Kerk en samenleving 1870/1880-1918
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1096 keer
De modernisering uitte zich ook in de godsdienst. Er was minder en minder interesse voor geloof. De orthodox-protestanten en de katholieken poogden het tij met succes te keren. De katholieken traden ondanks de soms onderlinge scherpe tegenstellingen als één blok naar buiten. Voor tal van afzonderlijke sociale groepen werden aparte verenigingen in het leven geroepen. Intellectueel bleek het neothomisme voor veel katholieken bevredigend geloof en moderne tijd verzoenen. In de politiek kwam de organisatie echter moeilijk op gang. Sinds 1896, toen de meeste katholieke kiesverenigingen een programma aanvaardden dat de priester-politicus H. Schaepman al in 1833 Proeve voor een Program had geformuleerd, fungeerde er in feite een landelijke politieke partij. Die werd formeel in 1926 opgericht als de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP). Schaepman en zijn opvolger Nolens brachten de kamerleden tot nauwere samenwerking.
In protestantse kring waar de Nederlandse Hervormde Kerk veel richtingen kende kwam er in 1886 opnieuw een kerksplitsing, genaamd de Doleantie die geleid werd door Kuyper. Na overleg fuseerde deze groep in 1892 met de meerderheid van de Afscheidingsgemeenten van 1834 tot de Gereformeerde Kerken in Nederland. Dit was de kerkelijke kern van de orthodox calvinistische bevolkingsgroep.
In 1906 organiseerden de meeste van deze hervormde orthodoxen zich in de Gereformeerde bond in de Nederlandse Hervormde Kerk, zoals de vrijzinnigen in 1913 de Vereniging van Vrijzinnig Hervormden oprichtten. Daarnaast waren er enkele kleine kerkgenootschappen, waardoor het beeld van verdeeldheid domineerde bij de protestanten. Het had veel maatschappelijke activiteiten die vooral tot uiting kwamen in de scheppingen van Kuyper: de ARP, de Gereformeerde Kerken, De Heraut, De Standaard, Patrimonium, de in 1880 opgerichte Vrije Universiteit en verscheidene organisaties voor onderwijs. Ook had hij een theologische rechtvaardiging in een leer waardoor de erfzonde enigszins in haar werking gestuit wordt.
In het orthodoxe protestantisme domineerde sociaal gezien de lagere middengroepen die Kuyper de ‘kleine luyden’ noemde. De ARP werd wel vooral door aristocratische personen vertegenwoordigd in het parlement. Geografisch waren de protestanten in geheel Nederland te vinden, maar in het zuiden waren er meer katholieken.
Op politiek vlak kwam er een splitsing onder de orthodoxe protestanten. Aanleiding tot de breuk waren nog nader te bespreken voorstellen tot uitbreiding van het kiesrecht van de liberale minister J.P. Tak van Poortvliet in 1894. Een groep olv A.F. de Savornin Lohman vond deze voorstellen te ver gaan en trad uit de ARP. Zij fuseerden in 1908 uiteindelijk met enkele andere in de Christelijk-Historische Unie (CHU)