Sociale status en sociale mobiliteit: Europa 1500-1800
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1099 keer
Hiërarchie van klassen:
- clerus
- adel
- ‘gewone’ burgers (derde stand)
- boeren
ultieme autoriteit is de monarchie = vertegenwoordiger van God op aarde; gebonden aan de wet (onduidelijk wel)
de werkelijkheid is complexer:
- Rond de koning: prinsen van koninklijken bloede, grote magnaten, adel gesteund door prominente clerus
Daaronder:
- ambtenaren & andere dienaars van de kroon, ondernemers van de militaire stand en de rechterlijke macht
Daaronder:
- “Middelste stand”: kooplieden, nijverheidswerkers, winkeliers, vakmannen,…
- Buiten de stad: mozaïek van kleinschalige boerenholdings, gecontroleerd door dominante landeigenaars
- In werkelijkheid was er overgang tussen onderbetaalde arbeiders van de groeiende huisnijverheid en tussen de ongeschoolde arbeiders die pendelden tussen landbouw & stad, de “dienaars” en de bedelende/vagantenklasse
- Tijdgenoten hadden geen klassenbewustzijn (behalve adel)
- 3e stand ging van ‘bourgeois’ over ‘middenstand’ naar ‘industrievolk’ en ‘mecaniciens’
- de echte armen hadden geen rechten, en maakten geen deel uit van een stand
- Zelfs in de toplagen: afbakeningsproblemen => dreiging door succesvolle leden van de derde stand die deel konden uitmaken van een nieuwe elite:
Traditionele statusverwerving door erfrecht ó status verwerven door diensten t.o.v. de koning => tradionalisten voelden zich bedreigd
- op sommige plaatsen werd een formele “ranking” van adel opgesteld (bv. Leopold I in Oostenrijkste landen, 1671)
- promotie door verdienste kwam voor, maar ook: door geld: geld kon toegang tot alle trappen van de elitestatus bewerkstelligen
- men kon eveneens uit de adel ontzet worden als men niet meer “nobel” leefde
- In de praktijk was het verwerven van de elitestatus een mix van persoonlijke & financiële diensten aan de kroon
- Sommige regeringen lieten de verkoop van ambten en titels toe als sociale mobiliteit (bv. Filips II)