetrouwen winnen door aan te tonen dat ze gewone mensen zijn

-Card Stacking

  • Over- en onderbenadruking van aspecten

-Band Wagon

  • Het ‘iedereen-doet-het’-argument
  • Deze 7 zijn synoniem voor de praktijk en de analyse van propaganda

Payne fund studies

= grootshalig onderzoeksprogramma (13 studies) naar effecten van films op kinderen.

  • 1929 – 1932 in VS; gefinancierd door payne fund
  • Onderzoeken hoe films: attitudes kunnen veraderen, emoties kunnen stimuleren, morele standaarden kunnen beïnvloeden, kennis kunnen overbrengen, gedrag kunnen uitlokken, gezondheid kunnen schaden en aanleiding kunnen geven tot delinquentie,..

-Effecten, publiek en inhouden onderzoeken

  • 13 studies

-Verschillende onderzoekers

-Verschillende methoden (psychologische verldexperimenten (peterson & -thurstone) – kwalitatieve interviews)

  • 1 film weinig effect op houdingen kinderen; blootstelling aan 2 of 3 films wel significante veranderingen (bleven op langere periode bestaan)
  • Blumer:

-Gebruiken biografische technieken voor invloed films op dagelijks gedrag kinderen

-Kwalitatieve methoden (kwam niet wetenschappelijk over)

Decenium erna: payne Fund studies in ongenade (tekorten)

- War of the Worlds (1938)

30 oktober 1938

  • P 211 – invasie buitenaardse wizens

-Mensen geloofden het, raakten in paniek, vluchten, politie bellen

  • Bewijs: geldigheid van de mass society theory

Hazek Gaudet, Herta Herzog: studie van paniekgedrag

-Antwoorden vinden op:

  • Omvang van de paniek?
  • Waarom deed deze uitzending mensen panikeren?
  • Waarom sommigen zo angstig en anderen niet?

-Verschillende methodes

  • Diepte-interviews
  • Surveys
  • Analyse krantenartikels, luisteraarsbrieven

-Cijfers verschilden van studie tot studie

-5 elementen die mensen hadden doen panikeren:

  • Dramatische excellentie
  • Geloofwaardigheid van het programma
  • Geloofwaardigheid van het medium radio in die tijd
  • Gebruik ‘experten’ tijdens het luisterspel
  • Gebruik echte plaatsen
  • Feit dat veel mensen aankondiging over fictief hoorspel gemist hadden

-Om verschillende gedragspatronen begrijpen: luisteraars in 4 categorieën:

  • Diegenen die uitzending kritisch onderzochten op waarheidsgehalte

Bleven niet bang gedurende hele uitzending

  • Mensen die externe check deden

Vonden het nieuws verdacht

  • Mensen die externe check deden maar bleven geloven dat het waar was
  • Mensen die op geen enkele manier iets hadden gecheckct
    • Heel bang
    • Enkel personen met bepaald psychologisch profiel bleken erg kwetsbaar voor media-invloeden

Cantril et al.: verschuiving van het machtige media-paradigma naar nieuwe soort; waarbij media niet meer instrument van politieke verdrukking en manipulatie maar als institutie naast zovele anderen.

  • Directe macht media zo gering dat overheidsinmenging niet nodig was
Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen