Opkomst van sociale bewegingen België sinds 1830
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1161 keer
De opkomst van de arbeidersbeweging kwam later dan de Vlaamse beweging maar de stootkracht van haar doorbraak rond 1880 zou meteen groter blijken.
De eerste arbeidersverenigingen ontstonden in het ambachtelijke milieu als ziekenkassen die door de overheid getolereerd werden omwille van hun sociaal nut. In 1849 doken de eerste (zwakke) coöperaties op en in 1857 werden door Gentse textielarbeiders de eerste strijdbare vakbonden opgericht onder het mom van ziekenkassen.
De overkoepelende organisaties hadden weinig banden met het socialisme maar wel met de radicalen die bijdroegen tot de toelating van beroepsorganisaties in 1867.
Voor 1848 was de invloed van het Franse socialisme vooral aanwezig bij sociaalvoelende burgers en intellectuelen maar na de mislukte revolutie van 1848 trok de socialisten zich terug in geheime vrijdenkersloges vooral in het ambachtelijk milieu. In deze tijd stonden de Belgische socialisten ook onder invloed van het apolitieke anarchisme. De socialistische kernen, sloten zich onder woordvoerder César de Paepe aan bij de Eerste Arbeidersinternationale in 1864. Na 1867 zochten de Belgische socialisten meer voeling met bestaande arbeidersverenigingen. De weerslag van de mislukte Parijse commune en Internationale zorgden begin jaren 70 voor een desoriëntering bij de socialistische arbeidersbeweging. Een minderheid en vooral lokale verenigingen bleven bij het anarchisme en een nieuwe generatie ging zich oriënteren op de Duitse sociaal-democratie waardoor het idee van een echte partij begon te rijpen. Een eerste poging kwam in 1879 met de fusie van regionale partijen maar de steun van verenigingen bleef uit. In 1885, na uitbreiding van het stemrecht en de crisis, werd te Brussel de BWP opgericht. Naar Duits model, waren verenigingen ondergeschikt aan de partij.
De BWP was meteen een pragmatische partij die hervormingen zoals democratische weg wilde en daartegenover tekende zich in Wallonië een revolutionaire stroming af onder leiding van Defuisseaux.
Het collectivisme en antiklerikalisme binnen het socialisme zorgde voor de ontwikkeling van een christelijke arbeidersbeweging. De sociale belangstelling manifesteerde zich bij de katholieken volgens een dubbel stramien: liberaal-katholieken bleken vooral gevoelig voor het idee van emancipatie en staatsinterventie terwijl de ultramontaanse stroming, die bovenhand kreeg en invloed had van het corporatisme, streefde voor sociale harmonie en een centrumgerichte samenleving. De corporatieve organisatievorm zou vooral aanslaan in plattelands –en ambachtelijke kringen.
De grotere concurrentie met het socialisme zou later nog leiden tot een christen-democratische tendens.