Landbouw.
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1067 keer
Niet overal !
o Italië: courant <=> Grieks-Romeins Egypte: uitzonderlijk
Soorten:
o ‘chattel slavery’: grote groepen, geketend, sterk repressief : in sommige periodes heel
belangrijk (bv. Romeinse ‘latifundia’ late Republiek) ; maar doorgaans uitzonderlijk, want
niet erg rendabel (hoge kosten bewaking, weinig gemotiveerd, Lange periodes van
inactiviteit (buiten oogstmaanden
o ‘familia rustica’: groep slaven op middelgrote domeinen (villa rustica): o.l.v. slaafopzichter
en ‘procurator’ (meestal vrijgelatene). Doen alles, worden in drukke periodes
aangevuld met seizoensarbeiders. Relatieve vrijheid, soms slavenhuwelijken, kinderen.
o Pachter-slaven (‘servi quasi coloni’): krijgen pachthof als ‘peculium’ en mogen dit voor
eigen rekening bewerking in ruil voor betaling van pacht => voordeel voor de meester:
‘pachter’ kan niet weg en totaal onderworpen
· Je doet dit best niet als je domein te ver weg is om regelmatig op inspectie te
gaan.
© Als de meester van huis is dansen de slaven.
· Je doet dit best niet in een ongezonde omgeving.
© Ze gaan dan veel te snel dood.
© En je investering is naar de maan.
© Je neemt beter vrijen dan en laat ze voor een hongerloon werken. Als ze
doodgaan neem je nieuwe aan.
Rendabiliteit:
o Nadeel eigenaar: slaaf vertegenwoordigt investering: moet worden aangekocht of
gekweekt => kost geld
o ~ randvoorwaarden: prijs van slaven (~ aanvoer), type van exploitatie (ideaal: extensieve
landbouw / veeteelt), …
· overal blijft ruimte voor vrije boeren, pachter, landarbeiders