Religie 11de – 13de eeuw
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 862 keer
De religie is de expressie van het geloof in een god. In de vroege middeleeuwen waren de bekeringen gedwongen en oppervlakkig, maar daarna doet er zich een dubbel proces voor. Enerzijds werd de godsdienst functioneel: door de ontwikkeling van theologie en moraal werden heidense praktijken aangenomen, maar de goden werden achterwege gelaten. Anderzijds kwam er een toenemende verinnerlijking met het invoeren van onder andere de preek en de biecht. De veranderingen waren echter enkel mogelijk met een reeds bestaande religieuze elite.
In de Karolingische tijd leefde men in de kloosters volgens de regel van Benedictus, daarna kwam er een verval. Daarop volgden hervormingen door vooral de “kluizenaars” en ging men leven naar ofwel de regel van Augustinus, ofwel de regel van Benedictus, maar de interpretaties waren vaak verschillend. Binnen de verschillende kloosterordes werden vb. de Cisterciënzers als bedijkers en ontbossers gezien en het zware werk werd geleverd dor lekenbroeders of conversen. “Ketters” gedrag werd besreden door de kerk.
Ondanks het feit dat er een groei kwam in de steden, gebeurde er niets nieuws in de kerk. De kluizenaars verzetten zich tegen de stad en de tempeliers ontstonden binnen het kader van de kruistochten. In de 2de helft van de 13de eeuw gingen de bedelorden zich echter op de stad richten. Ze leefden van bedelen en zochten dus een grote bevolkingsconcentratie op, vb. de Franciscanen en de Dominicanen.
Vrouwen in het klooster bleven tot en met de 12de eeuw tot de adel behoren en de toegang tot vrouwenkloosters was zeer gesloten. De verinnerlijking van het geloof bracht echter het ontstaan van de orde der cisterciënzerinnen met zich mee en ook begijnen en de begijnhoven kwamen overal in de Nederlanden voor.