Oorlog
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1047 keer
Charles Tilly
Amerikaans historisch socioloog Charles Tilly zegt dat ‘oorlogen staten maakten en staten oorlog maakten’. Hiermee bedoelt hij dat d.m.v. oorlog de grenzen van een staat werden gevormd en dat instellingen binnen die staat gevormd werden door de onderlinge competitie tussen diverse politieke eenheden. Staten gebruikten anderzijds veruit het grootste deel van de middelen (financiële, materiële en diensten) om oorlogen te voeren.
Oorlog
De oorlog zorgde voor schulden en die schulden dienden met forse rente terugbetaald te worden. In deze ontwikkeling speelden ook belangengroepen een rol die, omdat ze baat hadden bij hun staat in oorlog, de besluitvorming in die richting stuurden.
Daarnaast komt nog de adel die steeds een drijvende kracht vormde achter de vanzelfsprekendheid waarmee oorlog werd beschouwd als een vast onderdeel van de aanhoudende politieke competitie.
Nieuw technieken
Op het slagveld deden nieuwe technieken zijn intrede:
- Condottiere: huurlingenleider die zijn compagnieën verhuurde aan de meest biedende partij.
- De boogschutters uit Wales die onder andere verantwoordelijk waren voor honderden Franse doden bij de slag van Grécy en daarmee het einde van het ridderleger als dusdanig inluidde.
- De bouw van muren rond de steden, die de belegeraars, die met grotere aantallen soldaten de stad moesten omsingelen, in de kosten deed jagen.
- Het kanon omstreeks 1330, dat dan op zijn beurt de muren van de stad bedreigde, maar wel nog duur was in fabricatie en bediening.
Toch konden degene die artillerie konden betalen om de meest geduchte concurrenten een definitieve slag toe te brengen. Opstanden waren in Frankrijk, de Nederlanden en Noord-Duitsland vaak de gelegenheid voor een vorst om met zijn militair overwicht de autonomie van grote steden te beknotten. Zo kwam in die tijd de offensieve actie weer in het voordeel, mits de militaire organisatie aangepast was aan de nieuwe uitdagingen.
Frankrijk
Wat ook modern was, was het feit dat de Franse koning 20.000 tot 25.000 soldaten en officieren in vast betaalde dienst had als gens d’armes. De oorlog werd immers meer en meer een permanent bedrijf dat constant inzetbare getrainde troepen vereiste.
Legitimatie
Naarmate meer onderdanen ingeschakeld werden bij de oorlogvoering, en er met het parlement of vergaderingen van steden en standen onderhandeld moest worden over troepenleveringen en subsidies, groeide de noodzaak deze inspanningen te rechtvaardigen. Een voor de hand liggende legitimatie was de religieuze. De cultus van een nationale heilige was een middel hiertoe (cf. Frankrijk: de heiligen Denijs en Michiel).