Van armoede naar ongelijkheid.
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 879 keer
Binnen het hedendaags vertoog over armoede is sociale ongelijkheid een blinde vlek. De mate van armoede zegt niets over de verspreiding ervan. Ongelijkheid kent een relatieve en absolute zijde. Effecten van economische groei kunnen paradoxaal zijn, met minder (absolute) armoede maar met meer (relatieve) ongelijkheid. Ondanks de exponentieel toegenomen rijkdom lijkt de inkomensongelijkheid gegroei op wereldschaal.
De sociale en economische verschillen die al aanwezig waren sinds landbouwsamenleving, worden verder uitgediept. De verschillen zijn een gevolg van ongelijke toegang tot de rijkdom, vastgelegd in sociale en politieke machtsverhoudingen. Maatschappelijke verschillen worden toegeschreven aan sociale afkomst of aan individuele bekwaamheid. Ongelijkheid wordt verantwoord in nieuwe, racistisch geïnspireerde wereldbeelden wanneer de grote rijken beginnen te expanderen. De economische ongelijkheid verminderd in de 20ste eeuw, maar blijft ook nu nog enorm.
Ongelijkheid bestaat in meerdere, vaak overlappende vormen – 3 grote spanningsvelden:
Gender
Ras
Sociale klasse
Materialistische visie omtrent ongelijkheid:
Rousseau : De creatie van privébezit is de oorzaak van ongelijkheid. De maatschappij is verantwoordelijke voor het in stand houden van die ongelijkheid. Daarom is er een sociaal contract nodig die de privé- en publieke sfeer op elkaar afstemt.
Marx : Vervreemding, verarming en inkomensongelijkheid zijn structurele kenmerken van de kapitalistische samenleving. De differentiatie situeert zich tussen sociale groepen (klassen).
Ongelijkheid wordt vooral gezien als een economische realiteit tussen individuen of klassen binnen 1 land en tussen landen onderling.
Ontwikkeling en onderontwikkeling zijn 2 kanten van dezelfde medaille en weerspiegelen de macht van een land om zijn import en export te controleren en die van de anderen te dicteren: Dependisten A.G. Frank, F. Braudel, I. Wallerstein.