Politiek bestel 1780 – 1814
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 887 keer
De vereniging leidde in samenspraak met de Belgen in 1815 tot enkele aanpassingen in het politieke bestel: er kwam een tweekamerstelsel, de Staten-Generaal kreeg belangrijke bevoegdheden op het gebied van wetgeving en financiële controle, de grondwet schiep geen parlementair stelsel (de ministers waren dienaren van de koning), het koningschap was ingebed in het constitutioneel kader (dit deed Willem I’s positie principieel verschillen van ‘verlichte despoten’) en het kiesstelsel was één van de zwakste onderdelen van het systeem.
De koning besloot het ontwerp van de grondwet te laten goedkeuren, dit gebeurde eerst in het Noorden, daarna in het Zuiden. Groot was zijn verbazing als tegen dit ontwerp een kruistocht georganiseerd werd door de Gentse bisschop, de bisschop eiste dat het katholieke karakter van het zuiden constitutioneel erkend zou worden: heel wat notabelen stemden tegen. De koning kon niet terug, maar liet de grondwet toch uitvaardigen door een manipulatie van het stemmenaantal.
Met achterhoede gevechten wilde de bisschop de maatschappelijke positie van kerk veilig stellen, hij wilde terug naar het samenwerkingsmodel van kerk en staat. Ook na de uitvaardiging van de weten bleef hij volharden: verbood alle katholieken een eed te doen op de grondwet, waarop de bisschop een in ballingschap moest gaan om zijn gevangenisstraf te ontlopen.
Andere leden van de clerus toonden zicht soepeler, vooral de Noord-Brabantse, want zij hadden de weldaden van de vrijheid ervaren in de Bataafse tijd en waren meer geneigd naar verzoening met tolerantie. Tegen 1821 had de hele katholieke kerk de burgerlijke tolerantie aanvaard.
De verlicht-landsvaderlijke regeerpraktijk van Willem I trok de aandacht: hij regeerde door besluiten, soms om de kamer heen, zijn stijl was eigenzinnig en autoritair, hij hield weinig rekening met het politiek draagvlak voor zijn beleid, hij voerde een politiek van staats- en natievorming en trok daarvoor zoveel mogelijk macht naar zich toe. Dit hield veel risico in.
Willem’s beleid van staats- en natievorming was een politiek van vallen en opstaan: in de eerste jaren na 1815 was de verhouding tussen de twee rijksdelen vaak problematisch: ze hadden een uiteenlopende economische oriëntatie (Noorden: handel en scheepvaart herstellen ó Zuiden: beschermende tarieven om jonge industrie te beschermen), waardoor het tot 1822 duurde vooraleer er een belastingsstelsel met bijpassende tarieven was gevonden waarmee beide partijen kunnen leven.