Vormgeving van de parlementaire democratie 1890-1935
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1189 keer
WOI werkte een verdere democratisering van het regime in de hand door de loyale houding van de socialistische beweging en in de achtergrond de bolsjewistische Oktoberrevolutie van 1917.
Op 11 november 1918 werden de akkoorden van Loppem afgesloten tussen de koning en de vertegenwoordigers van het NHVC die voorzagen in de invoering van sociale hervormingen en het AES. De katholieke conservatieven werden daarbij buiten spel gezet en moesten zelfs de verkiezingen van 1919 in AES aanvaarden.
De verkiezingen brachten een grondige verschuiving in het parlement te weeg: de katholieken haalden 73 kamerzetels (- 26 zetels), de liberalen 34 (-11 zetels) en de socialisten 70 (winst van 30 zetels). De grondwethervorming vond plaats in 1921 en betekende de invoer van het AES en stemrecht voor vrouwen bij gemeenteraadsverkiezingen.
Het stemrecht voor vrouwen voor het parlement werd nog niet ingevoerd vooral uit vrees bij socialisten en liberalen dat het de katholieken zou ten goede zou komen. De stootkracht was nog niet groot genoeg om zoals in Nederland en de Angelsaksische landen een politieke doorbraak af te dwingen.
De grondwetsherzieningen had grote gevolgen voor de machtsverhoudingen: een AES gecombineerd met evenredige vertegenwoordiging zou ervoor zorgen dat er zelden één partij de absolute meerderheid behaalde en dat coalities, compromissen en invloed van de oppositie de nieuwe regel werden. Dit systeem gaf de koning opnieuw iets meer de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op het beleid en droeg ook bij tot een verdere versterking van de invloed van politieke partijen.
De sociale (vak)bewegingen kenden na de oorlog overigens een spectaculaire groei. De socialistische beweging kende in de jaren 20 een half miljoen leden maar voelde al de hete adem van de tevens succesvolle christelijke vakbeweging.
De Belgische Boerenbond kende ook een sterke expansie hoofdzakelijk in Vlaanderen en Waals-Brabant. De middenstandsbeweging was veel minder gestructureerd: regionaal particularisme en de aantrekking door extreems-rechtse groepen. Uiteindelijk wist een christelijke middenstandsorganisatie zich al sterkste formatie profileren.
De werkgevers kozen voor een niet-zuilgebonden beroepsorganisatie in het Comité Central Industriel.
De sociale bewegingen organiseerden in belangrijke mate het electoraat van de grote politieke partijen waarmee zij institutionele banden hadden.
De BWP haalde voordeel uit de versterking van haar arbeidersbeweging en bleef dominant in Wallonië en groeide in Vlaanderen in Antwerpen en de grensgebieden met Wallonië. Door toenemende invloed van vakbonden werd het reformisme versterkt, ondanks de opkomst van een Communistische Partij.De partij raakte in korte crisis door een burgerlijk tegenoffensief en het falen van de Bank van de Arbeid maar vond haar eenheid terug in de campagne voor het Plan van de Arbeid.
De katholieke partij bleef de sterkste formatie en werd in 1921 omgevormd tot een standenpartij die meer democratisch was. Zij was een samengestelde partij, niet gecentraliseerd en bestaande uit een sterke quasi-autonome groeperingen waaronder een sterke democratische en Vlaamsgezinde vleugel. De partij verdedigde nog altijd kerk, vrij onderwijs, gezin, eigendom, vrije onderneming, klassensamenwerking, nationale eenheid en monarchie.
De liberale partij verloor aanhang na 1918 en stond nog onder stevige invloed van Brusselse intellectuele en zakenburgerij terwijl de Vlaamsgezinde en volkse organisaties gemarginaliseerd werden. Zij bleef vasthouden aan openbaar onderwijs, de nationale eenheid en klassiek liberalisme.
De machtige sociale bewegingen werden in deze periode ook uitgebreid met vrouwen,- jeugd, -en sportverenigingen. De zuilen trachtten ook invloed te verwerven over de massamedia zoals het perswezen en radio maar slaagden daar slechts gedeeltelijk in.
Commerciële groepen werden steeds actiever in de media –en cultuurproductie. Radio was vanaf begin jaren 20 een nieuw belangrijk medium en leidde tot de oprichting van een aantal privé-zenders. In 1930 werd, naar het voorbeeld van Engeland, door de wetgever een Nationaal Instituut voor Radio (NIR) opgericht en daarnaast werden enkele gewestelijke zenders toegelaten.
De film was de massamedium die grotendeels ontsnapte aan de invloed van de zuilen en werd in België vooral overspoeld vanuit de VS.
De massasporten, zoals voetbal en wielrennerij, kende na WO I ook een toenemend succes en weinig invloed van de zuilen. Daartegenover stond de elitekunst met haar individualistische attitude, sfeer van verzuiling en internationale invloeden zoals vanuit Amerika. Het expressionisme kende vel navolging in literatuur en schilderkunst en brak met burgerlijk realisme terwijl de architectuur na WO I een sterke terugval kende.